GOK Dï JEUGI D Vi ÉIDSCH DAGBIAD n. Oplossingen der Raadsels. Correspondentie. No. 16056. Woensdag* 26 Juni. Anno 1912. DE DRINKER. Wie tegen Pinksteren een watertochtje naakt, in een streek, waar veel riet groeit, zal. zeker wel eens op zijn we gen „den drinker" ontmoeten, eengroote, langharige, donkerbruine raps, met gele rijstrepen en deze drinker maakt een uit zondering op alle and re rupssoorten, dat zij nl. zéér goed tegen n t water vallen" kan. Dit ia zelfs zijn manier van verdedi gen, want raakt men deze rups aan, dan laat zij zich gauw vallen en is dan niet ge makkelijk weer terug te vinden- Lang hoeft de slimmerd echter niet in het natte ele ment te vertoeven, want er is altijd wel een halm in de nabijheid, waartegen hij op kan kruipen. Ook drinken de drinkers op heel eigenaardige manier; d.w.z. met den kop geheel onder water. Aaiekdoten. Ingezonden door „Klavervier". Vader: „Jan, heb je aan je ma gevraagd of je dat stuk taart mooht hebben?" Jan: „Ja vader." Vader: „Ik zal het navragen, hoor!" Jan (als hij het op heeft): „Ik heb het heusch gevraagd, maar ma zeide, neen." Grootmoeder (voorlezend): „Toen de too- venaar verdween liet hij een afschuwelijke stank achter...." Kareltje: „Die had dus zeker een auto mobiel, grootmoeder?" Vriend: „Wat is er toch bij je buurman den tandarts vandaag te doen? Het loopt er storm." Huisheer: „Ja, die herdenkt vandaag rijn 50-jarige praktijk, en nu zijn al zijn oude klanten overeengekomen om zich als ©fficieele hulde aan zijn bekwaamheid, elk een tand te laten trekken 1" Ingezonden door „De twee J's". Jantje: „Moeder, is in dit fleschje haar- olie?" Moeder: „Weineen, jongen, dat is lijm." Jantje: „Ik dacht al, want ik kan mijn hoed niet meer van mijn hoofd krijgen." Vader, tot zijn beide zoontjes: „Een van je beiden heeft van de kersen gesnoept, zie maar, de vloer is met pitten als bezaaid." Dirk: „Die zijn niet van mij; ik heb de pitten mee gegeten." Ingezonden door „Roodkapje". Moeder: „Je moet je nu eens netjes ge dragen bij mevrouw Kort, Frans, en niet aldoor praten." Frans: „Neen, ma, als zij me maar iets geeft om mijn mond te stoppen. Kinderlijke opvatti ng. De grootvader van de kleine Jet i6 bijna honderd, jaar oud. Een van haar kameraad jes vroeg: „Hoe oud is toch wel je groot vader?" „Stil", zeide zij, „spreek zoo hard niet, ik geloof dat onze lieve Heer hem vergeten heeft, en ik zou hem niet graag missen." Mieuwe H.aai.dsels. Ingezonden door „Herfstroosje". L Verborgen speelgoed. Ik krijg de ilesch om melk te halen. Is Bob al klaar? J an eet je pap op. Bet rommel zoo niet 1 Elsa bel eens om Lotje. Hoe pel jij de garnalen? Ingezonden door „An lier". Mijn geheel bestaat uit 10 letters. 7, 4, 5, 6 is een zeer ijverig dier. 1, 2 een ander woord voor vader., 9,8,6 was vroeger aan het bof. 10, 5, 9 is een boom. 7, 8, 2, 9 is een hemellichaam. 3, 5, 9 een schrijfbehoefte. Ingez. door JoHannee Bchregel., m Mijn geheel is een ambacht ©n bestaat uit 11 letters. Een 11, 8, 8, 7 heeft ieder kamer, 4, 4, 11, is een lichaamsdeel. 3, 5, 6 is een nuttige vogel. 7, 8, 8, 1 is een rivier in Nederland. 2, 8, 2, 8, 4 is een gezonde drank, 9, 10 11, 1 is een vracht. 6, 5, 6 is een getal. 7, 8, 9 is niet wild. 9, 8, 7 gebruikt men bij het toilet. Op zijn 10, 10, 11 is een elk gesteld. L Bot zalm aal bliek elft II. Hook-van-Holland. III. Begenboog. Goede oplossingen ontvangen van: Johanna Roman, Daan Wiering, Marie Engels, Willem Engels, Elizabeth en Arie Anneeze, Eva Bol, Anna Kriek, ,,'t Sol daatje", „De twee J.'s", Betsie en Anna Peterzen, „Wandelend Takje", Dirk Hout hof f, Dirk Bergman, Jao. Laman, Nanny Tendeloo, Joh. Vis, F rui'tmannetj e" „Vroolijke Rina", „Klavertje Vier", Ger- rit Bergers, „Kleine Oranjeman", Marga ret ha van Meygaarden, „De kleine Pianis ten", Abram van Rossen, „Herfstrooeje", StormvTouwtje" Mina Bolt, T. v. d. Kwast „Wilde Roos", Jan van Ben-tem, Willem Uitonhout, „Politieagent", E. J. Bomli, „Kleine Organist" Margaretha en Abrami- na Bomli, Arie Gille, „Paddenstoel", Ma rie Bekooy, Petronella en Sophia van der Born, „Schildpad", Gerrit Linschooten, „De kleine Timmerman", C. L Janssen, Jacob Lankhout, „Columbus", Francina en Theresia Veeren, Tom Rees, H. 0. Pley- ber „Vroolijke Frans, Abrietje van Rijn, Carrie van der Horst, „Het Schelpje", Jo Eggink, Antoon en Anna Hoogeveen, „Aviateuir", Hendrik van den Heuvel, „Rozeknopje", te Leiden. „Zwaluw", te A lp hen. „Schoenmakertje", te Koudekerk. Jan Minneman, „Maneschijn", „Rozen geur", „Veritas", te Lisee. Cornelia d!e Vries, te Kaag. „De Haan", te Oegstgeest Marijtje van Klaveren, te Rjjnsbnrg. Nelly en Cornelia Honig, te Voor schoten. EL G. van Ammers, „Vergeet-mij-nietje", „Muurbloem", Maria v. d. Loo, Dora en Bertus de Bode, te Wassenaar. Adriana Vogelaar, Flora Parlevliet, Aartje Parlevliet, Sa-ra en Geertruida Vonk, A ssche poetster", „Blauwbaard" Willem de Jong, Marijtje_en_Nï'co Rijns- burger, te Zoeterwoude. De prijzen vielen ten deel aan: Saartje Bernard en Johanna v, d. Wey- den, te Leiden. „Meibloempje". Ja meisje, het onweer was ontzettend en woedde in Den Haag al even erg als te LeidenJ Overal zag men licht branden en waren de menschen opgestaan. Het is te hopen, dat jullie met het uitstapje mooi weer moogt treffen. „W ildd Boo»", Ja merije, de regen heeft zoowel aan groenten als vrachten veel goed gedaan, doch met de sterke wind vlagen zijn de bezitters van boomgaarden niet bijzonder ingenomen; veel fruit waait er door af dat nog niet rijp is en veel wordt er door beechadigd. „fltormvrou w t je". Neen meisje, ik neem je niet kwalijk, dat je het mij eens hielp herinneren. Abram van Ross en. Wel vriendje, dat noem ik nog eens feest vieren, soo tot twaalf uur in den nacht! Je zult den vol genden morgen wel moeite gehad hebben om uit de veeren te komen, is het niet? „Kleine Pianisten." Je raadsels en anekdoten zie ik gaarne tegemoet. Nelly Honig, te Voorschoten. Het Bpijt me, dat je de vorige week zoo teleur gesteld werd, meisje, ik moet evenwel aan nemen, dat j© briefje te laat in mijn bezit kwam, want anders zou je stellig wel een babbeltje van me gehad hebben. „Kleine Oranjeman". Heb jij nog nooit een prijs gehad? Was het dan misschien je zusje, wie het buitenkansje t©n deel viel? „Klavertje Vie r". Ja meisje, het is inderdaad te hopen, dat jullie in de vacantie mooi weer zult treffen, opdat je zooveel mogelijk van de buitenlucht zult kunnen genieten, want als met September de sohool weer begint, dan komen de lange avonden weer aan en is het due gedaan met de pret. „Vroo Kjke Rina". Als je die bla den, waar de esperanto-leesen in voorko men, bewaart, dan kan je er immers race beginnen, wanneer je zelf wilt? Nanny Tendeloo. Met genoegen vernam ik, dat je met je verjaardag zoo veel mooie cadeaux gekregen hebt. Je post papier is heel mooi en komt je, dunkt mej goed te pas. H. O. P 1 e y I e r. Ik vind Het heel best, dat je met ons wilt meedoen^ en heet je hartelijk welkom in onzen kring. Adriana Vogelaar, Cornelia de Vries en Flora Parlevliet, dank ik voor de mooie prentkaarten, die ik van haar ontving. Geertruida Vonk. Met genoegen vernam ik je ingenomenheid met het ge wonnen prijsje. Zooals je weet, moeten de prijsjes aan ons bureau worden afgehaald. Indien je wilt, dat ze worden toegezonden, dan moet je daarvoor een postzegel k 10 cent aan de administratie zenden. Jo Eggink. Als je maar geduld hebt en trouw je oplossingen inzendt, dan zal je ook wel eens zoo gelukkig rijn als zusje. „Asschepoetster". Ik heb er met© tegen, dat jij en je buurmeisje met ons mee doen, doch ik zou gaarne zien, dat An na dan een anderen schuilnaam wilde be denken. „S c h i 1 d p a cL" Als je raadsels niet geplaatst werden, dan waren ze- daartoe waarschijnlijk niet geschikt. Je moet je daar evenwel niet door laten teleurstellen, doch opnieuw je krachten eens beproeven, wellicht ben je dan gelukkiger. MARIE VAN AMSTEL. Onderlinge Correspondentie. Wie van de raadoellrinderen komt nog Verkade's plaatjes te kort voor hun of haar album Ze rijn te krijgen brijHerman Creijgtiboa, Lego Rijndijk 40 A, Leiden. ff i?*?ï ff ii*ii ff s ff T V zSzirl- ÏL i «JL> e iL' ik»-JL? *k* i *JL» i «JL° i »JL» i «JL»«X9JL* 'A >5 WEES ZACHT IH UW OORDEEL. O, het is zoo makkelijk, om met een en kel woord iemand te veroordeelen iets hards iets leelijks, iets oneerlijks te zeggenmaar kan en mag dit nu eigenlijk wel, terwijl we zoo weinig afweten, van de redenen, die anderen dreven, tot dit min of meer afkeurenswaardige gedrag? Ik zal jullie eens een treffend voorbeeld vertellen van een klein meisje, dat althans riet gezind was tot zoo'n lichtvaardig oor deel; de kleine Catherine Booth was op straat aan het hoepelen, toen ze een dron ken man zag opbrengen, achtervolgd en nagejauwd door een troep straatjongens. Plotseling ging ze naar hein toe, vatte zijn hand en ging naast hem mee tot aan het politiebureau, omdat hij rich niet zoo alleen zou gevoelen. Is dit niet mooi gedacht? H&kr deed het pijn, dat deze man zoo door en tegenover allen vernederd werd. Ze wilde toonen, dat rij toch nog wel op het goede in hem vertrouwde en dus zal ze ook ontzaglijk veel goed gedaan hebben; niet alleen aan den dronken man zelve, maar door het voor beeld, dat zij stelde. Niet voor niets toch hebben wij het oud-Nederlandsche spreek woord: „Leerlingen wekken, voorbeelden strekken." Dichter en Overwinnaar. Alexander, Koning Van Macedonië, was van plan,Klein-Arie te veroveren. Op dit gerucht stroomde van alle rijden legenaan- voerdere en soldaten toe, die onder den grooten overwinnaar wilden strijden. Ook dichtere probeerden brij den Koning door t© dringen, in de hoop, dot hjj één van ben op zijn tocht zon meenemen als hof dichter Alexander weigerde echter er ook maar een te ontvangen, niet omdat hij niet hield van lofredenen, maar omdat hij een afkeer had van laffe vleierij en deró als een beleediging beschouwde. Een der dichters bleef echter aanhou den, deze heette Oho© ril us, want Lij meen de, dat hij een van de uitstek en dste dichters van rijm tijd was. Hij beweerde op de hoogte te rijn van gewichtige geheimen, die betrekking hadden op Alexander's plannen. Eindelijk besloot de Vorst dan ook maar hem bij rich toe te laten, terwijl hij aan tafel zat. De dichter trad binnen, keek den kring rond en boog cBep voor den Koning. „Spreek! Wat hebt ge te vertellenT' „Sire, ik ben in klein-Arië geboren en hoe wol ik reeds jaren hier woon weet door bloedverwanten van alles wat daar op het oogenblik voorvalt en hoop U daarmede van dienst te kunnen zijn. Alexander ondervroeg hem daarop over vestingen, verkeerswegen en andere ge wichtige «Bnygi, mmmr rowVli apntutg, dat Ghoerilus hiervan niets afwist en riep hem ongeduldig toe: „Ga heen! Ik verspil mijn tijd, als gij niets beters te zeggen hebtl" „Daarop wacht ik juist heer, want ik ben dichter en zou gaarne...." Alle gaston barstten in lachen xbA en Alexander hernam: „Zoo, zdjt ge dichter? Welnu Choerilus, ik benoem u bij deze tot hofdichter, maar op één voorwaarde en deze is: Als je een goed vers maakt voor mij, dan krijg je een goudstuk, maar als je een slecht gedicht maakt, dan krijgt je een oorveeg. Staat je die voorwaarde aan?" „Met vreugde accepteer ik ze. Zal ik da delijk maar beginnen?" „Zeker." Choerilua nam rijn Her en begon oen vleiend lied te zingen. Nauwelijks was hij vier regels ver of hij voelde ook vier flinke oorvegen. Huilend van pijn nam de arme dichter <1© vlucht, terwijl bom Alexander's 6total in de ooren klonk: „Tot ziens Choerilus hierna beterF' „Hij zal niet terug komen", zei een van 'g Koniogs gevolg. „Ik wil wedden, dat haj morgen hier i«", sprak de Vorst. En Alexander had gelijk. De arme dich ter was woedend naar huis geloop en, had zijn gericht in den spiegel bekeken en. wierp zich op een rustbank om na te denken. „Ik geloof toch niet, dat Alexander den spot met mij wil drijven; misschien moest hij wel zoo doen tegenover zijn hovelingen. Mijn verzen vielen toch wed in rijn gmnak, daar hij mij toeriep: tot ziens, Choerilus I Dat kan toch niet anders betoekenen, dan dat hij verlangt irnj terug te zien. Den tnoed das niet verloren!" Dit zeggende nam hij zajn lier en ontlokte er eenige tonen aan, „Ik zal nu liever Bucephalus, het lieve* hngsroa van mijn meester bezingen. Dat valt misschien nog meer in zijn smaak." Den volgenden morgen ging Choerilus naar het paleis, waar Alexander hem met de volgende woorden ontving: „Bravo, dichter, komt gij uw wang weer aanbieden tot het ontvangen van klappen?" „Ik hoogjjj dozen keer vrij te loopon, heer!" J Evenals vorigen dag im-m de dichter met veel vertoon zijn lier ter hand. maar hij had neg-geen couplet uit, of hij werd op een tweede dracht oorvegen onthaald, hij wist niét, hoe gauw hij het vertrek zou verlaten êïl werd intusschen nog uitge lachen door alle aanwezigen op den koop toe. Wat 8efP vernedering voor hemZoo- dra hij thuis kwam, dronk hij twee bekers wijn, om tt zichzelven te komen Al lerlei denkbe^den dwaalden weer door zijn hoofd, hij wist niet of hij rich wreken zou, of dat hij het nog eens zou wagen, naaa- hert hof te gaan. Eindelijk werd hij kalmer m ging peneod naar baaien. Daar zag hij een zwerm vogels op de binnen-, plaats neerstrijken: een nachtegaal werd' achtervolgd door kraaien. In minder dan geen tdjd was het arme diertje bedolven onder de kraaien vleugels. Daar kwam. de eigenaar van het huis aangeloopen, die de kraaien verjoeg en het arme slachtoffer In veiligheid bracht. Dit leek Choerilus een goed voorteeken, de kraaien waren de hovelingen, de nach tegaal was hjj zelf en de heer de© huixea was Alexander. Hij zou het morgen nu nog eens wagen, om een oorlgslied te ringen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Den volgenden dag ging hij weer naar hei hof, maar de afloop van (fit bemoek wan mek zooals haj gehoopt had. Hij kwam thuis zoo woedend, dat» hij zich niet eens den tijd grande, rijn over kleed af te doen, maar dadelijk zijn leitje greep en er etta tiental regels op neer» schreef, die vol hatelijkheden en beleecfighor- gen aan het adres van Alexander waren. Hij verzegelde bet leitje en gaf een slaaf het bevel, dit onmiddellijk aan en Vorst te overhandigen. Toen d© Koning deze weinig vleiende -woorden gelezen had, bleef bij eerst een oogenblik verstomd zitten, riep toen eenige boden en gaf hun bevel, Öhoerilus op te sporen in alle richtingen en niet te ruston, vóór rij hem gevonden hadden. Alexander wachtte tot laat in den avond, moor geen der boden kwam terug. Den volgenden morgen in de vroegte werd de Koning door trompetgeschal ge wekt. Alles wae dadelijk in rep en roer: de bevelhebbers der verschillende legeraf delingen, dachten dat er onraad was en liet een verzameling blazen. Doch daar kwam een troep ruiters aangereden, die op bet voorplein, waar de Koning zich op dat oogenblik bevond, afsteeg, ©n een gevange ne, die in hun midden wae, dwongen te knielen. „Choerilus!" rïep Alexander, en haalde bet leitje te voorschijn, herkent gij dït schrift? „Ja, heer." „En weet gij ook, welke straf op zoo'n misdadig schrijven staat?" „Ja, heer, en ik wacht die straf af". De Koning wenkte twee eddaten. „Sta op Choerilus 1" sprak de Vorst op vroolijken toon, de opreohtheid van je vers-, regels hebben mij de beleediging er van dioen vergeten. Om je te toon en, dat ik geert; wrok jgens je koestor, laat ik je op ©taan den voet tien goudstukken uitbetalen., „Ik bognjp niet hoe...." De dichter stond verstomd een sfcamelda: „Hoe het komt, dat je vleiende gedich ten met oorvegen en deze met goud be loond werden? Dat komt, omdat je vleie-. rijen niet oprecht waren ©n j© beieodigm- gon aan oprechtheid niets te wenacheu overlaten. Onthoud dit, Choerilus, alleen dat werk ia uitstekend, dat orwtoin Is door oprecht© ontroering."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 11