VOOR DE JEUGD
1EIDSCH DAGBLAD
No. 16044.
Woensdag: 12 Juni.
Anno 1912.
_jTT(!
Het huisje van de slak.
%X#
v^(B?y^rv>
9 J 2^|(| o J |i o I i a o t a 4 ;Me; 2 i f i i i i
ét li«*4 B itlil l«*oi R 0«?ol li««l j llcflt 11»
fi?
4*04***44**44*»»* AiW«»
Eenige overpeinzingen vóór
de vacantie.
Zoo straks komt de vacantie weer aan
en zeker: het is heel goed en misschien ook
zeer heilzzaam voor vele van mijn jonge
vrienden en vriendinnen om eens een tijdje
rust te hebben* na een jaar flink- werken
zullen we maar veronderstellen. En ik
wensch daarom ook allen een paar pret
tige weekjes toe, waarvan veel kan gepro
fiteerd worden van het frissche en ver
sterkende buiten zijn. Maar daarom willen
we toch nog een woordje van dankbaarheid
jijden aan dien arbeid.
"Van dankbaarheid? Ja zeker, want
niet alleen komen we door den arbeid'
vooruit m het leven en leert die ons na
derhand onafhankelijk zijn maar arbeid
stemt ons ook gelukkig en tevreden, maakt
de rust zoet en uitspanning des te aange
namer.
Stel U eens voor, dat ge 's morgens op-
stondt geheel -zonder doel: niet naar school
behoefde te. gaan, Moeder niet hoefde te
helpen in het huishouden, niet... ja, kort
weg: niet hoefde, al waar ge nu uw-dag
mee vult; dan zoudt ge ook niet dat heer
lijk gevoel van voldaanheid hebben, na vol
brachte, dagtaak; g© zoudt ontevreden
worden en een gevoel van leegte over u
krijgen, dat u ten slotte misschien nog wel
lichamelijk ziek maakte, al waart ge ook
nog zoo sterk en gezond) van aanleg. Als
men den arbeid maar lief heeft, hoeft men
nooit ongelukkig te zijn, heeft een groot
schrijver ons betuigd; en naarmate ge
ouder wordt, zult ge hoop ik de waarheid
dezer woorden steeds meer ondervinden 1
Uline was een doodgewone huisjesslak,
die mij echter eens vertelde, hoe de slakken
aan haar draagbare woning kwamen, iets
wat ik wel de moeite waard acht om jullie
over te vertellen. Zij begon als volgt:
Er is een tijd geweest, dat de tegenwoor
dige huisjesslakken heel niet verschilden
van de rupsen, de regenwormen, de zijwor
men, kortom al dat kruipend gedierte. Het
eenig verschil, dat haar kenmerkte, was het
bezit van de twee voelhorentjes op.den
kop. En die horentjes waren het juist, die
haar dit fortuintje bezorgden. Hoor maar
eens, hoe dit in zijn werk ging.
Uline nu was op zekeren dag bezig den
tijd zoek te brengen, toen ze zich eindelijk
op een malve had neergezet, waar ze het
echter niet al te best naar haar zin had,
daar ze voortdurend in de zoete rust ge
stoord werd door eenige beweeglijke
sprinkhaantjes, die met haar vreemde be
wegingen de bloem steeds gevaarlijk op- en
neer deden wiegelen
,,Hè, hèik geloof, dat ik maar van zit
plaats ga veranderen," zuchtte Uline.
,,Doe, zooals je wiltantwoordden de
sprinkhaantjes vrij brutaal.
En onze slak begaf zich statig en waardig
op weg en legde een eind af in het bosch,
zooals zij zeker nog maar weinig in haar
leven gedaan had. Toen het nu eindelijk
zoo heel stal werd om haar heen en alle
vogeltjes ja zelfs alle blaadjes schenen te
slapen, vond ze het toch wel wat griezelig
en hoopte, dat ze maar eens iemand ont
moeten zou, al wa6 het dan ook maai*
een onnoozele mier.
„Verbeeldt je, dat ik eens zoo'n leelijke,
groote pad tegenkwam. Ooli ja dat komt, ik
ben ook veel te opvliegend van aard. Ik
had maar liever wat geduldiger moeten
zijn tegenover de sprinkhanen 1"
Maar toen de maan het pad weer begon
te verlichten, herkreeg ons slakje moed en
kroop weer gestadig voort, totdat eens
klaps een onderdrukt gesteun haar oor
trof. Daar, op dien gevelden boomstam zat
een grijsaard en had het schijnbaar niet
naar den zin.
„Wat scheelt er aan? goede man."
„Och, mijn gids is weggeloopen."
„Uw gids?"
„Ja mijn trouwe Fidel is onlangs gestor
ven en ik had voor hem een kleinen plaats
vervanger; Tom, wel een aardig vlug
beestje, maar uiterst' onbezonnen en zoo
heeft hij mij nu weer plotseling in den
steek gelaten. Maar wie zijt gij, meelijden
de ziel, die belang stelt in mijn nederige
persoon
„Ik ben Uline, de slak, en ik zou wel
graag wat meer van u weten. Zoudt u mij
uw geschiedenis ook willen vertellen?"
„O ja, die is anders in een paar w.oor-
den meegedeeld. Nu al van Sint-Jan af ga
ik eiken, dag uit bedelen, vergezeld door
mijn hond. Maar het is een bar slecht jaar
voor de blinden, slechts de kreupelen schij
nen gelukkig te zijn. Eiken avond keerde
ik echter naar mijn armoedig hutje terug
en als ik nu vannacht hier in het gras moet
slapen, dan weet ik zeker dat ik zoo vree-
selijt rheumatiek krijg, dat ik nog liever
dadelijk in de beek spring."
„Och kom, mijnheer de blinde. Waarom
toch zoo wanhopig? Hoe zouden wij allen
het dan wel niet moeten maken, wij slapen
toch öok allemaal buiten, en heeft u nu
ooit een slak of een vogel over rheumatiek
hooren klagen? Ja, daar heb je „Kwik-me-
dik", die aanstellerige nachtegaal, die be-
weercEe me nu laatst, dat hij van de kou
zijn stem verloren had, maar wij allen wij
wisten wel beter! Maar weet u wat, mis
schien kan ik u wel van dienst zijn, ik kan
wellicht het spoor van Tom volgen op den
grond en dat slimme beest is ongetwijfeld
naar huis geloopen
„Nu, als je dat zou willen doen," riep de
blinde, verrast.
De schrik voor de rheumatiek moest hem
anders wel ïn het hoofd zijn geslagen, an
ders zou hij het tifb niet ondernomen heb
ben, om een sink tot gids te nemen.
Yan k'&ar 'kant was het echter kranig
voorgeslagen en hadden de sprinkhaantjes
haar zóó hooren spreken, dan was ze zeker
heel wat in hun achting gerezen en zou
den zij voortaan niet meer zoo laag op haar
neerzien.
„Heeft u ook een touwtje bij u V' Troef
Uline nu weer.,
„Ja, zeker, een heel kluwen zelfs l'*
„Goed, maak dan zoo'n eindje tot*r
voorzichtig aan mijn hoorntjes vaat. Mooi»
dJat doet me heelemaal geen pijn 1"
Dè tocht begon. Maar nog had de slak
geen twee menschenschreden gekropen, of
ze pufte al:
„Uievë hemel, ik ben doornat van het
transpireeren 1"
Een stap verder weer klonk het:
„U moest eens hooren, hoé ik naar
adem hijgl"
Weer een pas verder:
piijn hart klopt toch zoo geweldig;
dat'hèt wel dreigt te barsten
„Rust dan wat uitl" raadde de blinde,
die- zelf,niet van de vlugsten was, dus wel
begreep, hoeveel moeite die tocht kóstte
aan zijn slakkényriendin."
Maar plotseling:'
„Qua Oua Ou-a
Daar hadt je Tom. Het arme beest hijg
de.. ihffiUibaaj. Hij had dan ook wel een
-heele. wandeling gemaakt: eerst'was'hij 111
zijn jeugdige gpeelschheid een..patrijs ach
ate mageloop en en toen hij die...een goed
eind vervolgd had, ontmoette hij eén ka
meraad, .liéj) met dien een eindje op, had
„en passant" nog even een kluifje gesnapt
bij den slager op den hoek, want hij was
hei^epi.ffiper teruggelopen naar de stad.
F.t\ toS Jfèrinnerde hij zich opeen'ö zijn
.baas* keerde onverwijld om en meldde zioh
nu boetvaardig weer aan!
i,Wel beste Tomy? Ben je daar? Zoo,
dat is braaf van je, dat je je ouden baaa
toch niet.vergeet, sprak de blinde verheugd
zijn beestje allerlei liefdesbetuigingen
schenkende:"
Uline kón echter die ingenomenheid van
den baas niet deelen en zei:
„In hert vervolg Tommy hoop ik anders,
dat je beter je plicht blijft waarnemen. Ik
ben ten minste meer dood dan levend."
Tom vóelde zich echt schuldig en hield
zich, dan ook heel koest. En de blinde be
dankte onz© kleine Uline allerhartelijkst
.en zei, dat zij voortaan op hem kon
rekenen als op een trouw vriend 1
De arme slak was echter op; ze kon niet
meeren wat het ergste was, ze had vree-
selijke stekende pijnen door heel haar
lichaam: dit was... rheumatiek 1 In eeo
ommezien deed dit nieuwtje nu de ronde
door het bósch en een ieder wikte zich per-
sóonlijk komen overtuigen van dit vreem
de geval. Ons slakje was opgenomen cloor
de muurhagedis, die haar verplegen en
wrijven zou, en de Merel, een bekwaam
geneeskundige onder de dieren, kwam ge
heel uit eigèn beweging ook eens consult
houden en vroeg, na afloop, twee lijsterbes
sen alg belooning. Verbazend veeleischend
werd dit anders gevonden, daar hij voor
eerst, vrijwillig raad was komen geven en
voorts niets had voorgeschreven dan een
maankop*aftreksel, dat bovendien nog niets
gegeven had.
De arme Uline was er wel slecht aan