VOOR DEJEUGD t IEIDSCH DAGBIAD Woensdag1 5 Jnni. Anno 1912a V^vwv i Ii7«l hut li? Eerlijk duurt het langst. Een twist, die hoog liep. Een geduchte tegenstander. 2 2 2 2 2 j i /.O 4^'i'ii i''11'«l( iii t'«/N' .•••/- Een groot Engelsch politiek schrijver hield zich hijzonder graag in de stad Can nes in Zuid-Frankrijk op en besloot nu ein delijk zich daar een huis te laten bouwen waardoor hij dan als vanzelf tot een meer. geregeld verblijf aldaar kwam. Hij liet dus een advertentie plaatsen in de locale dagbladen, waarbij de aannemers dier stad uitgenoodigd worden hem in zijn hotel te komen opzoeken Yervolgens be sprak hij met hen in een algemeene bijeen komst de ligging der villa, en de verdere eischen die hij stelde aan zijn vorstelijk bui ten en begaf zich toen naar zijn studeerver trek, waar hij ze nu weer een voor een bij zich liet komen, om him ieder afzonderlijk de volgende vraag te stellen: „Hoeveel denkt gij op Uw beetek te win nen V' Allen zonder onderscheid antwoordden: „-Dat-zal niet veel wezen mijnheer: de door U gestelde som vertegenwoordigt na genoeg alleen den prijs van bouwmateriaal •n arbeidsloon." Eén echter was eerlijk genoeg om te zeg gen: „mijnheer, ik moet twintig duizend francs winst hebbenandera is mij het werk de moeite niet waard". Twintig duizend francs is te wéinig," ant woordde de rijke Lord, „ik zal U vijftig duizend francs geven, als gij bewijst, mij de waarheid te hebben gezegd." De aannemer maakte nu zijn berekening in tegenwoordigheid van den Engelschman. Het genoemde cijfer bleek juist te zijn en de Lord gunde hem het werk en schonk hem de beloofde vijftig duizend francs opnieuw. Alweer een bewijs, hoezeer de menschen gediend zijn met eerlijkheid en oprechtheid in bedoelingen; kortom m manier van op treden, die volkomen waar is en recht toe recht aan op het doel afgaat! Franschen en Spanjaarden zijn eenmaal na-buren, die kanten van de Pyreneeën uit zoodat wij daar heel dikwijls over en weer op bezoek komen eD wij Franschen, de Spanjaarden altijd kermen aan hun eigen aardige kleederdracht: een gekleurde plat te muts, sandalen en een ruime, loshan gende kiek Op een goeden dag wilde ik mij eens naar de kermis begeven in ons aardig provinciestadje en dachjt er sterk over, daar 's avonds naar de comedie te gaan, toen ik maar onmogelijk het programma kon lezen, daar dit versperd was doocr twee; b re ede Spaansche ruggen. „Héla jongens," begon ik eindelijk. „Jul lie staat daar nu al zoo'n tijd, dat je ze ker het aanplakbiljet al van huiten zult kennen, of ik heb het misl" De roodmuts keerde zich om en ant woordde: „Ja, mis heb je het, manl Want al stonden we ï.u ook tot morgenochtend er voor, dan haaden we het nóg niet ge lezen, daar wij die edele kunst niet ver staan." Terwijl ik dus met den roodmuts in ge sprek was, stond' de blauwmuts mij maar steeds aan te kijken. „Naar uw uiterlijk te oordeelen mijn heer, zou ik zeggen, dat ik u wel kende. Is u niet uit 'Peyrestortes?" „Neen, niet precies 1 Haar waar komen jullie wel vandaan 't „Ik", antwoordde de blauwmuts, „ben Pieter uit Calcié." „En ik Jozef uit Bachas." „Nu ik kom van heel ver. Maar op het oogenblik woon ik op de boerderij van Tartas...." 1 „O," riep liet, „die ken ik wel! Daar ga ik telkens voorbij, op mijn weg naar Bachas. Die groote boerderij, bedoelt u, een beetje rechts van den weg." „Ja, ik ken ze ook," sprak toen Jozef, „als ik naar Calcië ga, ligt ze links." „Rechts", verbeterde Pieter. „Links", hield Jozef vol. „Rechts", klonk het weer, met nadruk. „Neen, links!" was het driftage ant woord. Ze zouden heusch handgemeen zijn ge worden, als ik mij niet tusschen hen ge- ■v rpen had. Toch mocht het mij nog niet zoo héél gauw gelukken de zaak in der minne geschikt te krijgen en eerst met een weddingschap, waarbij de een zijn mooien nieuwen gordel op het op el zette en de ander zijn vischhaak beide voorwerpen op de kermis gekocht werd de redetwist beslotten en scheidden onze rood-blauw- mutsen. Den volgenden dag toen ik al bijDa het heel© geval weer vergeten was, en rustig een luchtje stond te scheppen, aan de deur der boerderij, kwam van den kant ven Calcië, Pieter in groote haast op mij af- geloopen. „Nu ik heb den vischhaak gewonnen, hoorriep hij mij al van verre toe. Nog had hij haast niet uitgesproken, of Jozef kwam eveneens, stralende aan. „Wel ja, ik wist het wel! DieD mooien nieuwen gordel zul je zelf niet verslijten, man 1" „Maar hoe Lom je er nu bij, de bo®r derij is rechts!" „Links!" zeg ik. En daar begon de strijd weer opnieuw. Ik kon er geen speld tusschen krijgen, zoo dat ik ook geen andere verklaring kon ge ven, want telkens als ik beginnen won, te betuigen, dat het er maar aan lag, van welken kant je kwam, overschreeuwden zij mij weer beide, i met hun „rechts" en „links". Eindelijk kon ik hen toch overreden, even mee naar binnen ta gaan en presen teerde hun hier een sigaar, van een stui ver het stuk ieder, dus een heele lekkernij voor hen en nu mocht het mij eindelijk gelukken, hen wat tot kalmte te brengen. Toen nam ik de gelegenheid eindelijk eens waar en vroeg nk de uitleg: „Heb julbe het nu waarlijk begrepen?" „Ja zeker," riepen zij beiden. Toen stonden zij ep en maakten zich ge reed om te vertrekken. „Ja; tóch zult u mij toestemmen, dat het wel hard is, den eersten keer dat je een weddenschap wint, je winst al weer te moeten opgeven!" En daar gaat niets van af, maar Pieter en Jozef waren van dien dag af slechte Trienden I Ze waren samen op school geweest, hadden samen gediend, haddeD samen alle kermissen bezocht en nu was het voor goed uit tusschen hen. Als ze elkaar toe vallig ontmoetten, scholden ze elkaar uit voor al wat leelijk was, waaruit ik toch wel moest opmaken, dat ze feitelijk nog niet overtuigd' waren 1 En dit alles aanleiding van mijn woonplaats. Daarom voelde ik m:j als 't ware eenigszins ver antwoordelijk voor dit leed, hen berok kend, en wist er nu nog een middel op: liet ze dus ieder op een ander uur bjj mij aankomen. Het eerst kreeg ik nu Pieter fcrij mij en sprak: „Hoor eens hier, als jij nu over tuigd was, cat je ongelijk hadt, zou je het Jozef daji nog zoo kwalijk nemen, dat hjj je den vischhaak weigert?" „Neen, zeker niet. Maar de boerderij is rechte." „Weet je wat: nu moet je morgenmid dag om drie uur eens maken, dat je van Calcië hierheen komt, maar achteruitloo- pende." „Dit beloofde onze man. Van Jozef kreeg ik dezelfde belofte. En zoo kwamen ze den volgenden mid dag ieder hijgende en puffende aan en.... erkenden nu de waarheid van elkand'eri betuigingDie voldoening had ik tenmin ste. En ze gkigen weg, dien middag, zijnde weer opnieuw de beste vrienden. „Ja," zei Jozef in het heengaan tot zijn ▼riend, „maar daar moet je nu ook maar weer zoo geleerd voor zijn als Mijnheer, om je dat Hó, op die manier te bewijzen Zoo eindigde ik dus nog met een com plimentje; iets wat ik waarlijk niet had durven denken Toen w° nog in Britsch-Indië woonde, was ik eens op visite gevraagd hij een fami lie, die een prachtig luipaardenvel in het, salon had liggen, grijsachtig geel met kleine, zwarte vlekken. Toen mijn gastvrouw zag, dat ik er met zooveel belangstelling naar keek, zei ze „Nu, wil je de geschiedenis van dat vel, eens hooren Je hebt waarschijnlijk wel eens een luipaard gezien in een dierentuin en weet dan ook heel goed, dat het nare, glui perige, verraderlijke dieren zijn, hoe inooi ze aan den buitenkant ook lijken vandaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 11