Hoe Romen woestijnplanten aan het noodige water? Een „lieve" vogel. De Duitsche padvinders voor den generaal-veldmaarschalk von den GoDe Pascha, die Het Berlijnsch padvïnderskorps, waarbij zich vele a-fdeelingon uit andere plaatsen hadden aangesloten, heeft geïnspecteerd. „Es gibb koinen gröszeren ünterschiei als den zwischen einem guten und eincm ech leekten Salat", lezen wij verder bij Leon Brisee. Met deze meenaing van hem, die even seer ander de gezaghebbende autoriteiten in de wereld der kookkunst kan gelden* stemmen verdere schrijvers als om strijd in. Wel benijdenswaard het land, waar de cakade in elk jaargetijde op tafel kan ver schijnen en niet als bij ons gedurende vele maanden des jaars riechts als een zeer op prijs gestelde délicatesse waardeering kan vinden. De Fransche arbeider wien door d® vrouw des huizes het eten op het werk wordt gebracht,, wil een weinig malsche sa lade evenmin missen, als het stukje- kaas, waarmede hij een maal besluit, dat voor een kkön diner van meerdere gangen in waarde niet onderdoet. De door niemand ter wereld ernstig be streden beteekenis van de Fransche kook kunst berust voor het grootste deel op over wegingen, waarbij het klimaat van het land den doorslag geeft. In vele kleine Fran sche huishoudens zal men u dan ook meer ■alade-recepten weten op te noemen dan in sommige groote restaurants elders ter we reld. Ja, is het geen feestelijk moment, wan neer in een van die vele elegante restau rants der „ville lumière", de „maitre d'hö- tel" de met prachtige salade gevulde schaal komt aandragen en zijn gasten de voor heb Fransche vakleven historisch geworden vraag doet hooren: ,,Faut-il l'assaisonner, monsieur?" En wanneer dan de gasten de bereiding niet zelf overnemen, ziet men on ze ,,maitre d'hötel"* aan tafel staande, het werk beginnen, waarmede naar zijn beschei den meening de eer van zijn land niet min der gemoeid is dan met de laatste Parijsche mode-creatie. Is hij met de -bereiding gereed, 'dan zien wij hem op eenigen afstand wach tend gadeslaan of hij met zijn werk inder daad den goeden smaak van zijn gasten go- troffen lieeft. En de beroemdste concert virtuoos kan het trotsche hoofd niet fierder en meer zelfbewust van zijn succes naar achteren gooien, dan hij, die zich nu voor hetzelfde werk eenige tafels verder gaat gereed houden. De kunst der salade-bereiding is in vele landen nog eerst bezig zich te ontwikkelen en wat meer zegt beantwoordt ook geen?- zins aan aller smaak. Kruiden en sausen worden door zeer velen als een te gemak- kelijk-verwennen van het gehemelte be schouwd en 3ij gebruiken de met veel water een beetje olie en azijn bereide salade vol gens het meest primitieve recept. Het te velde staande gras kan koeien en schapen moeilijk anders smaken 1 Alsof het niet volkomen duidelijk was dat juist het intieme karakter van een di ner er door verhoogd wordt, wanneer de salade niet gereed-en-wel uit de keuken wordt opgedragen, maar aan tafel wordt toebereid. In dit niet eigenaardig verband wordt het dan ook volkomen begrijpelijk, dat in eenige Pruisische regimenten de jong ste vaandel jonker daartoe uitverkozen werd Met dezelfde uitdrukkiug van onbeholpen heid op het gelaat als op het exercitieveld of op de binnenplaats der kazerne, ziet dan onze nieuweling neer op dien reuzenschotel, door den ordonnans van het officiers-casino voor hem geplaatst. Eenige harde en zachte eieren, olie, azijn en mosterd worden er bij gezet en nu is het oogenblik daar, om on der toezicht van éen der jongere officieren te toonen wat men kan. Heeft een der aan wezigen champagne besteld, dan moet hij een lepel van den schuimenden drank voor de salade afstaan. Dat een paar druppels wijn den pikanten smaak der salade slechts kan ten goede komen, mag voor de meesters der kookkunst, evenzeer een kwestie van al- gemeene bekendheid geacht worden, als het feit, dat het gebruik tegenwoordig zoo mo gelijk nog hooger in eere is dan vroeger. Behalve dat ze door alle artsen in het hij zonder den overspannen groot-stedeling wordt aangeraden, zal ze in sanatoria, waar menschen, die rust noodig hebben, hun ze nuwen tot hun oude kracht hopen te herstel len, stellig minstens één keer per dag op tafel komen. In een onlangs gepubliceerd werk over het Fransche leven der achttiende eeuw schrijft Victor du Bied, dat een uitgeweken Fransch edelman, d'Albignac, gedurende de Fransche Revolutie in Londen met het be reiden van salade een aardig vermogen wist bijeen te krijgen. Eenige jongelui uit de wereld der Engelsche aristocratie waren, toen zij, op een goeden keer met hem in een der restaurants dineerend, van zijn salade geproefd hadden, over den smaak zóó in de wolken, dat zij hem daarvoor in een kring van hun vrienden en bekenden al spoedig een welverdiende reputatie wisten te bezorgen. Met het gevolg, dat een der groote figuren van den Engelschen adel hem verzocht bij gelegenheid van een feest te zijnen huize zich met het bereiden van de salade te willen belasten. d'Albignac ging er heen, kweet zich van de opdracht en werd er royaal voor gehonoreerd. Van dit oogen blik af werd het spoedig mode zich van zijn medewerking te verzekeren. Ja, d'Albignac kreeg het zelfs zoo druk, dat hij het al spoedig niet zonder rijtuig en zonder de hulp van een bediende kon stellen, wilde hij overal met zijn instrumenten en ingre diënten als olie, azijn, kaviaar, truffel en ansjovis, op tijd aanwezig zijn. Het denk beeld om zijn instrumenten in den handel te brengen bezorgde hem 80,000 francs waarmede hij in Frankrijk zijn verder for tuin wist te maken. Het zou intusschen een dwaling wezen, te meenen, dat men destijds in Engeland goe de salade nog niet op prijs wist te stellen. Alleen weet men hem daar, volgens den En gelschen nationalen smaak, zooals reeds de ingrediënten van d'Albignac verraden, pitti ger en pikanter dan in Frankrijk klaar te maken. Sydney Smith, de groote moralist en satyriker, was in de kunst van salade- bereiden een erkend meester. Zoo gebeurde het eens, dat een dajno van de groote we reld hem verzocht haar zijn salade-reoep- ten te zenden. Sydney Smith, dit vermel dende, verzuimt niet er op te wijzen, .dat men aldus langs verschillende wegen tot den roem kan komen. Hij heeft zijn recep ten in vers overgebracht en zijn dochter lady Holland heeft ze aan het nageslacht als een kostbaar erfdeel overgedragen. Dit oulinair testament begint met de vol gende strophe: „Two large potatoes, passed through kitchen sieve Unwonted softness to the salad give." Naar ik echter meen, zal men in de Fran sche salade-recepten tevergeefs aardappelen als bijkomend ingrediënt vermeld vinden. Evenals iedere kunst de kiem van ontaar ding in zich verborgen houdt, heeft ook de kunst der salade-bereiding aan dat gevaar niet kunnen ontkomen. Of moeten wij niet van ontaarding, van een afwijking van het gezonde smaak-gevoel, spreken, wanneer Ellwanger een met de oudste en edelste „Chateau Yquem" bereide salade van viool tjes-bladeren aanbeveelt? Of ook niet, wan. neer, gelijk een Araerikaansch blad in den afgeloopen zomer deed, vruchten-salade, be reid van salade met geconserveerde vruch ten en mayonnaise-saus, aanprees? Verder zal men zich werkelijk nfet van het ideaal der salade kunnen verwijderen.: Vooral niet, wanneer men bedenkt, dat volgens een Spaanscli spreekwoord daar-' voor noodig zijn: een verkwister voor de; olie, een gierigaard voor den azijn, een wij-' ze voor het zout en een nar om z© klaar te, maken.... Het is Ch. W. Wehn, die in het culinair vakblad „Nederland" bovenstaande salade- causerie ten beste gaf. Lóchtgas uit riaolimoddep. Bij Brünn, in Moraviè, heeft men in de gasfabrieken een zeer 'belangwekkende proef genomen. Men heexc namelijk ge tracht lichtgas te stoken uit de modder, die uit de riolen verkregen werd, en met goed gevolg. De brijachtige massa uit de zinkbedden w< X eerst gedroogd, waar* door het volume op een vierde gedeelte inkrimpt, ij de daarop volgende droge distillatie verkreeg men van 100 EL G. gedroogde modder: 23 kubt M. goed licht gas, 63 K. G. cokes en 75 K.G. ammonium sulfaat. Voor het drogen van 1000 EL G. modder waren slechts 2 EL G. goede kolen noodig, waardoor dus de winst zoo groot is, dat een aldus werkende inrichting zich vol komen kan bedruipen. Bovendien onder* vangt men daarbij de in het buitenland dikwijls zeer lasoige vraag, hoe men van de dikkere stoffen uit de bezinkkelders zal afkomen. Op een bijeenkomst van vakmannen op het gebied van gasfabricatie, gehouden te Marseille, waar voor het eerst de te Brünn verkregen resultaten ter sprake kwamen* heeft men voorgesteld in alle steden van Frankrijk deze methode in te voeren en men berekende daarbij, dat in dat geval plm. 1 millioen kub. M. gas en 1,700,000 K. G. ammoniumsulfaat gewonnen zouden kunnen worden, hetgeen een waarde van 200,000 francs zou Vertegenwoordigen. De bovengenoemde proef staat cHchter nog geheel op zichzelf, zoodat bruikbare gegevens waarschijnlijk nog niet te verkrij gen zijn. Het kwam ons echter wel belang rijk genoeg vcor, zegt het „Eleotrotech- nisoh en Werktuigkundig Weekblad," om hiervan in 't kort melding te maken. Bo vendien: de mogelijkheid is nu bewezen, en zeker zou het aanbeveling verdienen, in dien ook in ons land eens dergelijke proe ven werden genomen. Men weet tot nog toe nog niet vee1 van de w'jze, waarop woestijnplanten leven Wel is daar al heel wat over geschreven, maar werkelijke onderzoekingen daarover verricht zijn er weinig. Alleen in de laat-, ste jaren is een stelselmatig onderzoek daarover begonnen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in het Desert Lab'>- ratory te Tucson. Yan de woestijnen in de Oude Wereld daarentegen wist men nog weinig. Nu heeft kort geleden Fitting in de Alga- rijnsche Sahara bij Biskra eenige waarne mingen gedaan (Zeitschnft für Botanik, 1911), die de moeite waard zijn, dat ik (prof. Wèijt), er hier even de aandacht op vestig. De te beantwoorden vraag was deze: Waar de woestijnplanten haar water van daan krijgen? Fitting toont aan, dat dit niet geschiedt, zooals men dat vroeger wel eens gedacht heeft, namelijk door het op nemen van dauw of door gebruik te maken van zeer diep gelegen waterreservoirs, waartoe de planten dan zeer lange wortels zouden bezitten. Dauwvormmg komt nl. in de woestijn^ bijna nooit voor en lange wor tels zijn er veel zeldzamer dan men tot nu toe aannam, ontbreken zelfs op enkele van de dorste plekken, waar een harde rotsbo dem voorkomt, geheel, terwijl deze toch niet van plantengroei ontbloot zijn. De schrijver meent, dat de bovenste grondlagen in do woestijn nog een geringe hoeveelheid vocht bevatten, en dat de woestijnplanten in staat zijn, dit water tot zich te trekken. Zij moeten dus een buitengewoon sterk water-absorbeerend vermogen bezitten en Fitting vermoedt, dat dit een gevolg is van haar celvocht. Hij onderzoekt dit het is waar, niet voor de wortels, maar voor de bladeren en vindt daarbij inderdaad cij fers, die haast ongelooflijk lijken. Hij on derzoekt daartoe welke salpeter-oplossin gen nog plasmolyse van de bladcellen Te weeg brengen, kan dus op die wijze den os- motischen druk van het celvocht bepalen. Deze bleek daarbij wel zeer uiteen te loe pen, maar was toch bijna altijd hooger dan bij planten uit voohtiger streken. In 52 pCt. van de onderzochte gevallen toch was die druk grooter dan 37 atmosferen, m 35 pCt. grooter dan 53 atmosfeeren., terwijl bij 21 pCt. van de planten de enorme druk van 100 atm. werd waargenomen. Afgezien van de vraag of er inderdaad verband be staat tusschen dit verschijnsel en de water opneming uit een waterarmen bodem, is het voorkomen van een celvocht met een zoo hoogen osmotischen druk op zichzelf zeker zeer merwaardig te noemen. („Natura"). De heer L. baron van Heeckeren tot Wa- licn gaf in „Ardea", het tijdschrift der Ne derl. Oniithologische Vereeniging, een be schrijving van den Javaanschen pauw, waar* uit duidelijk blijkt, welk een lastige en ge vaarlijke vogel dit dier is. Ik herinner mij nog zeer goed een ver woeden en gluiperigen aanval van eon pauwhaan, die van af klein kuiken op mijn erf rondliep, op een tuinbaas van mij, die op het erf aan het werk was. In den verston hoek van mijn erf zag ik den pauw staan, met lang uitgestrekten hals en absoluut on beweeglijk. Zeker, dacht ik, is er het een of ander, dat zijn attentie trekt, een slang of iets dergelijks. Opeens zag ik hem wegdui ken, en, zich zooveel mogelijk achter en on der struiken en planten verbergende, op een zeker doel afgaan. Op pl.ip. 10 pas afstands gekomen zijnde van den tuinman, die, op zijn hurken zittende, bezig was met wieden, deed de vogel eensklaps een ver woeden aanval op den man. In een oogen blik was ik dezen te hulp gekomen en met moeite dwong ik den pauw tot den aftocht. Behalve de bloedige krassen der uagelB, had de vogel met een zijner sporen een die- po wond van pl.m. 14 c.M. lengte in den rug van den man toegebracht. Diezelfde boosdoener deed ook eens een heftigen aanval op een mijner vrienden. Gelukkig had deze een stok in de hand, waarmede hij trachtte don vogel van zich af te houden, toen op een gegeven oogen blik, door een onwillekeurigen slag tegen den kop, het beest voor dood op den grond viel. Mijn vriend trok zich de zaak nogal aan en kwam mij dadelijk het gebeurde vertellen, mij tevens zijn leedwezen er over betuigende. Wij gingen toen samen naar de plek, waar de aanval had plaats gehad, en vonden den pauw nog steeds onbeweeglijk daar liggen, met den kop in een kleine wa terleiding hangende. Wij waren nog druk bezig de zaak te bespreken, toen opeens be weging in den vogel kwam en dezo zioh we der.-op richtte. Een paar malen schudde hij zich eerst het water van den kop, en in het volgende oogenblik deed hij weder een aan val op mijn vriend. Het kcette ons beiden veel moeite den vogel te verjagen. Een andere pauwhaan wist altijd precies het uur, waarop ik geregeld een bad nam. In een groot ravijn, vlak bij mijn huis ge legen, had ik een groot zwembad doen in richten, waarheen een groote steencn trap leidde. Halverwege deze trap stond het beest mij dan op te wachten en had ik dik wijls de verwoeste aanvallen te doorstaan. Vooral voor mijn gasten, die van het zwem bad wilden profiteeren, was het hoogst on aangenaam aan zulke aanvallen bloot te staan. Het werd op het laatst zoo erg, dat ik er eindelijk toe moest besluiten, om den vogel te doen afmaken. Ook in den wilden staat is hij van huis uit een echte boosdoener. Ik woonde in de Preanger aan den voet van den „Grooten Berg", den „Goenoeng Gêde", en ging nogal eens naar een plek halverwege den berg, waar veel pauwen voorkwamen. Dat waren voor mij gelukkige en pfettige da gen. Den dag van te voren zond ik een paar jachtjongens met mijn tent en geweren vooruit en volgde dan den volgenden mor gen te paard. Het terrein is daar begroeid met hoog bosch, oerwoud, en hier en daar waren kleine stukken grond, door inlanders ontgonnen, waarop zij tabak teelden. Op een keer, dat ik daar weder aan het jagen was, kwamen een paar van die inlandsche tabaksplanters mij een vreeselijk verhaal doen van een pauwhaan, die zoo brutaal optrad, dat de respectievelijke vrouwen' niet meer aan heb wieden en schoonhouden van den grond.te krijgen waren, daar zij, voortdurend door den pauw gemolesteerd werden. Ik was er natuurlijk dadelijk toe bereid om de menschen van dien „duivel", zooals zij het beest noemden, te bevrijden. Doch, zooals het bleek, was dat gemakke-( lijker gezegd dan gedaan, en het is mij niet mogen gelukken den pauw onder schot te-( krijgen. Het was alsof hij ruiken kon, dat er onraad was, en hij hield rich steeds opJ een eerbiedigen afstand zoolang ik daar was. Tweemalen heb ik den vogel van uit de verte kunnen observeeren en telkens' scheen hij mij toe, een bepaalde reus te zijn onder de pauwen. Of daar nu nog het „pauwenschrikbe- wind" heerscht? Qui sait! Beroemde teringlijders. Dr. Guinard, de directeur van de volks sanatoria te Parijs, heeft daar een lezing gehouden over beroemde teringlijders* Hij had het leven van 59 hunner bestu deerd en stond o.a. stil bij Watteau, Bas tion Lepage, Marie Basjkirtsef, Mozart, Schubert, Ghopin, Benjamin Godard, Blai se Pascal, Vauyenargucs, Spinoza, Joachim du Belïay, Molière, Scarron, Arvers, Mile., de Lespinasse, Louisa Sieffert, Millevoye, Novalis, Schiller, Maurice de Gué-rin, GIai tigny, Georges- Rodenbach, Jules Laforgu©« Saint>-Oyr de Rayssac, Albert Samain, Prosper Mérimée, Emilo Debraux, George Sand en Maroel Schwob. Hij hield staevndo, dat teringlijders als patiënten zich niet van andere zieken on derscheiden; dat het onwaar is, dat zij bij zonder gomoedigd en een voor liefde licht' ontvlambaar hart hebben. Er zijn er onder hen, dio droefgeestig, droomerig, beschroomd, dorstende naar idealen zijn, zooals Albert Samain, Mau-' rice de Guérin en Rodenbach. Maar veis anderen, zooals Glatigny en Debraux, heb-' ben hun kwaal geduldig gedragen, zonder er in hun werken iets van te laten blijken. Bij sommigen, als Chopin, is de zenuwspan ning onder den invloed van. de ziekte toe genomen, maar bij anderen weer (Schu bert en Mozart bijv.) is van hun lijden niets naar buiten gedrongen. Hun werk is, toen de ziekte eenmaal met volle kracht uitge broken was, er niet door veranderd. Met name bij Schubert bemerkt men niets van ontmoediging of droefheid. De grootste van allen, Molière, was, boe- wel hij blijspelen schreef, zooaJs men weet, niet opgewekt van aard. Maar wat er in rijn gemoed omgaat, spreekt maar zelden uit zijn werk, dat zioh er trouwens niet toe leende dit te weerspiegelen. De erfelijkheid van het intellect. Dr. \V. Peters deelt in de „Umschau" eenige merkwaardige bijzonderheden mee omtrent de erfelijkheid van normale be gaafdheid. Hij vergeleek in de volksscholen van Beié-, ren, Pruisen en Oostenrijk de rapporten van de kinderen met die van bun ouders en/ grootouders, en constateerde, dat, als beide ouders goede rapporten hadden gehad, 76 pCt. van de kinderen eveneens goede leer-) lingen waren. Bij hen, waarvan een der ouders goed, de ander slecht geleerd had, waren 59 pCt. goede leerlingen. Hadden beide ouders slechte rapporten gehad, dan was dit bij 62 pCt. der kinderen ook het geval. Er bestaat dus verband. Peters kon ook bewijzen, dat die kinde ren het best leerden, waarvan de groot ouders goed leerden. Over het algemeen kwamen de vorderingen der kinderen bet meest met die der moeder overeen. Vooral zag men dit duidelijk, als de moeder beter geleerd had dan de vader. Had de vader echter gunstiger rapporten gehad, dan ble ken de kinderen gelukkig een „aardje naar hun vaartje" te hebben. Hieruit blijkt, dus, dat begaafdheid meer overerfelijk ia, dan domheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12