LEIDSCH DAGBLAD, Zatevd&gp 8 Juni. Eersto Blad.
Anno 1912
PERSOVERZICHT,
FEUILLETON.
Wonderlijke avonturen.
ping*
„De Nederlander" schrijft over
I tefc verslag der Grondwet s-
Icommissie:
Vrij algemeen is men verwonderd en
I ontstemd over het feit, dat die Commissie
I niet tot overeenstemming is gekomen, be-
I treffende het kiesrechtartikel. De „blanco-
I oonclusie" wordt vergeleken met het
I „blanco-artikel" van den heer Goeman
I Borgesius.
Het is al dadelijk niet juist, dat de oom-
I missie tot geenerlei conclusie gekomen is.
Immers lezen wij, lo. dat sleohts één stem
I zich verklaarde voor behoud van het be
staande artikel 80; 2o. dat slechts één lid
heil zocht in een zoogenaamd blanco-
artikel; 3o. dit volgt uitrile lezing van heb
betreffende verslag in zijn geheel, dat,
yoor wat betreft heb kiesrecht voor man-
I nen, geheel de commissie was, hetzij voor
algemeen kiesrecht, hetzij voor alge
meen huismans-kiesrecht, met toevoeging
van niet-huislieden, hetzij voor alge
meen kiesrecht, doch met deze beperking,
dat uit één gezin slechts één stemt, tenzij
een lid van het gezin een zelfstandig be
staan hebbe.
Al hebben de heeren zich niet kunnen
verstaan over de formuleering, tooh blijkt,
dat zij, hoe verschillend ook van politieko
overtuiging, een zoo goed als algemeen
kiesrecht hebben voorgestaan, en dat nie
mand in beperking van het aantal kiezers
heil gezocht heeft.
In de Commissie is dus geen strijd ont
staan over het toekennen van kiesrecht
aan zoo goed als allen. Niemand heeft het
kenteeken-stelsel verdedigd. Een actie voor
algemeen kiesrecht, tenzij men daaronder
ook vrouwenkiesrecht verstaat, heeft al
thans tegenover de Grondwets-Commissie
geen zin. Zij zou neerkomen op het e n-
f oncer une porte o u verte.
Het wil ons voorkomen, dat van vogels
van zoo diverse pluimage een verder gaan
de conclusie niet kon worden verwacht.
Het artikel 80 toch is zeer samengesteld;
het bevat tal van beslissingen, vrouwen
kiesrecht, leeftijd, bedeeling die allen
in meerdere of mindere mate samenhan
gen. Het zou al heel toevallig zijn, dat voor
al die onderwerpen een zelfde meer
derheid te vinden ware geweest. Bij de
eindstemming over geheel het artikel vond
allicht niet één, wat hij wenschte, terwijl
toch voor elk der onderdeelen een besliste
meerderheid aanwezig kan zijn geweest.
Maar, zal men zeggen, dan komt ook de
Hamer voor dezelfde moeilijkheid te staan,
en wordt de door allen verlangde wijziging
'onmogelijk.
Doch dit is nu juist niet het geval.
De leden der Commissie, ofschoon uit
'alle groepen gekozen, zaten in de Commis
sie niet als politieke personen, die een b e-
s 1 i s s i n g te geven hebben, maar als ad-
viseiLTS. Ieder lid moest voor zichzelven
beslissen, wat-hij- goed, wat hij verkeerd
vond. Maar als lid eener partij, eencr
groep, kon hij niet handelen. Niet eens kon
hij met zijn politieke medestanders rugge
spraak houden, daar het geheim hem was
opgelegd.
Geheel anders wordt het, zoodra het arti
kel in de Kamer komt. Daar kan men on
derling, daar kan men ook met andere
groepen voeling houden. Daar komt elk lid
voor de vraag te staan, .óf op nevenpunten
toe te geven öf niet. Men kan bijv. zijn
tegen beperking van vrouwenkiesrecht,
tegen toekenning van dat recht ia de
Grondwet, doch voor de bevoegdheid van
den wetgever om het te verleenen, enz.,
en ten slotte, ten einde de hoofdzaak te
bereiken, op zulk een punt toegeven.
De Kamer adviseert niet, maar beslist;
haar leden zitten niet als adviseurs, maar
als Staatslieden, die goed of slecht, poli
tieke daden te verrichten hebben.
Daarom behoort men van een Commissie
ïiiet datgene te. verwachten, wat alleen de
vrucht kan zijn van overleg tusschen hen,
die ten slotte moeten beslissen.
Wij herinneren er dan ook aan, dab in
1887 de wijziging der Grondwet op dit punt
niet is uitgegaan van de toenmalige Grond
wet-Commissie, maar eerst door overleg
van Regeering en Kamerleden tot etand ia
gekomen.
„D e Nieuwe Courant" noemt het
rapport een droevig bewijs van onvermoi
gen, wijl de oommissie op het hoofdpimt (de
regeling van het kiesrecht onmachtig is ge
bleken een herziening van onze constitutie,
voor te bereiden. Na te hebben gewezen op
de van die der meerderheid der commissie
afwijkende inzichten, in de afzonderlijke no
ta's neergelegd, vervolgt het blad:
Het is duidelijk, dat de gjeheele strijd, in
den boezem der oommissie gevoerd, zoowel
over de onderwerpen, die wèl, als die niet
een meerderheid vonden, in de Tweede Ka
mer en misschien ook in de Eerste, van het
begin tot het einde nogmaals zal worden ge
streden.
De commissie heeft niets vermogen te ver
richten om dien strijd te voorkomen, te ver
zachten of te bekorten. Het verslag doet ons
denken aan Tweede-Kamer-vergaderingen,
zooals wij er kennen uit de laatste jaren van
parlementaire onmacht. Men zendt in be
handeling genomen wetsontwerpen aan de
Regeering terug, met verzoek om ze om te
werken, wijl men er geen raad mee weet. Of
men gaat maar stemmen om aan de verwar
ring een eind te maken.
Wat on9 bovenal teleurgesteld heeft, is,
dat deze mislukking heeft kunnen geschie
den onder het voorzitterschap van den heer
Heemskerk. Hier viel een werk van be
kwaamheid, tact en bevrediging te verrich
ten. Hier kwamen ai de persoonlijke eigen
schappen, die men in den premier" waar
deert-, bij uitnemendheid te pas. Hier was
een schoone familie-traditie voor te zetten.
Niets van dit alles heeft den heer Heems
kerk kunnen doen slagen in het voorberei
den van een grondwetsherziening die ook
maar eenigszlns op den naam van nationaal
aanspraak kan maken. Ylak bij de plaats,
waar hij als voorzitter der commissie heb
werk begon, zal hij het als minister moeten
hervatten.
Of zijn opvolger.
Want het zal nu veel beter zijn, dat een
opvolger de herziening onderneemt en vol
brengt. Immers, nu de heer Heemskerk on
machtig is gebleken cm een uitverkoren par
lementair gezelschap tot overeenstemming
te brengen, waarom zou hij nu boven andere
staatslieden geschikt geacht moeten worden
om nationale voorstellen tot stand te bren
gen met het parlement? Het kan zijn, dab
de schuld hoofdzakelijk bij de commissie lag
dat in de samenstelling, dat in den opzet de
oorzaak van de mislukking* moet worden
gezocht; maar in elk geval, de heer Heems
kerk riep haar in het leven en leidde haar
naar hefc graf.
Voor de kiesrechtkwestie heeft hij geen
oplossing kunnen vinden; wat de overige
strijdpunten betreft, was hij, naar men moet
aannemen, ofschoon eerste minister, slechts
man van de meerderheid. Waarom zouden
hierna hoogere verwachtingen op. hem ge
bouwd mogen worden met het oog op de
zeer bijzondere taak van leider eener
Grondwetsherziening in de Staten-Ge
neraal?
Wij hebben vroeger wel eens gedacht, dat
het aan een vlot verloop van het zoo moei
lijke werk eener Grondwetsherziening b e-
vorderlijk zou kunnen zijn, indien het on
der een ministerie als het tegenwoordige kon
gebeuren. De rechterzijde, zoo hoopten wij,
zou dan niet die prikkelbaarheid en die wan
trouwigheid aan den dag leggen, waardoor
zij zich in 1877. onderscheidde, en bij uitstek
geschikt zijn om een dergelijk ondernemen
te verijdelen. Links zou als minderheid niet
van zijn uitersten vleugel afhankelijk zijn.
En Heemskerk zou misschien de man blij
ken, aan wiens naam liet land voor de twee
de maal een herziening der fundamenteele
Staatswet met vertrouwen zou verbinden.
Geen sterker argument om ons van dwa
ling te overtuigen dan dit rapport. Voor een
deel impotentie, voor een niet minder groot
deel partij-werk nog vóór de eigenlijke
arbeid begint.
Non possumus in den striktsten zin des
woords.
Na nog ©enige punten van heb verslag ge-,
parafraseerd te hebben, besluit het blad:
Men meet de kleinheid van het verrichte
Werk het best met de maat, door de oommis
sie zelf aan de hand gedaan met haar voor
stel betreffende de schadeloosstelling voor
de Tweede-Kamer-leden. Die wordt niet ge
laten zooals zij is, ook niet verdubbeld, maar
verhoogd met.... vijfhonderd heele guldens*
Een duurte-toesiag van tien gulden per
weekl
Men kan niet verwachten, dat heb parle-
menb werk van betergehalte zal leveren dan
zijn eigen élite. Veeleer zijn, omgekeerd, de
tobberijen der Grondwetscommissie te be
schouwen als een bewijs te meer voor de be
perktheid der vermogens van het parlemen
taire sbelseL Zij hebben ons verlangen naar
een Grondwetsherziening aanmerkelijk ver
zwakt.
Zou men er wel aan beginnen? zal menig
een met ons zich afvragen na de lezing van
dit rapport.
Zal de vermoedelijke uitkomst den tijd
en den strijd, die zij zal kosten, waard zijn?
Is one landsbestuur, regeering en parle
ment, opgewassen tegen de taak
Zou het misschien een „eiseli des tijds"
zijn de Grondwet voorloopig niet te
herzien?
„De T ij d" is -van oordeel, dat er geen
sprake kan wezen, dat nog in deze periode
van wetgeving Grondwetsherziening bij de
Staten-Generaal in behandeling zal worden
gebracht. Daarom zullen de verkiezingen van
1913 ook voor de zaak van de Grondwetsher
ziening van buitengemeen gewicht zrijn. Tot
de bespreking van het verslag komende, be
handelt het orgaan eerst het kiesrecht.
Slechts één lid der oommissie herinnert
het blad was vóór behoud van hét be
staande artikel 80.
Of niet dit ééne lid de wijste partij koos?
Terwijl ook thans weder ten duidelijkste
gebleken is, dat er omtrent de wijze, waar
op on3 kiesrecht zou te verbeteren wezen,
allerminst een communis opinio, wel daaren
tegen de meest hjopelooze verdeeldheid be
staat, ligt de meening voor de hand, dunkt
ons, dat de quaestie van herziening betref
fende dit ééne punt nog niet rijp is voor op
lossing en dat men derhalve de zaak voor
loopig heeft te laten, zooals zij ia.
De urgentie, de nooddrang tot wijziging
van art. 80 is, dunkt ons, tot heden aller
minst aangetoond.
Dat, inderdaad hoogst eenvoudige, hoogst
onschuldige art. 80 staat aan zeer weinigen
in den weg....
De eischen voor het kiezerschap nóg lager
stellen, zou in zeker opzicht niet gemakke
lijk gaan omdat reeds een zóó bijzonder laag
punt bereikt werd.
Maar indien men het zou willen doen,
het tegenwoordige artikel van de Grondwet
zou daartegen geen beletsel in den weg
8teilen. Met dit artikel zou men in het kie
zers korps kunnen opnemen allén of zoo goed
als allen, die niet bedeeld worden, en op
welke wijze dan ook in him onderhoud voor
zien.
Dit allee is geen nieuws: wij achten 't ech
ter nuttig het nog eens in herinnering te
brengen, om te doen beseffen, waarom wij
niet zóó bijzonder van de noodzakelijkheid
van het kiesrechtartikel in de Grondwet
doordrongen zijn.
Ongetwijfeld vinden wij in de theorie van
het Huismanskiesrecht en nog meer in die
van het organisch kiesrecht heel veel moois,
terwijl het algemeene beginsel, hetwelk aan
de tegenwoordige Kieswet ten grondslag ligt,
evenmin als de uitvoering van dat beginsel,
licht iemand tot geestdrift zal stemmen.
Maar als nu, zooals ook weer in den boe
zem der Commissie voor Grondwetsherzie
ning gebleken is, geen enkel dier theore
tisch /zooveel fraaiere vormen van kies recht,
bij de hier te lande be-staande verdeeldheid
van inzichten en beginselen, eenige kans
heeft op verwezenlijking....
Over het Vrouwenkiesrecht denken wij
evenals die vrouwen, aan welke men, werd
het ooit ingevoerd, dat kiesrecht het liefst
geven zou. Juist de vrouwen, die er naar
hunkeren, de suffragettes", zijn degenen,.
aan wier handen het 't slechtst zou zijn toe
vertrouwd. Van ware, degelijke vrouwen
staat te vreezen, dat zij van liet kiesrecht,
werd het haar geschonken, niet of slechts
gedwongen en bij uitzondering zouden ge
bruik maken.
Van het ontworpen Onderwijsartikel zegt
„D e T ij d"
Meer kon men zeker niet verlangen.
Toch hoe vreemd het wellicht ook schij
nen moge achten wij ook hier omzichtig
heid geboden. De allereerste eisoh, dien wij,
voorstanders van de bijzondere school, te
stellen hebben, is, dat zij zal blijven een
vr ij e school. Van een confessioneele over-
heidsschool, zooals in Duitschland, zouden
wij niet gedieDd zijn.
Nu bevat, het is waar, het besproken rap
port geen enkel woord, hetwelk ook maar
in de verte doet vermoeden, dat door de
samenstellers van dat rapport aan een der
gelijke school is gedacht. Dit echter belet
niet, dat later, wanneer eenmaal dergelijk
art. in de Grondwet was opgenomen, vijan
delijke regeeringen, gedwongen de bijv., sch.
gelijkelijk met de openbare te onderhouden,
wel eens pogingen konden aanwenden, om
de bijzondere school van het grootste deel
harer vrijheid te berooven. Wie de koorden
der beurs in handen houdt, is machtigWij
beweren volstrekt niet, dat hetgeen wij aan
duidden, ooit gebeuren zal. Toch meenen
wij, dat bij latere regelingen de aandacht
op dit punt moet gevestigd blijven. De vrij
heid der bijzondere school gaat boven de
hoogste subsidiëndaarom moet voor haar
in de eerste plaats als een teeder goed ge
waakt worden.
„De Standaard" schrijft over de
nota van staatsraad prof. Oppenheim.
Het blad verstaat, dat prof. Oppenheim
in cl'e voorgestelde herziening een poging
ontwaart, om het stelsel van het Neder-
landsehe staatsrecht een even ingrijpende
als bedenkelijke verandering te doen on
dergaan.
Toen de herziening van de Grondwet ïn
September 1809 opnieuw aan de orde werd
gesteld, veroorloofde dr. Kuyper in de
Tweede Kamer zich aanstonds de vraag,
of hiermede alleen, gelijk in 1887, een cor
rectie van gebleken fouten, of ook een prin
cipieel© herziening beoogd wend'. Deze vraag
scheen toen min of meer, niet alleen links,
maar ook rechts te bevreemden. Niemand
onzer toch, zoo liet men verluiden, dacht
er aan, om de groote beginselen, die in
1848 mochten zegevieren, opnieuw in peri
kel te brengen. En zoo scheen toentertijd
metterdaad de meening boven te drijven,
dat men ook nu zeer wel nogmaals met een
bloote correctie van ingeslopen fouten zou
kunnen volstaan.
Thans echter blijkt uit deze nota van
mr. J. Oppenheim, dat die Staatscommissie
het dan toch z.i. niet bij zulk een summiere
correctie gelaten heeft, maar metterdaad
achtte, 'dat de tijd' voor een meer princi
pieel© -herziening gekomen was. Wat de
Commissie voorstelt, komt, naar mr. Op
penheim acht, niet neer op enkele wijzi
gingen van ondergeschikten aard, maar
bedoelt wel terdege een verandering in ons
Nederlandscli Staatsrecht aan te brengen,
en wel zulk een verandering, die een i n-
g r ij p e n d karakter draagt, en dezen
geleerden Doctor be denkei ij k voor
komt.
Nu het aankomt op de omschrijving van
de Staatsmacht, die ten onzent gelden zal,
verdeelt mr. Oppenheim die macht in twee
stukken, en oordeelt, dat het ééne deel van
die macht aan den Koning is gegeven, ter
wijl het wederdeel van die macht berust bij
het volk, vertegenwoordigd in de Staten-
Generaal. Beiden, zoowel de Koning als
de Staten-Generaal hebben elk voor zioli
hun aandeel in de Staatsmacht over het
volk ontvangen; iets, wat hij, voor wat den
Koning aangaat, grondt op een uiting van
Koning Willem I, dat hij de Kroon aan
nam ingevolge de „algemeen uitgedrukte
begeerte des volks". Alsof aan die „be
geerte des volks", gelijk ze in 1813 geheel
informeel tot uitdruking kwam, ooit quali-
teit kon worden toegekend om oiucieel
het erfelijk Koningschap te vestigen 1 Maar
61)
Het publiek trappelde van pleizier. Wed
denschappen werden aangegaan; dezen
hielden vol, dat Lupin Gerbois tot reden
zou brengen; genen, dat hij het bij bedrei
gingen zou laten. En men voelde een soort
bezorgdheid, zóó ongelijk waren de krach
ten der beide tegenstanders: de een roo
stoer in z'i® aanval, da ander radeloos ah
een in het nauw gedreven dier.
's Vrijdags vocht men om de „Echo de
(France" en men doorzocht in koortsachti
ge haast de vijfde pagina, op de plaats
der kleine advertenties.Geen regel stond
er, die gericht was tot „Ars. Lupin", Op
de voorstellen van Arsène Lupin antwoord
de Gerbois met stilzwijgen. Het was een
oorlogsverklaring.
's Avonds las men in de bladen, dat juf
frouw Gerbois ontvoerd was.
Wat zulk een vermakelijken indruk maakt
de aangelegenheid, Arsène Lupin be
treffende, is de hoogst grappige rol van de
Politie. Alles gaat buiten haar om. Lupin
spreekt, schrijft, waarschuwt, beveelt,
dreigt, alsof er nooh een chef van de Vei
ligheidspolitie, noch agenten, noch com
missaris, kortom personen bestonden, die
rijn plannen kunnen dwarsboomen. De poli
ce wordt als van nul en geener waarde be
schouwd. Ais hinderpaal telt zij niet mee.
En toch was zij in de weer, de politie I
Zoodra het Arsène Lupin betrof, vat alles
•▼an de onderste tot die bovenste aport .van
de ladder vuur, kookt en schuimt van woe
de: Het is de vijand, een vijand, die met de
politie spot, haar uitdaagt, minacht en,
wat erger is, haar negeert.
Wat te doen tegen zulk een vijand? Om
tien minuten over halftien was Suzanne,
volgens getuigenis van het dienstmeisje,
van huis gegaan. Om vijf minuten over
tienen zag haar vader, toen hij het lyceum
verliet, haar niet op het trottoir, waar zij
gewoon was, op hem te wachten. Het was
dus gebeurd op de korte wandeling van
twintig minuten, die Suzanne van haar
huis naar het lyceum had gemaakt, of al
thans tot in de nabijheid van het lyceum.
Twee buren verzekerden, dat zij haar op
ongeveer driehonderd schreden afstands
van het vaderlijk huis hadden ontmoet. Een
dame had in de laan een meisje zien loo-
pen, wier signalement met het hare over
eenkwam.
En daarna? Wat er toen gebeurd was,
wist men niet;
Men deed nasporingen in alle richtingen
men nam ambtenaren van den spoorweg
dienst in verhoor. Zij hadden dien dag
niets gezien, dat in verband gebracht kon
worden met de ontvoering van een jonge
dame. Alleen een kruidenier te Ville
d'Avray verklaarde, dat hij olie had gele
verd voor een gesloten automobiel, die uit
Parijs kwam. Op den bok zat een chauf
feur, binnenin een blonde dame, een bui
tengewone blonde dame, omschreef de. ge
tuige nader. Een uur later kwam de auto
mobiel van Versailles terug. Een opstop
ping van voertuigen noodzaakte de auto
tot langzamer gang, wat den kruidenier de
gelegenheid had gegeven op te merken, dat
naast dé reeds eer geziene blonde dame
een andere dame zat, gehuld in sjaals en
sluiers. Geen twijfel, of het was Suzanne
Gerbois geweest
Maar dan moest aangenomen worden,
dat de ontvoering op klaarlichten dag had
plaats gehad, op een zeer drukken weg en
in het hartje van de stad.
Hoe? Waar? Geen kreet was gehoord,
geen verdachte beweging was waargeno
men.
De kruidenier gaf een beschrijving van
den automobiel, een 24 paardekracht, met
donkërblauwen kostsopstand.
Op goed geluk af won men inlichtingen
in bij de directrice van de Grand-Garage,
mevróuw BobWalthour, die haar specia
liteit van ontvoeringen per automobiel
heeft gemaakt. Inderdaad had zij op dien
Vrijdagmorgen voor den geheelen dag een
donkerblauwe auto verhuurd aan een blon
de dame, die zij later niet meer had gezien.
- „Maar de chauffeur?"
De chauffeur was zekere Ernest, die den
dag te voren op gezag van uitstekende ge
tuigschriften in dienst genomen was.
„Is hij hier?"
„Neen, hij heeft de auto teruggebracht
en is daarna niet meer teruggekomen."
„Kunnen wij zijn spoor niet vinden?"
„Zeker, bij de personen, die hem zijn ge
tuigschriften heben gegeven. Hier zijn hun
namen."
Men ging naar de bedoelde personen.
Geen hunner kende Ernest.
Welk spoor men dus volgde, om uit de
geheimzinnigheid te geraken, telkens ont
moette men andere duisterheden, andere
raadsels.
Gerbois was er de man niet naar een i
strijd vol te houden, die op zoo rampzalige J
wijze voor hem begon. Ontroostbaar sedert
de verdwijning zijner dochter, gepijnigd
door wroeging, gaf hij zich over.
Een kleine advertentie in de „Echo de
France," waarover iedereen sprak, getuig
de van zijn onvoorwaardelijke onderwer-
De oorlog was in vier etmalen geëindigd
met de overwinning van Arsène Lupin.
Twee dagen later ging Gerbois het ge
bouw van het Crédit Foncier binnen. Toen
hij toegelaten was bij den directeur, reikte
hij dezen het lot nummer 514, serie 23 over.
De directeur sprong verbaasd op.
„Ha! Hebt ge het? Is het u terugge
geven?"
„Het was zoek geraakt," antwoordde
Gerbois.
„Maar u beweerde toch... er was toch
sprake..."
„Dat zijn allemaal maar praatjes en
leugens geweest."
„Maar ik moet het een of ander bewijs
stuk hebben..."
„Is de brief van den majoor voldoende?"
V „Ja."
„Hier is hij."
„Uitstekend. Ik zal die bewijzen hier
houden. Wij hebben recht op veertien da
gen tijd, om te verifieeren. Ik zal u waar
schuwen, zoodra gij aan onze kas het geld
in ontvangst kunt komen nemen. Tot dien
tijd, mijnheer, geloof ik, dat het uw belang
is, dat gij zwijgt en deze aangelegenheid in
de grootste stilte afdoet."
„Dat is ook mijn plan."
Gerbois zeide niets, de directeur even
min. Maar er zijn van die geheimen, welke
uitlekken, zonder dat er ©enigerlei onbe-
soheidenheid wordt begaan, en eensklaps
dit daargelaten, zoo treedt hier toch kwa
lijk verholen volkssouvereïniteit op den!
.voorgrond. Er is het souvereine volk. Dab
suovereine volk drukt zijn begeerte uit, dab
er een Koning zal zijn. Hierin vindt de
macht des Konings haar oorsprong. Ert
daarnaast staat de tweede macht, die van'
de Staten-Generaal, waarin het volk nog
meer rechtstreeks zijn wil tot uiting brengt.
Nu is de Commissie in haar meerderheid
tegen deze verklaring van den oorsprong
en tegen deze deeling van de Staatsmacht
in verzet gekomen, en heeft daarentegen
het beginsel aanvaard, dat de regeermacht
haar oorsprong in „Godes gratie''
vindt; dat ze niet gedeeld kan zijn, maar
dat ze ten oüzent constitutioneel gebonden
is door de hepalingen der Grondwet, die
elke mogelijkheid afsnijdt dat een wet, wel.
ke ook, tot stand zou komen, zonder dat de
Staten-Generaal ze vooraf hebben goed
gestemd.
Van machtsverplaatsing of van machts
verschuiving ia alzoo in het voorstel der
Commissie geen sprake. AI wat men be«
proefd heeft is, de uitdrukking van de zaak,
die vroeger, doordien men van een ver
keerd beginsel uitging, averechts gesteld
was, nu te vervangen door een juistere
uitdrukking, die met de deductie uit heb
eenig goede beginsel aocoord gaat...
Wat men van Liberale zijde wil is korte-
lijk dit: Aan de grondgedachte, dat de
Staatsmacht opkomt uit den wil van heb
volk, en nader uit den wil van den mensoh,
moet worden vastgehouden. Vooral van
Godes gratie mag als hoogste machtstoo-
bodeeling geen sprake zijn. Het volk deelt
de macht uit aan twee organen, het eerste
heet 't Koningschap, en het tweede do
Staten-Generaal. En deze twee staan
naast elkaar.
Dat door ons protest hiertegen onzer
zijds niets gezegd is tegen een republikein-
schen regeeringsvorm, in goeden zin, weet»
men. De opperste staatsmacht kan monar
chaal of gemeenebestelijk karakter bezit
ten, mits maar vast sta, dat ook in elko
Republiek gelde wat men in Amerika op
het laatst der vorige eeuw beleed: ,,As God
has givon us the power to ohoose our own
magistrates". D.w.z. Het is God, die ons
in onzen Staat de macht heeft gegeven om
zelf onze bewindvoerders aan te stellen.
„D e Standaard" stelt in een eerste
artikel onder den titel Theologisohe
Staatsfacultèit de vraag of de
ergenis over prof. Noordtzij's benoeming
tob hoogleeraar te Utrecht wel b i 11 ij k is.
„Die ergernis is ten volle begrijpelijk.
Men weet toch, hoe het aan onze vier
officieele Theologische faculteiten gegaan
is. Kort na het midden der vorige eeuw
verliep het Rationalisme in het Modernis
me, en hield te Leiden door het optreden
eerst van Scholten, na hem van Kuenen,
en ten leste van Rauwerihoff, zijn glorieu-
zen intocht. Te Groningen bezette dé Gro
ningers het Kapibool. En te Utrecht
heerschte de Vermittelungs-theologie. Men.
had er Van Oosterzee, Doedes en later
Beets.
Eerst na die eerste phase kwam, vooral
door den invloed, die van den oude Chan-
tepio de la Saussa.ye en van Gunning uit
ging, de othisoh© richting aan het woord,
maar die, eens op den katheder aangeland,
zoo snel in beteekenis wies, dab er een
oogenblik geweest is, waarin ze èn te Lei
den èn te Utrecht èn te Groningen de
lakens uitdeelde."
Daarin is verandering gekomen door de
benoemingen van dr. Hugo Visscher, wien
nien nog steeds niet zetten kan, en dr.
Van Leeuwen. Nu de Regeering voor do
derde maal een Calvinist benoemb tot hoog
leeraar, acht men de schaal overgeloopen
en ten minste volle recht tot bittere klacht
te hebben. „Is dit zoo?" vraagt „D o
Standaar d."
„Ja, zegt men, want in Valeton bezaten
wij, ethischen, een man naar ons hart.
Doordien Valeton dezen katheder sinds
jaren bezetten mocht, was het, om heb zoo
uit te drukken, onze katheder geworden
hadden wij ons op dien katheder een spe
ciaal recht verworven; en had dus recht en
vernam men, dat Arsène Lupin zoo brutaal
was geweest aan Gerbois heb lot nummer
514, serie 23, terug te zendenHet bericht
werd met geweldige bewondering ontvan
gen. Zeker was het een kranig speler, die
een troef van zoo groote belangrijkheid,
heb kostbare lot, op tafel wierp 1 Buiten kijf
had hij zo niet afgegeven dan om goede
redenen en tegen een kaart, die het even»
wicht herstelde. Maar als het meisje nu
eens ontsnapte? Als men er eens in slaag
de Arsène Lupin de gijzelaarster te ontne
men, die hij vasthield?
De politie voelde het zwakke punt van
den vijand en verdubbelde haar inspanning.
Als Arsène Lupin eens ontwapend kon wor
den, gevangen in het net van zijn eigen be
rekeningen, als 't ware door zichzelf be
stolen en niet meer in staat, een cent van
het begeerde millioen in handen te krijgen,
dé lachers zouden dan zeker naar de an-
Her© partij overloopen.
Maar d&n moest men Suzanne vinden. En
men vond haar niet en evenmin ontsnap
te zij.
Goed, redeneerde men; Areène Lupin
heeft de eerste partij gewonnen. Maar hel»
moeilijkste werk is nog te doen! Juffrouw
Gerbois bevindt zich in zijn macht en hij
zal haar slechts tegen vijfhonderd duizend
francs afgeven. Maar waar en hoe zal dei
uitwisseling plaats vindendan moet er.
een samenkomst zijn en wie zal dan Ger
bois beletten de politie te waarschuwen ert
aldus zijn dochter terug te krijgen, terwijl
hij zijn geld behoudt?
(Wordt vervolgd.)