LEIDSCH DAGBLAD, Zatevd&gp 8 Juni. Eersto Blad. Anno 1912 PERSOVERZICHT, FEUILLETON. Wonderlijke avonturen. ping* „De Nederlander" schrijft over I tefc verslag der Grondwet s- Icommissie: Vrij algemeen is men verwonderd en I ontstemd over het feit, dat die Commissie I niet tot overeenstemming is gekomen, be- I treffende het kiesrechtartikel. De „blanco- I oonclusie" wordt vergeleken met het I „blanco-artikel" van den heer Goeman I Borgesius. Het is al dadelijk niet juist, dat de oom- I missie tot geenerlei conclusie gekomen is. Immers lezen wij, lo. dat sleohts één stem I zich verklaarde voor behoud van het be staande artikel 80; 2o. dat slechts één lid heil zocht in een zoogenaamd blanco- artikel; 3o. dit volgt uitrile lezing van heb betreffende verslag in zijn geheel, dat, yoor wat betreft heb kiesrecht voor man- I nen, geheel de commissie was, hetzij voor algemeen kiesrecht, hetzij voor alge meen huismans-kiesrecht, met toevoeging van niet-huislieden, hetzij voor alge meen kiesrecht, doch met deze beperking, dat uit één gezin slechts één stemt, tenzij een lid van het gezin een zelfstandig be staan hebbe. Al hebben de heeren zich niet kunnen verstaan over de formuleering, tooh blijkt, dat zij, hoe verschillend ook van politieko overtuiging, een zoo goed als algemeen kiesrecht hebben voorgestaan, en dat nie mand in beperking van het aantal kiezers heil gezocht heeft. In de Commissie is dus geen strijd ont staan over het toekennen van kiesrecht aan zoo goed als allen. Niemand heeft het kenteeken-stelsel verdedigd. Een actie voor algemeen kiesrecht, tenzij men daaronder ook vrouwenkiesrecht verstaat, heeft al thans tegenover de Grondwets-Commissie geen zin. Zij zou neerkomen op het e n- f oncer une porte o u verte. Het wil ons voorkomen, dat van vogels van zoo diverse pluimage een verder gaan de conclusie niet kon worden verwacht. Het artikel 80 toch is zeer samengesteld; het bevat tal van beslissingen, vrouwen kiesrecht, leeftijd, bedeeling die allen in meerdere of mindere mate samenhan gen. Het zou al heel toevallig zijn, dat voor al die onderwerpen een zelfde meer derheid te vinden ware geweest. Bij de eindstemming over geheel het artikel vond allicht niet één, wat hij wenschte, terwijl toch voor elk der onderdeelen een besliste meerderheid aanwezig kan zijn geweest. Maar, zal men zeggen, dan komt ook de Hamer voor dezelfde moeilijkheid te staan, en wordt de door allen verlangde wijziging 'onmogelijk. Doch dit is nu juist niet het geval. De leden der Commissie, ofschoon uit 'alle groepen gekozen, zaten in de Commis sie niet als politieke personen, die een b e- s 1 i s s i n g te geven hebben, maar als ad- viseiLTS. Ieder lid moest voor zichzelven beslissen, wat-hij- goed, wat hij verkeerd vond. Maar als lid eener partij, eencr groep, kon hij niet handelen. Niet eens kon hij met zijn politieke medestanders rugge spraak houden, daar het geheim hem was opgelegd. Geheel anders wordt het, zoodra het arti kel in de Kamer komt. Daar kan men on derling, daar kan men ook met andere groepen voeling houden. Daar komt elk lid voor de vraag te staan, .óf op nevenpunten toe te geven öf niet. Men kan bijv. zijn tegen beperking van vrouwenkiesrecht, tegen toekenning van dat recht ia de Grondwet, doch voor de bevoegdheid van den wetgever om het te verleenen, enz., en ten slotte, ten einde de hoofdzaak te bereiken, op zulk een punt toegeven. De Kamer adviseert niet, maar beslist; haar leden zitten niet als adviseurs, maar als Staatslieden, die goed of slecht, poli tieke daden te verrichten hebben. Daarom behoort men van een Commissie ïiiet datgene te. verwachten, wat alleen de vrucht kan zijn van overleg tusschen hen, die ten slotte moeten beslissen. Wij herinneren er dan ook aan, dab in 1887 de wijziging der Grondwet op dit punt niet is uitgegaan van de toenmalige Grond wet-Commissie, maar eerst door overleg van Regeering en Kamerleden tot etand ia gekomen. „D e Nieuwe Courant" noemt het rapport een droevig bewijs van onvermoi gen, wijl de oommissie op het hoofdpimt (de regeling van het kiesrecht onmachtig is ge bleken een herziening van onze constitutie, voor te bereiden. Na te hebben gewezen op de van die der meerderheid der commissie afwijkende inzichten, in de afzonderlijke no ta's neergelegd, vervolgt het blad: Het is duidelijk, dat de gjeheele strijd, in den boezem der oommissie gevoerd, zoowel over de onderwerpen, die wèl, als die niet een meerderheid vonden, in de Tweede Ka mer en misschien ook in de Eerste, van het begin tot het einde nogmaals zal worden ge streden. De commissie heeft niets vermogen te ver richten om dien strijd te voorkomen, te ver zachten of te bekorten. Het verslag doet ons denken aan Tweede-Kamer-vergaderingen, zooals wij er kennen uit de laatste jaren van parlementaire onmacht. Men zendt in be handeling genomen wetsontwerpen aan de Regeering terug, met verzoek om ze om te werken, wijl men er geen raad mee weet. Of men gaat maar stemmen om aan de verwar ring een eind te maken. Wat on9 bovenal teleurgesteld heeft, is, dat deze mislukking heeft kunnen geschie den onder het voorzitterschap van den heer Heemskerk. Hier viel een werk van be kwaamheid, tact en bevrediging te verrich ten. Hier kwamen ai de persoonlijke eigen schappen, die men in den premier" waar deert-, bij uitnemendheid te pas. Hier was een schoone familie-traditie voor te zetten. Niets van dit alles heeft den heer Heems kerk kunnen doen slagen in het voorberei den van een grondwetsherziening die ook maar eenigszlns op den naam van nationaal aanspraak kan maken. Ylak bij de plaats, waar hij als voorzitter der commissie heb werk begon, zal hij het als minister moeten hervatten. Of zijn opvolger. Want het zal nu veel beter zijn, dat een opvolger de herziening onderneemt en vol brengt. Immers, nu de heer Heemskerk on machtig is gebleken cm een uitverkoren par lementair gezelschap tot overeenstemming te brengen, waarom zou hij nu boven andere staatslieden geschikt geacht moeten worden om nationale voorstellen tot stand te bren gen met het parlement? Het kan zijn, dab de schuld hoofdzakelijk bij de commissie lag dat in de samenstelling, dat in den opzet de oorzaak van de mislukking* moet worden gezocht; maar in elk geval, de heer Heems kerk riep haar in het leven en leidde haar naar hefc graf. Voor de kiesrechtkwestie heeft hij geen oplossing kunnen vinden; wat de overige strijdpunten betreft, was hij, naar men moet aannemen, ofschoon eerste minister, slechts man van de meerderheid. Waarom zouden hierna hoogere verwachtingen op. hem ge bouwd mogen worden met het oog op de zeer bijzondere taak van leider eener Grondwetsherziening in de Staten-Ge neraal? Wij hebben vroeger wel eens gedacht, dat het aan een vlot verloop van het zoo moei lijke werk eener Grondwetsherziening b e- vorderlijk zou kunnen zijn, indien het on der een ministerie als het tegenwoordige kon gebeuren. De rechterzijde, zoo hoopten wij, zou dan niet die prikkelbaarheid en die wan trouwigheid aan den dag leggen, waardoor zij zich in 1877. onderscheidde, en bij uitstek geschikt zijn om een dergelijk ondernemen te verijdelen. Links zou als minderheid niet van zijn uitersten vleugel afhankelijk zijn. En Heemskerk zou misschien de man blij ken, aan wiens naam liet land voor de twee de maal een herziening der fundamenteele Staatswet met vertrouwen zou verbinden. Geen sterker argument om ons van dwa ling te overtuigen dan dit rapport. Voor een deel impotentie, voor een niet minder groot deel partij-werk nog vóór de eigenlijke arbeid begint. Non possumus in den striktsten zin des woords. Na nog ©enige punten van heb verslag ge-, parafraseerd te hebben, besluit het blad: Men meet de kleinheid van het verrichte Werk het best met de maat, door de oommis sie zelf aan de hand gedaan met haar voor stel betreffende de schadeloosstelling voor de Tweede-Kamer-leden. Die wordt niet ge laten zooals zij is, ook niet verdubbeld, maar verhoogd met.... vijfhonderd heele guldens* Een duurte-toesiag van tien gulden per weekl Men kan niet verwachten, dat heb parle- menb werk van betergehalte zal leveren dan zijn eigen élite. Veeleer zijn, omgekeerd, de tobberijen der Grondwetscommissie te be schouwen als een bewijs te meer voor de be perktheid der vermogens van het parlemen taire sbelseL Zij hebben ons verlangen naar een Grondwetsherziening aanmerkelijk ver zwakt. Zou men er wel aan beginnen? zal menig een met ons zich afvragen na de lezing van dit rapport. Zal de vermoedelijke uitkomst den tijd en den strijd, die zij zal kosten, waard zijn? Is one landsbestuur, regeering en parle ment, opgewassen tegen de taak Zou het misschien een „eiseli des tijds" zijn de Grondwet voorloopig niet te herzien? „De T ij d" is -van oordeel, dat er geen sprake kan wezen, dat nog in deze periode van wetgeving Grondwetsherziening bij de Staten-Generaal in behandeling zal worden gebracht. Daarom zullen de verkiezingen van 1913 ook voor de zaak van de Grondwetsher ziening van buitengemeen gewicht zrijn. Tot de bespreking van het verslag komende, be handelt het orgaan eerst het kiesrecht. Slechts één lid der oommissie herinnert het blad was vóór behoud van hét be staande artikel 80. Of niet dit ééne lid de wijste partij koos? Terwijl ook thans weder ten duidelijkste gebleken is, dat er omtrent de wijze, waar op on3 kiesrecht zou te verbeteren wezen, allerminst een communis opinio, wel daaren tegen de meest hjopelooze verdeeldheid be staat, ligt de meening voor de hand, dunkt ons, dat de quaestie van herziening betref fende dit ééne punt nog niet rijp is voor op lossing en dat men derhalve de zaak voor loopig heeft te laten, zooals zij ia. De urgentie, de nooddrang tot wijziging van art. 80 is, dunkt ons, tot heden aller minst aangetoond. Dat, inderdaad hoogst eenvoudige, hoogst onschuldige art. 80 staat aan zeer weinigen in den weg.... De eischen voor het kiezerschap nóg lager stellen, zou in zeker opzicht niet gemakke lijk gaan omdat reeds een zóó bijzonder laag punt bereikt werd. Maar indien men het zou willen doen, het tegenwoordige artikel van de Grondwet zou daartegen geen beletsel in den weg 8teilen. Met dit artikel zou men in het kie zers korps kunnen opnemen allén of zoo goed als allen, die niet bedeeld worden, en op welke wijze dan ook in him onderhoud voor zien. Dit allee is geen nieuws: wij achten 't ech ter nuttig het nog eens in herinnering te brengen, om te doen beseffen, waarom wij niet zóó bijzonder van de noodzakelijkheid van het kiesrechtartikel in de Grondwet doordrongen zijn. Ongetwijfeld vinden wij in de theorie van het Huismanskiesrecht en nog meer in die van het organisch kiesrecht heel veel moois, terwijl het algemeene beginsel, hetwelk aan de tegenwoordige Kieswet ten grondslag ligt, evenmin als de uitvoering van dat beginsel, licht iemand tot geestdrift zal stemmen. Maar als nu, zooals ook weer in den boe zem der Commissie voor Grondwetsherzie ning gebleken is, geen enkel dier theore tisch /zooveel fraaiere vormen van kies recht, bij de hier te lande be-staande verdeeldheid van inzichten en beginselen, eenige kans heeft op verwezenlijking.... Over het Vrouwenkiesrecht denken wij evenals die vrouwen, aan welke men, werd het ooit ingevoerd, dat kiesrecht het liefst geven zou. Juist de vrouwen, die er naar hunkeren, de suffragettes", zijn degenen,. aan wier handen het 't slechtst zou zijn toe vertrouwd. Van ware, degelijke vrouwen staat te vreezen, dat zij van liet kiesrecht, werd het haar geschonken, niet of slechts gedwongen en bij uitzondering zouden ge bruik maken. Van het ontworpen Onderwijsartikel zegt „D e T ij d" Meer kon men zeker niet verlangen. Toch hoe vreemd het wellicht ook schij nen moge achten wij ook hier omzichtig heid geboden. De allereerste eisoh, dien wij, voorstanders van de bijzondere school, te stellen hebben, is, dat zij zal blijven een vr ij e school. Van een confessioneele over- heidsschool, zooals in Duitschland, zouden wij niet gedieDd zijn. Nu bevat, het is waar, het besproken rap port geen enkel woord, hetwelk ook maar in de verte doet vermoeden, dat door de samenstellers van dat rapport aan een der gelijke school is gedacht. Dit echter belet niet, dat later, wanneer eenmaal dergelijk art. in de Grondwet was opgenomen, vijan delijke regeeringen, gedwongen de bijv., sch. gelijkelijk met de openbare te onderhouden, wel eens pogingen konden aanwenden, om de bijzondere school van het grootste deel harer vrijheid te berooven. Wie de koorden der beurs in handen houdt, is machtigWij beweren volstrekt niet, dat hetgeen wij aan duidden, ooit gebeuren zal. Toch meenen wij, dat bij latere regelingen de aandacht op dit punt moet gevestigd blijven. De vrij heid der bijzondere school gaat boven de hoogste subsidiëndaarom moet voor haar in de eerste plaats als een teeder goed ge waakt worden. „De Standaard" schrijft over de nota van staatsraad prof. Oppenheim. Het blad verstaat, dat prof. Oppenheim in cl'e voorgestelde herziening een poging ontwaart, om het stelsel van het Neder- landsehe staatsrecht een even ingrijpende als bedenkelijke verandering te doen on dergaan. Toen de herziening van de Grondwet ïn September 1809 opnieuw aan de orde werd gesteld, veroorloofde dr. Kuyper in de Tweede Kamer zich aanstonds de vraag, of hiermede alleen, gelijk in 1887, een cor rectie van gebleken fouten, of ook een prin cipieel© herziening beoogd wend'. Deze vraag scheen toen min of meer, niet alleen links, maar ook rechts te bevreemden. Niemand onzer toch, zoo liet men verluiden, dacht er aan, om de groote beginselen, die in 1848 mochten zegevieren, opnieuw in peri kel te brengen. En zoo scheen toentertijd metterdaad de meening boven te drijven, dat men ook nu zeer wel nogmaals met een bloote correctie van ingeslopen fouten zou kunnen volstaan. Thans echter blijkt uit deze nota van mr. J. Oppenheim, dat die Staatscommissie het dan toch z.i. niet bij zulk een summiere correctie gelaten heeft, maar metterdaad achtte, 'dat de tijd' voor een meer princi pieel© -herziening gekomen was. Wat de Commissie voorstelt, komt, naar mr. Op penheim acht, niet neer op enkele wijzi gingen van ondergeschikten aard, maar bedoelt wel terdege een verandering in ons Nederlandscli Staatsrecht aan te brengen, en wel zulk een verandering, die een i n- g r ij p e n d karakter draagt, en dezen geleerden Doctor be denkei ij k voor komt. Nu het aankomt op de omschrijving van de Staatsmacht, die ten onzent gelden zal, verdeelt mr. Oppenheim die macht in twee stukken, en oordeelt, dat het ééne deel van die macht aan den Koning is gegeven, ter wijl het wederdeel van die macht berust bij het volk, vertegenwoordigd in de Staten- Generaal. Beiden, zoowel de Koning als de Staten-Generaal hebben elk voor zioli hun aandeel in de Staatsmacht over het volk ontvangen; iets, wat hij, voor wat den Koning aangaat, grondt op een uiting van Koning Willem I, dat hij de Kroon aan nam ingevolge de „algemeen uitgedrukte begeerte des volks". Alsof aan die „be geerte des volks", gelijk ze in 1813 geheel informeel tot uitdruking kwam, ooit quali- teit kon worden toegekend om oiucieel het erfelijk Koningschap te vestigen 1 Maar 61) Het publiek trappelde van pleizier. Wed denschappen werden aangegaan; dezen hielden vol, dat Lupin Gerbois tot reden zou brengen; genen, dat hij het bij bedrei gingen zou laten. En men voelde een soort bezorgdheid, zóó ongelijk waren de krach ten der beide tegenstanders: de een roo stoer in z'i® aanval, da ander radeloos ah een in het nauw gedreven dier. 's Vrijdags vocht men om de „Echo de (France" en men doorzocht in koortsachti ge haast de vijfde pagina, op de plaats der kleine advertenties.Geen regel stond er, die gericht was tot „Ars. Lupin", Op de voorstellen van Arsène Lupin antwoord de Gerbois met stilzwijgen. Het was een oorlogsverklaring. 's Avonds las men in de bladen, dat juf frouw Gerbois ontvoerd was. Wat zulk een vermakelijken indruk maakt de aangelegenheid, Arsène Lupin be treffende, is de hoogst grappige rol van de Politie. Alles gaat buiten haar om. Lupin spreekt, schrijft, waarschuwt, beveelt, dreigt, alsof er nooh een chef van de Vei ligheidspolitie, noch agenten, noch com missaris, kortom personen bestonden, die rijn plannen kunnen dwarsboomen. De poli ce wordt als van nul en geener waarde be schouwd. Ais hinderpaal telt zij niet mee. En toch was zij in de weer, de politie I Zoodra het Arsène Lupin betrof, vat alles •▼an de onderste tot die bovenste aport .van de ladder vuur, kookt en schuimt van woe de: Het is de vijand, een vijand, die met de politie spot, haar uitdaagt, minacht en, wat erger is, haar negeert. Wat te doen tegen zulk een vijand? Om tien minuten over halftien was Suzanne, volgens getuigenis van het dienstmeisje, van huis gegaan. Om vijf minuten over tienen zag haar vader, toen hij het lyceum verliet, haar niet op het trottoir, waar zij gewoon was, op hem te wachten. Het was dus gebeurd op de korte wandeling van twintig minuten, die Suzanne van haar huis naar het lyceum had gemaakt, of al thans tot in de nabijheid van het lyceum. Twee buren verzekerden, dat zij haar op ongeveer driehonderd schreden afstands van het vaderlijk huis hadden ontmoet. Een dame had in de laan een meisje zien loo- pen, wier signalement met het hare over eenkwam. En daarna? Wat er toen gebeurd was, wist men niet; Men deed nasporingen in alle richtingen men nam ambtenaren van den spoorweg dienst in verhoor. Zij hadden dien dag niets gezien, dat in verband gebracht kon worden met de ontvoering van een jonge dame. Alleen een kruidenier te Ville d'Avray verklaarde, dat hij olie had gele verd voor een gesloten automobiel, die uit Parijs kwam. Op den bok zat een chauf feur, binnenin een blonde dame, een bui tengewone blonde dame, omschreef de. ge tuige nader. Een uur later kwam de auto mobiel van Versailles terug. Een opstop ping van voertuigen noodzaakte de auto tot langzamer gang, wat den kruidenier de gelegenheid had gegeven op te merken, dat naast dé reeds eer geziene blonde dame een andere dame zat, gehuld in sjaals en sluiers. Geen twijfel, of het was Suzanne Gerbois geweest Maar dan moest aangenomen worden, dat de ontvoering op klaarlichten dag had plaats gehad, op een zeer drukken weg en in het hartje van de stad. Hoe? Waar? Geen kreet was gehoord, geen verdachte beweging was waargeno men. De kruidenier gaf een beschrijving van den automobiel, een 24 paardekracht, met donkërblauwen kostsopstand. Op goed geluk af won men inlichtingen in bij de directrice van de Grand-Garage, mevróuw BobWalthour, die haar specia liteit van ontvoeringen per automobiel heeft gemaakt. Inderdaad had zij op dien Vrijdagmorgen voor den geheelen dag een donkerblauwe auto verhuurd aan een blon de dame, die zij later niet meer had gezien. - „Maar de chauffeur?" De chauffeur was zekere Ernest, die den dag te voren op gezag van uitstekende ge tuigschriften in dienst genomen was. „Is hij hier?" „Neen, hij heeft de auto teruggebracht en is daarna niet meer teruggekomen." „Kunnen wij zijn spoor niet vinden?" „Zeker, bij de personen, die hem zijn ge tuigschriften heben gegeven. Hier zijn hun namen." Men ging naar de bedoelde personen. Geen hunner kende Ernest. Welk spoor men dus volgde, om uit de geheimzinnigheid te geraken, telkens ont moette men andere duisterheden, andere raadsels. Gerbois was er de man niet naar een i strijd vol te houden, die op zoo rampzalige J wijze voor hem begon. Ontroostbaar sedert de verdwijning zijner dochter, gepijnigd door wroeging, gaf hij zich over. Een kleine advertentie in de „Echo de France," waarover iedereen sprak, getuig de van zijn onvoorwaardelijke onderwer- De oorlog was in vier etmalen geëindigd met de overwinning van Arsène Lupin. Twee dagen later ging Gerbois het ge bouw van het Crédit Foncier binnen. Toen hij toegelaten was bij den directeur, reikte hij dezen het lot nummer 514, serie 23 over. De directeur sprong verbaasd op. „Ha! Hebt ge het? Is het u terugge geven?" „Het was zoek geraakt," antwoordde Gerbois. „Maar u beweerde toch... er was toch sprake..." „Dat zijn allemaal maar praatjes en leugens geweest." „Maar ik moet het een of ander bewijs stuk hebben..." „Is de brief van den majoor voldoende?" V „Ja." „Hier is hij." „Uitstekend. Ik zal die bewijzen hier houden. Wij hebben recht op veertien da gen tijd, om te verifieeren. Ik zal u waar schuwen, zoodra gij aan onze kas het geld in ontvangst kunt komen nemen. Tot dien tijd, mijnheer, geloof ik, dat het uw belang is, dat gij zwijgt en deze aangelegenheid in de grootste stilte afdoet." „Dat is ook mijn plan." Gerbois zeide niets, de directeur even min. Maar er zijn van die geheimen, welke uitlekken, zonder dat er ©enigerlei onbe- soheidenheid wordt begaan, en eensklaps dit daargelaten, zoo treedt hier toch kwa lijk verholen volkssouvereïniteit op den! .voorgrond. Er is het souvereine volk. Dab suovereine volk drukt zijn begeerte uit, dab er een Koning zal zijn. Hierin vindt de macht des Konings haar oorsprong. Ert daarnaast staat de tweede macht, die van' de Staten-Generaal, waarin het volk nog meer rechtstreeks zijn wil tot uiting brengt. Nu is de Commissie in haar meerderheid tegen deze verklaring van den oorsprong en tegen deze deeling van de Staatsmacht in verzet gekomen, en heeft daarentegen het beginsel aanvaard, dat de regeermacht haar oorsprong in „Godes gratie'' vindt; dat ze niet gedeeld kan zijn, maar dat ze ten oüzent constitutioneel gebonden is door de hepalingen der Grondwet, die elke mogelijkheid afsnijdt dat een wet, wel. ke ook, tot stand zou komen, zonder dat de Staten-Generaal ze vooraf hebben goed gestemd. Van machtsverplaatsing of van machts verschuiving ia alzoo in het voorstel der Commissie geen sprake. AI wat men be« proefd heeft is, de uitdrukking van de zaak, die vroeger, doordien men van een ver keerd beginsel uitging, averechts gesteld was, nu te vervangen door een juistere uitdrukking, die met de deductie uit heb eenig goede beginsel aocoord gaat... Wat men van Liberale zijde wil is korte- lijk dit: Aan de grondgedachte, dat de Staatsmacht opkomt uit den wil van heb volk, en nader uit den wil van den mensoh, moet worden vastgehouden. Vooral van Godes gratie mag als hoogste machtstoo- bodeeling geen sprake zijn. Het volk deelt de macht uit aan twee organen, het eerste heet 't Koningschap, en het tweede do Staten-Generaal. En deze twee staan naast elkaar. Dat door ons protest hiertegen onzer zijds niets gezegd is tegen een republikein- schen regeeringsvorm, in goeden zin, weet» men. De opperste staatsmacht kan monar chaal of gemeenebestelijk karakter bezit ten, mits maar vast sta, dat ook in elko Republiek gelde wat men in Amerika op het laatst der vorige eeuw beleed: ,,As God has givon us the power to ohoose our own magistrates". D.w.z. Het is God, die ons in onzen Staat de macht heeft gegeven om zelf onze bewindvoerders aan te stellen. „D e Standaard" stelt in een eerste artikel onder den titel Theologisohe Staatsfacultèit de vraag of de ergenis over prof. Noordtzij's benoeming tob hoogleeraar te Utrecht wel b i 11 ij k is. „Die ergernis is ten volle begrijpelijk. Men weet toch, hoe het aan onze vier officieele Theologische faculteiten gegaan is. Kort na het midden der vorige eeuw verliep het Rationalisme in het Modernis me, en hield te Leiden door het optreden eerst van Scholten, na hem van Kuenen, en ten leste van Rauwerihoff, zijn glorieu- zen intocht. Te Groningen bezette dé Gro ningers het Kapibool. En te Utrecht heerschte de Vermittelungs-theologie. Men. had er Van Oosterzee, Doedes en later Beets. Eerst na die eerste phase kwam, vooral door den invloed, die van den oude Chan- tepio de la Saussa.ye en van Gunning uit ging, de othisoh© richting aan het woord, maar die, eens op den katheder aangeland, zoo snel in beteekenis wies, dab er een oogenblik geweest is, waarin ze èn te Lei den èn te Utrecht èn te Groningen de lakens uitdeelde." Daarin is verandering gekomen door de benoemingen van dr. Hugo Visscher, wien nien nog steeds niet zetten kan, en dr. Van Leeuwen. Nu de Regeering voor do derde maal een Calvinist benoemb tot hoog leeraar, acht men de schaal overgeloopen en ten minste volle recht tot bittere klacht te hebben. „Is dit zoo?" vraagt „D o Standaar d." „Ja, zegt men, want in Valeton bezaten wij, ethischen, een man naar ons hart. Doordien Valeton dezen katheder sinds jaren bezetten mocht, was het, om heb zoo uit te drukken, onze katheder geworden hadden wij ons op dien katheder een spe ciaal recht verworven; en had dus recht en vernam men, dat Arsène Lupin zoo brutaal was geweest aan Gerbois heb lot nummer 514, serie 23, terug te zendenHet bericht werd met geweldige bewondering ontvan gen. Zeker was het een kranig speler, die een troef van zoo groote belangrijkheid, heb kostbare lot, op tafel wierp 1 Buiten kijf had hij zo niet afgegeven dan om goede redenen en tegen een kaart, die het even» wicht herstelde. Maar als het meisje nu eens ontsnapte? Als men er eens in slaag de Arsène Lupin de gijzelaarster te ontne men, die hij vasthield? De politie voelde het zwakke punt van den vijand en verdubbelde haar inspanning. Als Arsène Lupin eens ontwapend kon wor den, gevangen in het net van zijn eigen be rekeningen, als 't ware door zichzelf be stolen en niet meer in staat, een cent van het begeerde millioen in handen te krijgen, dé lachers zouden dan zeker naar de an- Her© partij overloopen. Maar d&n moest men Suzanne vinden. En men vond haar niet en evenmin ontsnap te zij. Goed, redeneerde men; Areène Lupin heeft de eerste partij gewonnen. Maar hel» moeilijkste werk is nog te doen! Juffrouw Gerbois bevindt zich in zijn macht en hij zal haar slechts tegen vijfhonderd duizend francs afgeven. Maar waar en hoe zal dei uitwisseling plaats vindendan moet er. een samenkomst zijn en wie zal dan Ger bois beletten de politie te waarschuwen ert aldus zijn dochter terug te krijgen, terwijl hij zijn geld behoudt? (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5