De geschiedenis van Frits. doet ze het niet, want er schijnt een veer gebroken." Verder kon de arme man het echter niet brengen, want hij kon haast geen lucht krij gen, geweldig die koorts en moest naar bed, waar hij weldra ijlde en tueeohen het hoesten door allerlei verwarde klanken sprak. Je kunt den vreeselijkon toestand van moeder Jeanne bedenken, die diaar zat aan het ziekbed van haar man, terwijl een dok ter halen onmogelijk voor haar "was, afge zonderd van de buitenwereld, als ze daar zat op het verlaten eiland en dat met die drukkende verantwoordelijkheid van de lantaarn, die draaiende moest worden ge houden. „O maar moeder," riepen Jantje en Ma rie, „geef ons de lantaarn maar mee naar boven; wij zullen die groote lantaarn wel ronddraaien." Ja, er zat niet veel anders op voor moe der, dan maar toe te geven, want haar drukte de verantwoordelijkheid natuurlijk ook zwaar, wie weet hoeveel menschenle- vens er opgeofferd werden op die manier! Dus stegen Jantje en Marie naar boven en daar gingen ze al heel gaitw uit liefheb berij het spelletje doen, dat zo ook wel eens doen mochten als vader er bij was, en dat steeds bestond in een elkaar naloopen om de lantaren heen waardoor deze ronddraai de. i Met was echter heel wat andefs; 't een klein tijdje voor je pleizier te doen, dan maar voortdurend te moeten rondloopen of je nu lust hebt of niet, en of je nu dui zelig bent of niet! In het eerst wist Marietje er nog wat op te verzinnen. Zij hield haar broertje maar steeds bezig met verhaaltjes vertel len, al rondloopende, en toen zij daarmee klaar was, ging ze aan het zing n. Maar de kleine man kon ten laatste niet meer. En zorgvuldig dekte ze hem toe onder een oude deken terwijl zij zelve nog maar steeds Voortstappen als in een droom Eindelijk, daar hoorde ze iemand naar bo ven komen. „Ha, dat zal moeder zijn, die eens komt kijken waar wij blijven, dacht de kleine." Maar neen, moeder was het niet; dat hoorde zij wel aan den veel zwaarder tred. Met was een man, een matroos. t,Ma, daar heb je het ai riep de sBeman uit. „Ik dacht ook aï, daar hapert zeker Wat aan! Én hu begrijp ik hetl Zij heeft de lantaarn doen draaien." „Ja", sprak Marietje, die feitelijk te moe was, om uit haar oogen te zien. ,,Maar als toch maar beter zoü zijn, dat u het deed dan ik. Dus, morgen om elf Uur verlangt hij het ding zoo goed als nieuw weer terug. Maar hij wil de kat niet in den zak koopeti: eerst wilde hij natuurlijk weten wat de re paratie hem wel kosten zaL*' Baas Douard zette er zijn bril eens voor op en Btelde zijn patiënt aan een grondig onderzoek bloot. „Nou, die stoel is een heël eindje heen! Een daalder, hoor I" „UitstekendDat is üefc de prijs, dien hij er voor bestemd heeft; alleen moet u hü ook heelemaal zijn condities weten en zajn bedoeling ié, feén gtildeh aan specie te be talen en dan nog één mand groenten te geven, ter waarde van twee kwartjes." „Goed, morgen orti êlf uür kotn je dlls O*ven aan, óm het ding te halen." „Neen, dat zal niet gaan baas, want niofgéhoohtefid moét ik den slager helpen oen kalf te gaan halen. U moet den stoel zelf terugbrengen en dat is ook beter toet liet oog op de betaling. U weet wel, baas Herpijn laat zijn geld hiet zoo makkelijk los.'* Herbelijn stapte weer óp en lachte in zljti vuistjeJ, het zal me behieuwen hoe dat afloopt, dacht hij bij ZièhzélVe. Die '■"and met groenten zal de poppen natuur lijk wel aan het dansen brengen, want die zullen ook wél eeh heel eincijvï heen zijn als baas Herpijn er zoo gul mee is! Dein volgenden dag precies om half elf u het nu eens een tijdje van mij wilt over nemen dan zal ik heel blij zijn l'? ,,Dat hoeft niet kindje; kom maar mee naar beneden Dit zeggende, pakte hij Jantje in zijn sterke armen en droeg hem naar beneden; terwijl hij daar aangekomen, aldus vertelde: ,,Ik zeil hier iedere week voorbij, zie je; en toen viel het mij wel op, dat het licht veel langzamer draaide dan anders. Daarom wilde ik mij eens in persoon overtuigen gaan, wie dat wel deed, en zie nu ben ik er achter!" Zijn kameraden warei intus- schen om een dokter gegaan en ook om een bekwamen.smid, die de lamp weer zou ma ken en zoo kwam alles weer in orde Vader kreeg longontsteking, maar deze .gevaarlijke ziekte komt al gauw op het beslissende punt, waarop de dokter wel weet uit te maken of het er op of er onder is; en ditmaal was het er op De matrozen brachten een kleinigheid bij elkaar voor een blijvend aandenken voor Marietje en Vader was trotsch op zijn braaf dochtertje, dat door haar flink optreden zóóveel personen gered had van een wissen dood! Frit6 Körner was de zoon van een kleer maker te Brunswijk en zijn vader was van plan hem zijn vak te laten leereix Maar de jongen had er niet veel pleizier in, zoodat zijn vader besloot, hem in de leer te doen bij een zijner vrienden in Bremen, in de hoop, dat de jongen dan gedwongen zou zijn, het vak te leeren. Doch deze verande ring van leermeester hielp niets, Frits stel de niet het minste belang in zijn werk en er werd dan ook besloten, hem weer naar zijn vader terug te zenden. Een paar dagen vóór zijn vertrek zond zijn leermeester hem naar het andere einde vên de stad om laken te halen, met het bevel, om echter onmiddellijk terug te keeren. Het laken was gauw genoeg gehaald, maar óp den terugweg kwam Frits een regiment cavalerie tegen, vooraf gegaan door muziek, dit was te veel voor Frits' en hij voegde zich bij de achterhoede, waardoor hij dus juist den tegeiio verge stelden kant van zijn mees ters woning uit marcheerde. De pret WOs echter gaUW Uit; óp dén hóek der straat zag hij zijn baas aankomen en zónder verder bedenking, liep hij on middellijk naar den havenkanfc. Daar lagen jüist éénige schepen zeilree én het was er begaf baas Douard zich naar zijn klant, toet den stoel bij zicli, die nu weer zoo goed als nieuw leek. „Goeden, dag baaé! Je ziet dat ik op tijd bén." „Góéden dag DoU&rd, waar gaat dat zoo heèü met dieü móoieii stoel?" „Hoe heb ik het nou met je? Hierheen natuurlijk 1" „Zoo, je komt mij dan zéker den stoel te kóóp aahbièdên? Maar óch ik kan me nog best rédden hoö'r, dank je wel ihtus- schèn." „Die stoel is niet te kóóp." „Hoe dan?" „Wel, het is reparatie werk)! 'Is jé eigen stoel, baas Herpijh, maar dat komt omdat hij nou Zoo is opgeknapt, zóó mooi is geworden, dat je hem zeker niet meer herkent! En daar heb je hem nu terug, en ik had gratig den daalder op de ma nier, zooals wc dat afgesproken hadden." „Zeg Douard...? Sta je me noit voor acn gek te houden?... Ja, gestolen he°ft men .uiij wel mijn stoel, maar ik neb niemand opgedragen om ze bij jóu te brengen> toch herken k 'in nou wel, laat hem dus nu maar hier. „Jawel, maar mijn daalder dan?" „Je daalder, maar ik heb niets met je afgesproken." „jawel dat is mogelijk. Maar het is zoo afgesproken met Herbelijn, die je mij den stoel hebt laten brengen." zoo druk met menschen, wagens en kisten, dat Fnts in zijn angst in een van de sche pen sprong en zich achter een hoop balen verborg met het plan te voorschijn te ko men, zoodTa zijn vervolger weg zou zijn. Toen de arme jongen daar een half uur ge hurkt had gezeten, hoorde hij een druk heen en weer loopen boven zijn hoofd, hij was bang, dat zijn meester hem op dit schip had zien gaan, vooral daar hij telkens hoorde roepen: Frit^ Frits! Een oogenblik later voelde hij tot zijn grooten schrik, dat het schip in beweging kwam. Wegloopen kon hij niet meer, dus vond hij het 't beste, zich nog een poosje te verbergen, tot zij in volle zee zouden zijn. Door de eentonige beweging viel hij in slaap en werd pas een paar uur later door een hevigen honger gekweld wakker. Voorzichtig sloop hij langs het dek en zag ergens een licht in een der hutten branden. Op goed geluk klopte hij aan en stond wel dra tegenover den hofmeester, die hem ver wonderd aankeek en vroeg: „Wie ben je en hoe kom je hier?" Frits vertelde, hoe alles gegaan was en ook, dat hij op het oogenblik een verbazen- den honger had, de hofmeester gaf hem wat te eten en ging toen met hem naar den ka pitein. Deze zeide: „Ja, wij kunnen don kleinen deugniet niet over boord gooien, hij moet dus maar Haar West indië meegaan, geef hem werk op, dan verdient hij meteen den kost Frits vond het werk, dat hij nu te doeü kreeg, in ieder geval prettiger, dan zijn vorig vak. Op zekeren dag werd hem bevolen het dek schoon te maken, want er zou waar schijnlijk een gevecht tusschen hun sohip en een Engelsch volgen. (Er heerschte lil. geen goede verstandhouding tusschen Duitsch- land en Engeland). Na een paar *uren was het Duitsche sohip genomen door de Engelschen, en wer den allen als krijgsgevangenen op het vijandelijk schip overgebracht. In Huil werd Frits aan wal ge«zet, zonder een cent op zak. Hij slenterde wat rond, maar had eindelijk behoefte aan eten, dóch hij had geen geld en kón zioh ook niet verstaan baar maken. Hij was ten einde raad en wil de ergens eeh öridërkómèïi gaan opzu'-Ven, toen efeïï paar officieren hem voorbijreden, waarv&n er een den zwéép liet vallen. Frits raapte dieii óp en gaf hèm terug aan den officier, die den armfch jóngen medelij dend aankeek. Hij begTeep haft de paar woorden, die Frits zei, dat onze jóngen êen Duitscher was, eh gaf tóen zijn oppas- „Herbelijnl O, die rakker 1 Nou gaat me een liclit op.».. Die is weer eens even bozig geweest." „Maar geef mij nou vast mijn daaldêr; in iedter geval hij heeft me hèt werk op gedragen, en zoo zit het er niet aaü om voor niks mijn tijd te geven." Herbelyntje stond op eenigen afstand niet een paar kameraden, dit tooneeltje gade te slaan en ze hadden pret voor zes I Toevallig ging het troepje op dat oogen blik net voorbij het huis van baas Herpijn „Héi daar heb je hem de bengel," riep Douard'. „Wacht maar, nu zat hij iieh te verantwoorden hebben." „Te verantwoorden?.».. Ik?" vroeg Her belijn met het ontshuldigsto gezicht tér v ere ld. „Ja zeker, de st;oel? Zeg wat beduidt dat? Meer kon baas Douard niet over de lippen krijgen, zoo zat hij er ovet in, dat de daalder hem door den neus geboord zou worden." „Die stoel," antwoorde de vroolijke maak, „heb ik eenvoudig gebralcht uifc naam van baas Herpijn." „Uit mijn naam deugniet? Nooit van mijn leven heb ik je iets dergelijks opge dragen." (Wordt vervolgd.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13