No. 16032.
A
Klein „Graag-Groot."
De School der Tevredenheid.
Woensdag* 29 Mei.
Anno 1912.
i toXI/9ii Iiiiiiiiiüiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiii'
sga
Mfelj
J
i
i
VGOR DEJEUGD
miDSCH DAGB1AD
i
i*.
s?
Je kunt je haast niet voorstellen, iioe
graag kleine Fik toch groot zou zijn ge
weest! Keeds toen hij nauwelijks veertien
dagen telde, vleide hij zich, dat hij grooter
.was dan al zijn broertjes en zusjes. In alles
probeerde hij zijn Moeder na te doen en
.was zeer boos dat dit maar zoo zelden luk
te! Sprak iemand van „kleine Fikkie" dan
beschouwde hij dien onmiddellijk als een
doodsvijand, hij rekte en strekte zich den
'heelen dag en onbeschrijflijk was zijn
vreugde, toen de heer des huizes op zekeren
dag zei: Kijk Fikkie toch eens, die is al
bijna net zoo groot als de oude.
Fikkie's borstje zwol van vreugde en on
middellijk moest hij zich nu meten tegen
Moeder'a rug aan. Ja, het scheelde toch nog
wel een eindje, sprak die, je moet net een
Stuk groeien van de lengte van je ooren.
Dat was nu wel een beetje een tegenval
ler maar kom, daarom niet getreurd, dacht
de levenslustige Fik.
Toch zou er nog iets gebeuren, waardoor
onze Fikkie ondervond, dat het nog niet
eens altijd zoo aangenaam is tot de grootste
te behooren. In de keuken was n.l. een
worst gestolen en daar ons beestje net
jolig door dit vertrek was heengeloopen
den tuin in, beschuldigde men hem natuur
lijk van den diefstal, hij was er immers
groot genoeg voor; kon best met zijn snuitje
bij de keukentafel als hij op zijn achterpoo-
ten stond en toch had hij het waarlijk ni-?t
gedaan en het is droevig om te zeggen,
maarFikkie's Moeder had er zich aan
schuldig gemaakt, het was dan ook maar
een hondenmoeder.
Nog eens zou Fik er spijt van hebben,
dat hij zoo groot was; n.l. toen de heer des
huizes op een goeden ochtend de krant had
laten vallen en onmiddellijk tegen Fikje
riep in de gedachten, dat het zijn moeder
was:
„Apport Mimiel"
En zoo goed was ons beestje niet, of hjj
moest de krant aangeven, waarna hij tot
•lot nog duchtig om de ooren kreeg, omdat
het hem natuurlijk niet iil te handig ai ge
gaan was voor den eersten keer.
Neen, neen, dat „groot-zijn" legt verplich
tingen op van verstandig zijn en plicht doen
en allerlei groote-menschen-deugden, maar.,
het schenkt ook meer voldoeningZoolang
we nog zoo bitter klein zijn, denken we maar
aan ons genoegen en aan spelen en pret-
maken later komen eerst de plichten, die
ons veel tijd binnenshuis bezig doen zijn,
maar die ons op den duur tot bruikbare inen-
Bchen moeten maken, tot nuttige leden der
maatschappij.
Hans en Greta waren het zoontje en het
dochtertje van een zeer arme, maar brave
weduwe, die in het laatste huisje van liet
dorp woonde. Greta trachtte door haar
vriendelijkheid haar moeder's taak te ver
lichten en Hans was ook wel een goede jon
gen; maar hij had toch één leelijk gebrek:
hij was n.1. nooit tevreden. Daar „schraal
hans" natuurlijk keukenmeester was in liet
arme gezin, kookte moeder dikwijls maar
eenvoudig watergruwel, dat Greta t sh met
heel veel smaak verorberde, terwijl Hans
je een leelijk gezicht trok en voor zijn por^
tie bedankte l_jOok wilde hij niet eens een
gebedje opzeggen, want: „voor watergruwel
hoefde je toch heusch niet te danken",
meende hij. Dit alles gaf moeder veel ver
driet en haar vurigste wensch was het dus,
dat haar jongen toch maar veranderen
mocht; in zijn-eigen en anderer bestwil!
Toen de zomer nu in het land kwam, en
de bessen in het bosch goed rijp waren, had
de weduwe haar tweetal verlof gegeven, om
op hun vrijen middag van die lekkere roo-
de vruchten te gaan plukken. Ze namen
dus hun boterhammen mee en verder ieder
een mandje, om nog wat over te houden van
hun voorraad.
Hans verviel natuurlijk weer in zijn oude
feut: hij dacht, dat zijn zusje veel mooier
en grootere bessen had dan hij en wilde
daarom een andere plek zoeken, terwijl hij
dan wel weer bij Greta terug zou keeren,
als hij zijn mandje gevuld had.
Hierop liep hij heel, heel ver het bosch
in; steeds maar dieper en dieper, tot hij
dan ook ten laatste aan het weggetje ous-
schen de struiken kwam, waar zoo'n over
vloed van bessen stonden, dat het pad ze
ker nooit door eenigen menschelijken voet
betreden was. Hij plukte en at volop en
wist maar van geen uitscheiden, daar de
vruchten steeds grooter werden; ja, ten
slotte zelfs zoo groot als hazelnoten! Zoo
dwaalde hij dan ook steeds meer af, maar
kreeg ten laatste ook wel wat pijn in den
rug, van dat voortdurende bukken. Hij
keek nu eens om zich heen en zag tot zijn
schrik, dat het al haast donker begon t«; wor
den en dat hij heelemaal niet meer wist,
van welken kant hij gekomen was. Hij wilde
dus maar eens hardop zijn zusje's naam roe
pen; die zou hem toch wel hooren. Maar
dat was mis gerekend! Griezelig klonk zijn
eigen stem in die doodsche stilte: geen vo
geltje sjielpte meer, geen blaadje of takje
bewoog! en natuurlijk zou hij den heelen
nacht hieT moeten blijven... vergiftige slan-
ri zouden hem bijten; ja, misschien viel
de wolf hem wel aan en at hem op! Dat
zou toch vreeselijk zijn; en hartverscheu
rend klonk Hansje's gesnik.
Plotseling hoorde hij iets achter zich rit
selen, en toen hij omkeek, zag hij een stok
oud grijs moedertje. Hij verschrok op
nieuw, want hij dacht onmiddellijk aar> een
heks. Toen hij echter in het lieve, vriende
lijke gezichtje van het oudje opkeek, schep
te hij weer moed en verzocht haar, hem den
weg naar huis te wijzen. Het moedertje
echter sprak:
„Hier overal in den omtrek is geen weg
die uit het bosch voert; bovendien zal wel
dra de nacht invallen en dus doe je zeker
maar het beste, met mij mee te gaan; ik zal
je wel logeeren."
Er bleef ons Hansje niet veel meer over,
dan de spreekster maar te volgen, of
schoon hij er niet veel lust in voelde. Spoe
dig hadden zij intuseehen de hut der oude
bereikt en daar stond met recht niet meer
in, dan het hoog noodige: een tai-1, een
stoel en een stroozak. Het moedertje be
reidde nu ook een eenvoudige wateryu-
wel voor Hansjeen, misschien eendeelf
omdat hdj zoo'n grooten honger had, ander
deels omdat hij het vriendelijke oudje niet
bedroeven wilde... hij at, zonder ©enige be
denking, de anders zoo zeer door hem ver
smade soep. Hierna werd ook voor hem een
stroozak gevuld en onze kleine jjongen
sliep tot laat in den ochtend. Toen wilds
hij dan ook onmiddellijk naar huïa terug..
Maar de oude zei, dat daar niet aan te
denken viel: mijlen ver in den omtrek toch
was het bosch betooverd; en slechts een
menschenkind wiens hart helder w~s als
het jruivere, klare bronwater dien was het,
vergund ongestraft er door te trekken. Hij
moest nu zelf maar eens nadenken, of zijn
gedrag jegens zijn moeder altijd van dien
aard was geweest, dat hij zich niets te ver
wijten had. Nu, dat weten wij allen helaas
beter.
Dien heelen dag jammerde hij over zijn
bedreven wandaad en werd den nacht
daarop gekweld door allerlei boo ze droom
gezichten: nu eens meende hij duidelijk,
het weeklagen zijner moeder e hooren, dan
weer liep hij met vaart om een groote be*
te plukken, en stortte daarbij opeens in
een afgrond.
Toen hij wakker werd, kon hij den slaap
niet meer vatte en voelde een onbeschrijf
lijk berouw. Dit was echter het begin van
beterschap, want stellig nam hij zich nn
voor, te waken, dat in het vervolg zijn
hartje met recht even klaar en helder zou
zijn als het zuivere bronwater.
Nadat dit besluit bij hem vast stond,
mocht hij dan ook weer eenige uren een
erkwikkenden slaap genieten en werd den
volgenden ochtend weer frisch en vrooi ijk
wakker.
Op den dag was Hansje moederziel alleen,
want het oudje verliet de hut al in de
vroegte en keerde eerst 'a avonds in net
schemerdonker terug.
Ze bracht dan den benoodigden mond
voorraad mee, cue slechts uit broodkorsten
bestond, want er werd nooit iets anders
genuttigd in het hutje dan watergruwel!
Wonder boven wonder beklaagde Hans
zich daar nooit over; integendeel het soep
je begon hem met den dag, lekkerder te
smaken. Het oudje had hem allerlei huise
lijke bezigheden opgedragen om hem den
tijd te helpen korten 1 Zoo sprokkelde hij
hout en sneed het hooga woudgras af, dat
in den winter voor de dieren zou dienst
doen. Als een ijverige mier was Hansje
den heelen zomer in de weer. Toen kwam
de herfstwind, rukte alle blaadjes van de
boomen en tooide het bosch korten tijd
in winteraos. Dik lag de sneeuw op de
dorre takken en de arme diereu konden
haast geen voeosel vinden. Hansje ontferm-
1
4
•V.