De geschiedenis van Binkie Bong. FEUILLETON. Het Kasteel op de Rots. Een Erlpiins van acht jaar! Binkie Bong waa een aardig kereltje. Hij had een mooi prentenboek en een oud tante, die onder een Japansohe parasol zat te breien behalve wanneer het regen de en sneeuwde. Maar toch was Binkie Bong niet erg gelukkig. Hij wilde zoo graag in den top van den boom klimmen, dien hij heel in de verte zag heen en weer wuiven. Hij had er zoo dikwijls zijn kame raden over hooren spreken. Had hij maar een luchtschip of iets dergelijks, dan zou hij zoo hoog wel kunsten komen. ,,Ik wil een luchtschip hebben I" zed hy op zekeren dag, toen hij in het gras naar de wolken lag te kijken. „Dat kan gebeuren, jongeheer 1" zei een beleefde stem vi-k bij zijn oor. Binkie keerde zich om en keek in de hicht. Daar zag hij een aardig, klein lucht- schip, dat voor ieder ander veel had van een van die mooie sohapewolkjes en ue luchtschip-per leek precies op een van <üe wonderlijke figuren op tante's parasol. „Wite zijt gij?" rroeg Binkie. Waar komt gij vand - „Ik ben een van de Dwaze Kabouters en fcom uit heit land van de Kabouters op bevel van den keizer om u naar het boech te voeren waar de hooge boomen groeien. Neem vlug plaats jongeheer „Dat is heerlijk 1" juichte Binkie; hij nam zijn prentenboek onder zijn arm en stak een ongebruikte breinaald van zijn tante in zijn riem. Zoodra hij zat bewoog de luchtschipper een hefboom en het hioht- eohip steeg sneL Laat u mij als 't u belieft, bij» den top van den boom uit, vroeg Binkie, die vo» •trekt niet bang was." Ha-, hal lachte de luchteohippe- en bet het schip dalen. Zeg eens, niemand begint ooit bij den top van oen boom; men moet van onderop in een boom klimmenIk kom je alleeD aan den ingang van het bosch afzetten en dan wacht ik je weer op aan den top van den boom 1" „Och laat mij toch niet alleen smeekte Slot' Ik geloof, dat ze voor spionne speelde én de roovers op de hoogte hield van het geen er op het slot voorviel. Zelve zou ze echter wel zorgen, buiten gevaar te blij ven. Het eene uur na het andere verliep en neg steeds wachtten wij in koortsach tige opgewondenheid onze bevrijding af 1 Maar de volgende morgen brak aan, zon der dat er nog iemand tot onze verlossing was opgedaagd en dus begon ons wel de moed in de schoenen te zinken. Wat moest er van ons worden op deze manier? We zonden natuurlijk eerst half verhongeren •n als de roovers dan eindelijk genoeg van ons kregen, dan zouden ze ons zeker op een goeden dag op eenmaal vrij laten en ons dan doodschieten. Al die dingen be spraken we samen heel zachtjes, zoodat we bij het aanbreken van den tweeden nacht te bang waren om nog te kunnen slapen. Ik was steeds bedacht, op het een of ander i .ïddel, om te ontvluchten en peinsde-tot ik op eens een goeden in val had: Ik herinnerde mij, dat het hol heel hoog op de rots was, zoodat het dicht bij den top van uen berg moest zijn en het gedeelte, waar wij inzaten, was zeker nog kooger dan het andere deel. Als we nu eens een gat maakten groot genoej dat we er doorheen konden? 't Is waar: we had den geen ander graafgereedschap, dan on ze zakmesse^ maar in ieder geval, kon den we het toch probecren. Ik fluisterde den anderen in, wat ik van plan was en ze waxen allen verlangend te beginnen. Dus, om geen tijd te verliezen, we Binkie Bong, ik weet niet den weg in het bosch. Ik..." Maar het luchtschip hield zoo plotseling stil, dat de kleine jongen er uit viel. Het voertuig vloog varder en v.e luchtschipper riep hem op aanmoedigenden toon toe „Denk aan den top van den boom, jon geheer I Ik zal je daar komen afhalen." Binkie Bong sprong overeind, hoewel zijn armen en boenen hem wel wat zeer deden. „Ik wou, dat ik thuis gebleven was, bromde hij. Ik wou...." „Tooq mdj uw pasI" zei een stem, die zoo streng kloDk, dat Binkie rilde en beefde. Een klein mannetje stond op eens naait hem. ,,Ia u ook een Dwaze Kabouter T' vr-jog hjj. „Natuurtyk, dat ben ikhernam de ander. Maar laat mij gauw uw pas zien! „Ik ik heb geen pea, stotterde Binkie." „Wat draag je daar dan onder je arm?" „Dat is mijn prentenboek 1" „Dan ia alles in orde. Raadpleeg bet, wanneer je niet weet wat te doen. Zie zoo, je rwaard is ook in arde, zde ik, en hij betastte de breinaald. Loop du Ver der en kijk goed uit." Binkie Bong had neg geen twee passen gedaan, af hij liep tegen iets aan. Daar zag hij iets voor zich uitrollen. „O, dat is zeker de geluksbal 1 en hij liep vlug door om deze in te halen." Maar de bal rolde verder en verder en liet zich niet grijpen. Daar klonk er opeens een wonderlijk ge luid door de stilte. „Goede Hemel, wat is diat?" zei Binkie Bong verschrikt. Hij herinnerde rich, dat het driftige kaboutertje tot hem gezegd had, in moeilijke gevallen zijn prentenboek te raadplegen. Hij sloeg haastig de bladzijden om en riep op eenz tifti: „Ik geloof heusch, dat bet een kroko dil is t" En jawel daar kwam aoo'a monster langs het pad aangekropen. naar het achterste einde van het hol en voelden met onz» handen, waar het de beste plek zou rijn, om ons graven te be ginnen. Er was een gedeelte, waar de zoldering zóó L.cg was, dat je ze met de handen bereiken kon: en daar zouden wo dus onze onderneming beginnen. Al heel gauw was er een aardig gat in de rots, want waarlijk de plek scheen goed geko zen, op sommige plaatsen was het rots steen zoo murw, dat als van zelf een hee- le kluit losraakte, als we er maar even met het mes aankwamen. Alleen Mies kon niet meedoen, door die wonde aan haar arm; maar zij maakte rich nu verdienste lijk met de wacht te houden, in geval een der roovers misschien opmerkzaam mocht worden op wat we daar uitvoerdenDen heelen nacht werkten wij doorSteeds el kaar aflossende; het gat was nu al een soort tunnel geworden^ makkelijk was het werk echter niet maar gelukkig merkten de roovers er niets van. Telkens als de oude heks met eten kwam, zorgden we wel, dat we er ona een van allen zoo vóór plaatsten, dat rij er ni©te van zag en zoo als ik al reeds geoegd heb, om beurten sliepen wij om ons frisch- te houden voor het groot© werk. En juist, toen de .roqVers voor de tweede maal 's avonds gingen slapen, ge beurde het evenement! Het was mijn beurt van graven en ik begon al, te wanhopen aan den uitslag, te meer, daar onze mes sen zoo deerlijk afgesleten waren, toen ik opeens een stroom koude lucht op mijn gezicht voelde en mijn hand door de opening naar buiten stak. De vreugde bij deze ontdekking is met recht onbeschrijflijk. Je moet eerst eens een paar dagen gevangen hebben gezeten, wil je deze gewaarwording in haar vollen omvang begria^en. „Dat is nu juist, wat ik noodig heb om mij wat op te frisschen, zei de krokodil en deed zijn grooten muil al open om Binkio Bong in te slikken." ,Dat zal je niet gelukken, zei deze en voor de krokodil „snap" zei sprong hij over het dier heen. Dit was er zoo ver baasd over, dat hij met open bek zitten bleef en er een traan uit zijn oog rolde. Binkie keek weer naar dien bal, die dich terbij was dan even te voren. Hij liep hem vlug na, toen hij opeens een angstwekkend geroep door het bosch hoorde weerklinken. Om den boek kwam luid lachend oen hyena aan. „Waarom lach je zoo V' vroeg Binkie. „Jij bent zeker dat kereltje, dat naar den top van den boom wilt klimmen, ia 't niet?" „Ja, dat s zoo; ik kan beter klimmen dan jij. „Dat geloof ik best. Maar je zult zoover niet komen, want ik ben van plan je op te eten." En hij lachte zoo hartelijk, dat hij rich zoo languit op het gras liet neervallen. Van dit oogenblik maakte Binkie Bong ge bruik en priemde den hyena met dien brei naald op het pad vast; hij sprong vlug weg en liep weer den geluksbal na, die vroolijk voor hem uithuppelde. „Ik wist niet dat ik zooveel avonturen zou hebben, vóór ik den top van den boom zou bereikt hebben; het zal mij benieuwen wrat er nu nog zal komen Daar hoorde hij een zacht tikken op den grond; hij keek in zijn prentenboek en be greep, dat er een tijger op hem afkwam. En jawel, daar kwam zoo'n sinjeur aan gewandeld; hij had een mooie, gevlekte jas aan en droeg, bij wijze, van gordlel, de huid van een luipaard om het middel, „Zoo, zoo, kereltje! zei de tijger vrien delijk, wees maar niet bang^ ik kom je maar eeens even bekijken 1" Binkie Bong voelde iets tegen zijn been aanrollen: het was de hal. dio hem toe fluisterde: „Schop mij flink voort!" De kleine jongen deed het en de bal kwam met ruik een vaaxt tegen den tijger aan, dat hij brullend op den grond vieL HOOFDSTUK XYI1L Nogmaals in Vr jjh eid, En nu kwam de groot© vraaghoe we op de boete manier ontvluchten konden,' zonder dat we nu ten tweeden malen weer gesnapt werden door de roovers. Ten slot te werd er besloten, dat ik alleen door het gat zou kruipen, om zoo mogelijk de menschen op het kasteel te waarschuwen waar we ona bevonden, opdat zij pogin gen in het werk kondlen stellen, om ona, te bevrijden. Want ging ik alleen, dan' werd nog niet zoozeer de achterdocht a'er, roovers opgewekt, die ons toch ook wel- eenji een van allen ona eten brachten en1 dan altijd een lantaarn bij zich droegen, ofschoon ze ons nog nooit nageteld had den 1 Na eenige seconden had ik dus al den' berg bereikt en een prachtig uitzicht had, ik nu: daar lag heed het landschap voori mij, in prachtigen zilveren maneschijn, of schoon al heel gauw het morgenlicht op-, kwam. Ik was nu iu het bosch en voelde! mij eerlijk gezegd zóér, zéér bang; bangj voor de wolven, bang voor de roovers, jaj bang voor ieder geluidIk maakt© duq maar, dat ik zoo gauw mogelijk uit dit| dicht© geboomte kwam en stond toen op oen open plek, waarvan ik, o wonder, op nog geen halve mijl afstand het kasteel zag liggen, soherp afgeteekend tegen den, helderen hemel Ik had wel kunnen dansen van pleizier maar toch zou dit gevoel gauw vorkoeren in een andere gewaarwording, want daar zag ik plotseling bet gelaat eener vrouw, ze was nog té ver af, om er1 zeker van te kunnen zijn, maar ze zag er precies uit als de donkere dame, zoodaV mij het hart bijna stilstond van den schrik., De gestalte kwam in ieder geval van het Op rijn gehuil kwam de tijgerin aangeloo- pen, die tot hem zeide: „Dat is juist goed; waarom droeg je ook dien dwazen gordel? Wat doet een tijger met een gordel?" Binkie Bong wachtte natuurlijk niet af, tot de tijger zou opstaan. Weer kwam de bal tegen zijn voet aanrollen. „Spring op mij!" Binkio Bong gehoorzaamde en zoo vlo gen rij beiden over den weg voort. Als er hun ergens iets in den weg kwam, sprong de bal er luchtig over heen en Binkie Bong begon hoe langer hoe meer pret in het ge val te krijgen. Eindelijk waren zij dicht bij den boom. De bal deed een paar krachtig© sprongen en bij den laatsten kwam Binkie juist in den top terecht. „Hoera!" riep ons kereltje verheugd uit. „Hoera, daar ben ik eindelyk, waar ik wezen wil?" Daar was die luchfeschipper ook volgens zijn belofte om hem af te wachten en in minder dan geen tijd was Binkie Bong weer op weg naar huis. Zij vlogen ditmaal zoo vlug door, dat hij niets kon onderschei den en spoedig stond hij weer in zijn eigen tuin en hoog in de lucht zag hij een witte wolk, die, zooals zijn vader zei, regen voorspelde, maar Binkie Bong wist, dat het eigenlijk geen wolk maar een luchtschip was, dat op zijn heenreis was naar het rijk der Dwaze Kabouters. De „Al man ach de Got ha" is een zeer bekend werk iD de adellijke wereld en als je dit boek openslaat, op bladzijde 79 aan vindt je daarin, de volgende belangrijke rij titels: Hoofdman aller Kozakken, Chef van het Finse he Garderegiment, van het 61ste regiment - fanterie van Zitowsk, van het 13o© regiment Scherpeohutters van Oofit-Siberië, van het korps Cadetten te Taahkant, T. enz. En wie ia dan dit peraonage, dat al generaal en al acht maal kolonel is kasteel en begaf óch nu in de richting der heuvels. Ik sprong weer terug, achter de boo men, in de hoop, dat ik niet gezien was en hield mij zoo lang schuil achter den bosohrand. Zoo zal ik ongeveer een vijf minuten geloopen hebben, steeds dichter naar het kasteel toe, toen ik vóór mij uit eenige stemmen hoorde. Gelukkig had ik zoo zachtjes geloopen, dat de personen voor mij uit, mijn naderbij komen niet ge merkt konden hebben. Ik verschool mij in het gras en luisterde: het was de donkere dame die met een der roovers sprak. Tot mijn schrik hoorde ik de 6temmen naderbij komen en de doode takjes kraakteD onder hun voetenZe schenen recht op mij af te komenIk was nog tot aan den laatsten boom gekropen, vanwaar ik op eenmaal midden op de open plek stond, en toen, als een achtervolgd hert de vlakte op. Want> niet alleen mijn eigen heil, ook dat van al mijn broers en zusjes hing er van af. Ik had hun lot in handen als het ware Ik kon gelukkig goed loopenmaar ik was niet be paald uitgerust! Eén ding hield mij echter op, nl. dat ik het kasteel steeds dichter bij Zag! Stond daar nu maar iemand op den uitkijk, maar neen, dat scheen niet zoo: 't kasteel stond daar als een blinde, doode reus. Mijn vervolgers waren mij nu vlak op de hielen. Ik hoorde het doffe geluid van de naderende voetstappen en het hijgen naar adem achter mij. Mijn kracht ging mij begevenhet was, of er een dicht vlies over mijn oogen trok, en of er een geluid, als van vallend water in mijn ooren kwam. Net viel daar iets vak voor mij in het gras; 'k kon niet onderscheiden, of het een mensch, een kind, of eon dier was Vlak daarop weerklonk er een woeste kreet, maar ik durfde niet achterom kijken, om toch maar geen tijd te verliezen en liep nu juiet het voort© is gedécoreerd met de ridderorde van den i in Andreas en verscheide ne andere Russische ordeteekenen Dat is een achtjarig kind: Groothertog Alexis, erfprins aller Russen! Maar stelt u gerust: gelukkig is hij er geheel niet verwend door en een paar jaar geleden althans droeg h.'j h^t liefst maar rijn ka kelbont hansworstenpakje en speelde daarmee krijgertje in het park van den wintertuin mot zijn zusjes, de Grootherto- ginnetjee: Liga, Tatinia, Marie en A na*, tasia, terwijl hij nog aan de hoede van rijn gouvernante wa© toevertrouwd: Prin ses Orbeliany. Nu is Prins Alexis echter een groot© jongen geword die meestal een Rus sisch matrozen-pakje draagt, terwijl één man altijd om en bij hem is, te weten: de goede Matros' Wie is „Matroos"? zult ge zeker vragen. Een i groot© i .,re matroos, die nu ai bijna vijf jaren de dubbele roi van kame raad en bewaker speelt bdj den jeugdigen Prins. Hoe heeft een gewone matrcor «oV r-n- beid gehad zich zoo verdienstelijk te ma ken? zult ge nu allicht weer vragen. In het jaar 1907 bevond de Keizer lijke familie zich op een kruisvaarder: den „Standaard" toen deze plotseling in den nacht op de Finsche kust tegen een rotsblok aanstootte. In allerijl begaf de Tsarina zich naar de slaapkamer waar de kleiDe Prins lag en o schrik... de Moeder vond hem daar niet! En waar denkt go wel, dat het kleine Vorstenkind lag? In een reddingssloep, waar hij door den goeden Matroos in ge bracht was, die allereerst gedacht had aan het jeugdige Vorstenkind en hem in allerijl in een doken gewikkeld daar vei lig en wel had neergelegd, gereed het eerst© uit te zeilen indien het gevaar dreigend was geworden. De Tsaar was zóó ontroerd door dit blijk van goede trouw, dat Hij den man hartelijk omhel© de en 'tot hem sprak: „Je heb$ je zoo prachtig gedragen je gens mijn zoon, dat je hem voortaan ook voorplein van het kasteel op waar een af- deeling soldaten gereed stond om uit te trekken. Het bleek Henk te zijn geweest, waar ik bijna over gevallen was, ik was echter nog bijtijds uit den weg gesprongen, maar mijn vervolger, de roover, was over hem getui meld en zoo werd hij al gauw tot krijgsge vangene gemaakt, want alleen was hij toch niet bestand, tegen een dergelijke over macht 1 De donkere dame had van de gele genheid gebruik gemaakt om te ontvluch ten, maar vèr zou zij het toch ook niet bren gen, want ze was nog buiten adem van dat achterna ritten van mijen dus werd zij ook al spoedig teruggeleid naar het kasteel gillende en schreeuwende als een wilde kat. Je begrijpt, hoe mijn komst een opschud ding veroorzaakte aan het kasteel Grootvader was half waanzinnig van vreugde en Grootmoeder, die ik nog nooit van te voren geeien had, haalde een groo ten witten zakdoek voor den dag en snikte maar steeds „t kind is gevonden 1 't kind is terug" 1 Zoodra ik weer genoegzaam up adem gekomen was, vertelde ik nauwkeurig al wat' ons overkomen was! De donkere dame ejï de jeene roover waren nu ten min ste veiligffcchter slot en grendel; dus van hen was geen gevaar meer te wachten, daar ze nu de^kameraden toch r.iet meer konden voorbereiden en de aanslag desnoods kon geschieden' door het gat, dat wij gegraven hadderi- Ik Werd, nadat ik mij behoorlijk ver sterkt'Im-d; op een pony geplaatst en moest nu 'den soldaten vooruit gaan. Er was geen spoor van iemand, die op den uitkijk s^óhddus ireikten wij zonder eenige moeite het hol en gingen de soldaten langs den voorkant, terwijl ik achter in ging en met stil gejuich ontvangen werd door allenEen verschrikkelijk lawaai niet meer verlaten zult, ik vertrouw hem je toel" Yan dit c genblik af is Matroos altijd, als eon schaduw om en bdj Prins Alexis; waar de Keizerlijk© familie rich ook be vindt: of in het kasteel Friedburg, of in bad Nauheim, overal vergezelt Matroos Groothertog Alexis en Groothertogin Ta- tiana, die een war© passie heeft opgevat voor fotografeeren, heeft wel meer dan honderd portretten van haar Vorstelijken broer, vergezeld van zijn trouwen geleider., Bij geiegenheid van rijn achtsten ver jaardag heeft Groothertog Alexis verschei dene uniformen gekregen van zijn Vader; all er eerst dat van een gewoon Russisoh soldaat, met platte pet, gro\ 3 schoenen, en bandelier met karabijn. Vervolgens dat van een Kozaksch officier: met astrakan muts, wijde pofbroek, en gouden epauletten en gordel. Dit pak heeft de jeugdige Prins het liefst aan en zoo ont moette zajn va»., r hem eens in het park van het winterpaleis, druk bezig aan het hoepelen, waarop de Tsaar de zeer juist© opmerking maakte: „dat het beter was, als een officier rich in burger kleeding vertoonde, als hij zich aan dit soort sport wijdde Natuurlijk \v dt het jeuguige Vorsten kind letterlijk op de handen gedragen door heel de hofhouding en geen dag gaat er dan ook oorbij, dat hij' na et het een of ander kostbaar caderu krijgt, altijd met evenveel zorg en smaak ge kozen. Meer dan drie kwart der geschen ken wordt echter onmiddellijk aan de kinderziekenhuizen gezonden. Het speelgoed waar Prins Alexis echter het meest op gesteld is, is een elect-rische tram in het klein, een ge schenk van President Fallières. Geen geringe taak wacht dezen jeugdi gen Vorst >..n lang zal het niet meer du ren of de klein 3 Prins zal doordrongen rijn van dit gewicht en gelooft mijmet èl zijn schatten is hij lang niet zoo ge lukkig als ieder flink gezond kind van rijn leeftijd. weerklonk nu van uit het voorste gedeelte van de kloof: de roovers waren net on der him middagmaal overvallen. Luide 6ohoten weerklonken, doordringende gillen van de oude heks en enz. Emdeiijk, da-w werd de deur geopend en werden wij weg geleid, terwijl het waarlijk een naar ge zicht was: overal op den grond lagen ge wonde en gedoode roovers uitgestrekt en die er nog stonden waren geboeid. Dien avond was het groot feest in h«t kasteel: zoowel voor ons, als voor alle mei den en knechts. En geen wonderWant niet alleen waren wij nu weer in veilig heid, maar de gevangen roover bende hoor de tot een der meest beruchte in ons land en reeds versoheidene jaren was er een hooge prijs gesteld op hun gevangenne ming. Wat de donkere dame betreft: het juis te ben ik ook nooit te weten gekomen, want het schijnt, dat groo'vader er feitelijk lie ver niet over spreken wilde. Dat is zeker, dat hij haar eens geheel in lompen gehuld, buiten het kasteel had gevonden en dat hij haar uit medelijden toen mee had geno men en nooit het hart had gehad, haar weer de deur te wijzen, ofschoon ze zich zeer onhebbelijk gedroeg en de oude Bal- ders wist te vertellen, dat zij niet al te wel bij het hoofd zou zijn, dat zij een dochter was der oude heks en met de roovers in connectie stond. Toen Vader en Moeder teruggekeerd wa ren van hun groote buitenlandsche reis, gingen zij zicih ook vestigen in het kasteel op de rots en menig gelukkig jaar onzer ougd, brachten wij alhier door.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12