13e slimme hond.
Onder het eerste keizerrijk ha<ï ieder
régiment zijh eigen Hónd, die door dè sol
daten streng werd opgevoed. Deze hon
densoort werd overal aangeworven be
halve in Engeland.
Het waren mastlfs, Deensche doggen
en hazewinden.
Gedureqd,© dén veldtocht van Napoleon
in Diiitschland in 1807 werd' he>t eiland
ftügen in dé Oostzee door een regiment
infanterie bezet, onder bevel van maar
schalk Davoust.
Nu is dit eiland èn door zijn ligging èn
doot- zijn sterke Vesting buitengewoon
moeilijk té nemén.
Hét Fransche regiment bezat natuurlijk
ook een hond, een poedel, Capucin gekee-
tén. Ten gevolge van eén wijziging in
Napoleon's plannen werd het eiland plot
seling verlaten; iedére post Werd terug
geroepen, bèhalve ééh schildwacht, die óp
den top v eeii heüYel geposteerd stond,
dieht bij den ingang Van de haven. Die
schildwacht was een jonge man, Firmin
Bonard gehee+ep, die nauwelijks drie jaar
ih diénst Was. Hij èn Capucin waren de
beste vrienden.
Terwijl hij zco pp Wheht stond het
was pro(éies twaalf uur te middernacht
en om twee uur zoli hij afgelost worden
dacht hij aan zijn dorpje en aan zijn.
hoeve en wanneer hy dat alles zou weer
zien.
Tegen twee uur hoorde hij éen zacht
geluid, ,,'t Is zeker een korporaal om de
wacht af te lossen", meende hij en waü
juist van plan „Qui vive" te roepen,
toen het geluid plotseling niét meer werd
gehoord.
Daar hoorde hij weer hetzéfde geluid
en een oogènblik liter het blaffen van
een hond, ve~ Capucin.
Hij begreep niét waarom de hond hem
's nachts kwam opzoeken, want er was
niets verdachts te bespeuren. De hond
l. sprong tégen hem op en blafte als een
dolle.
„Wel, jorvgén ben jij het? Waarom héb
jé dén korporaal niet meègëbracht? Zijn
horloge is zekér blijven stilstaan?"
„Je wilt zéker een dénsjë ihet me ma
ken, om me warm të maken,*' lócjittè
Fermin.
Maar dè Korfd bleef doorblaf jten, trók
zajh vriend bij dé j&s en wel zóó hard,
dat die scheurde. Fermin werd eindelijk
boos en gaf den hond eén schop. Deze
jankte en liep weg, doch kwam dadelijk
terug.
„Koest, Capucinl Ga weg!" riep Fer
min ep dreigde hem met de bajonet. De
Üond dié begreep, dat hij niets meer kon
uitrichten, ging Heen en kwam nog juiafc
bijtijds oin met de laatste troepen-afdee-
ling aan boord te gaan.
Om vier uur werd het Fermin toch hl te
kra9. Hij mocht zijn post niet verlaten, maar
hij had verbazende honger en vérgat voor
een oogenblik de strafwetten. Hij liep een
eind door en 2ag tot zijn grocte bevreem
ding in heinde noch wegen iets van een le
ger. Daar kwam hij boer tegen aan
Wien hij vroeg: of deze het Fransche rëgi
ment gezien had.
„Dat is om twee uur Van hét eiland vèr-
ttokken", antwpordde de boer.
„Weggegaan zonder inij mee te nemen?"
riep Fermin wanhopend uit, dan ben ik ver
loren."
„Kom, kom," trostte de boer. „Neem de
zaök niet zoo zwaar op. Als de Frapschén
terugkomen, zal ik wel getuigen dat het
jorüw sèhuld niet was."
„Goéde man, je hebt geen begrip van
de strenge militaire wetten. Ik word rJs
deserteur beschouwd."
„Weet je wat: Ga vooreerst met me mee
nóar mijn hoeve. Ik kan best nog éen paar
handen gebruiken. Mij dunkt, dat je ver
stand hébt van boerenwerk."
De soldaat zuchtte, keek nog eens om
zich heen, of hij geen schepën ontdekte
eU zei toep: „Ik neein Uw aanbod dank
baar aan."
Het bléek, dat Fermin een uitstekend
landbouwer was én Basen zoo heette de
boer was zoo tevreden, dat hij hem als
zijn eigen zoon liefhad.
„Als mijn vader niet verlangde naar mijn
terugkomst, zou ik Wél hier op Rügèn willen
blijvensprak Fermin.
Ee-n paar maanden later trouwde Fermin
met Clarisse^ Baxen's eenige dochter.
Op zekerén morgén riep er een man op
den uitkijk, dat er een vloot in het verschiet
kwam aanzeilen, met de Framsehe vlag in
top.
Fermin rende naar de hoeve, trpk zijn
uniform aan* greep zijn geweer en ging op
wacht staan, alsof ei* geen vijf jaar ver-
loopen waren.
Eén dér booten kwam nader; op de voor
plecht zat een poedel, die luid blafte, zoo-
dra hij den schildwacht zag staan. De hond
sprong uit de boot én. zwom aan wal.
Zoodra de manschappen aan wal stapten,
riep Fermin: „Qui vive?"
„Wie ben je en wat doe je daar?" vroeg
een officier.
„Ik ben een schildwacht."
„Hoe lang sta je daar?"
„Vijf jaar."
„Dan is je tijd wel om. Kom maar bene
den."
Capucin was half dol van vreugde en ren
de zijn vriend tegemoet, die er niet om gaf,
dat zijn jas gescheurd was. Het raadsel
werp opgelost en Fermin noodigde zijn
landslui uit om op zijn hoeve te komen. Het
avontuur kwam ook maarschalk Davoust ter
oore, die hartelijk lachte oin Férffiin'»
krijgslist en hem uit den dienst ontsloeg.
De gewezen schildwacht bleef op het
eiland wonen en later bekleedden zijn zoons
hoog© betrekkingen op Rügen. Toen de
Fransche troepen het eiland verlieten bleef
Capucin achter en legde zich, evenals zijn
vriend op het boerenbedrijf toe.
Een esgenaardrg soort muis*
Hebben jullie wel eens van een eikel
muis gehcord. Zeker niet, cüaar dit knaag
dier maar zeer weinig in ons land voor
komt; alleen in Zuid-Limburg, in tuin en
in boomgaarden, waar het diertje dan
ook zoo schadelijk kan zijn, aat er druk
jacht op gemaakt wordt. Ze is veel groo-
ter dan de gewone muis, heeft een lange
staart, met haar pluim aan het eind, een
zwarte vl©_ om de oogen, lange bleek-
roode ooren en een vaalgrauw© kleur, ter
wijl de- heele buik- en onderzijde van het
dier witgekleurd is. Dikwijls kunnen ze
urenlang tegen den stam van een eike
boom aangeklemd zitten, nadat ze zich
eerst aan de vruchten van dien reus te
goed deden
Het is voor de varkens niet gebrouwen.
Jullie hebt zeker altijd gehoord: „Het
is voor de ganzen niet gebrouwen?" Maar
zoo zie je hier nu een variatie van dat
spreekwoord, dat zijn herkomst dankt aan
het volgende voorval. De heer Yander-
velde, behandelde eens als socialistisch af
gezant, de alcohol-kwestie voor de mijn
werkers van Charleroi, en, om zijn toe
hoorders toen den noodigen afkeer in te
boezemen van dien geesel voor het volk,
vertelde hij, d :t de varkentjes, die door
de Medische Faculteit met alcohol inge
spoten waren geworden, hieraan bezweken
waren! Een der mijnwerkers maakte toen
de misschien juiste! opmerking: „Dat
kim wel, mijnheerMaar het is ook voor de
varkens niet gebrouwen!"
vier stuivers, terwijl het overeengekomen
loon het dubbele bedroeg. Herbelijn wist
wel, dat het maar hét béste was, niet stijf
tli strak op zijn stuk te büjvén staan én
dus ging hij weg, 2ichzelve troostende, dat
dè andere vier stuivers misschien nog wél
zouden volgen en liep de straat af, langs
baas Dourafd, den manden, én mattenmaker
van hét dorp.
„Hèxbélijn, luister ééns hier, mijn jongen,
wil je mij eén diénst bewijzen?"
„Zéker, baas Bourard, wat vtxlang je
van mij
„Wil je dién stoél even brengen bij Bou-
iard? Je weet wel, hier zoowat éen uur
vandaan. Je moet weten, dat ik hét zélf
zoo vfreeselijk warm heb en jij bept zoo'n
stevige, flinke jongen voor je leèftijd,
dus je zult er zeker wel niet tegen opzien.?
Dan bréng je mij zeker wel weer den daal
der, die ik voor dé onkosten ton krijgen?"
Zonder verder bedenken, zette Herbelijn
den zwanen stoel op het hóófd en vijf kwar
tier later was hij alwéér terug met zijn
daalder in de hand, disn hij den matten
maker afdroeg.
„Dank je wel, vent!" sprak de baas dood
kalm, zich in het minst niét verplicht ge
voelend door die daad van beleefdheid.
„Nu, wat krijg ik voor mijn moeite
vroeg Herbelijn.
„Wat je krijgt voor je moeite? "Wel jon
gen, dat zou nu alle waarde benemen van
dezen vriendendienst, als dat je oom dé com
mandant eens wist!"
r.Dat kan jae niets schelen, baas, wat
mijn oom de commandant er van denken
zou'. Je moet niet denken, dat ik voor niets
tweemaal dien toer gemaakt heb."
„Maak dat je wegkomt, brutale
jongen", schold de baas en dreigde onzen
Hèrbelijh mét de zweep. Nu vond onze
jongén het toch maar meer geraden zich
uit dé voeten te makeii, terwijl hij echtér
bij zichzelvën dacht: dat zal ik je betaald
zetten I
Toen. hij thuis kwam, vertelde hij bet
beéle géval aan zijn móéder, die de zaak
nog al wijsgierig opvat té.
„Enfin, je hebt in ieder geval toch je
vier stuivers" zei ze. „Maai1 jongen", liet
ze onmiddellijk volgenvlrij heeft je een
Engelsch geldstuk in de hand geduwd, dat
hier niet gangbaar is!"
„O, hij heeft zich zeker vergist, wacht
maardat zal ik hém morgen wel eens
laten zien; dan komt de zaak vast wel in
orde."
Den volgenden dag al vroeg ging Herbe
lijn er dus weer op uit.
_U hebt abuis gehad, mijnheer HerpijV
riep hij al van verre.
„Wat, Betreffende je loon? Ja, je hadt
natuurlijk wel viermaal zooveel willen heb
ben, nietwaar?"
„Dat ook wel! Maar ik kom nu eigenlijk
meer hier, omdat u zich vergist hebt met
het geld: U gaf ine een Engelsch vier-
stuiverstnkje."
„Hoe: kwajongen, wou jij me nu nog be
schuldigen, dat ik valsch geld jn omloop
zou willen brengen? ^Veet je wel, dat ik
je zou kunnen vervolgen, wegens laster?"
„En toch is het waar, mijnheer Herpijn,
het was een Engelsch geldstukje!"
„Wel jou leelijke leugenaar! Uit mijn
cogcn, gauw, of ik zal de gendarme op je
afsturen
„Nu, tot ziens dan, mijnheer Herpijn";
maar toch keerde Herbelijn nog even terug
en zei met een zeer ernstige uitdrukking op
het gelaat:
„Dat is niet verstandig van u, mijnheer
Herpijn, wat u daar doet! Ik had nog al
juist zoo bij mezelvèn gedacht, u eens een
goeden dienst te bewjjzën: U zit daar op
een stoel, waarvan de zitting heelemaal
kapot is, en, behalve dat u zich daardoor
blootstelt aan de bespotting der voorbijgan
gers is het nog gevaarlijk ook; u kunt
er best op een goeden dag ineens door heen-
vallen, daaront had ik bij mezelven al wns
overlegd: weet je wat je maar eens doen
meest? Je moest de zitting van den stoal
van den heer Herpijn eens netjes vernieu.
wen. dan zit hij meteen niet meer voor
spot
„Een edelmoedig idee van je, dat moet
ik zeggenNudat is mij wel een gulden
waard."
„Een gulden? Voor een heel nieuwen stoel
eis het ware? Neen, daar mag ik zeker
wel een daalder voor hebben."
,,Nu goed dan! Ik zal je een gulden geven
en verder een groote mand groenten, zeker
wel ter waarde van twee kwartjes."
yWcgdt Y§rvolgd^