jfo. S5030. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag- 25 Mei. Eerste Blad. Anno 1912. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. ^onderljjka avonturen. Het Vol k" heeft een poging gedaan olm bedrijfsontwikkeling in ons jad in do laatste jaren na te gaan, in v*r- und met de vraag of die 9.11 twinkeling «tilstaat in een land onder het vrijhandek- i'^lsel en S°-^S zit ia andere landen] onder het protectionisme. Zoo die vraag be- ttstigend beantwoord moest worden vootr land, dan zou er zeker aanleiding zijn van handelspolitiek te veranderen ön tonden de voorstanders der Tarief wet oenigo km krijgen. ju zijn de uitkomsten van de jongste sroepstelling ovetr het geheele land nog röl niet bekend, maar versohenen is een bundel, bevattende de uitkomsten der teb- bog, provi nciesgewij s En al dadelijk, zegt „Het Volk", vón- ijofl wij daarin frappante cijfers. Wij stelden ons enkel nog eea overzLahtj jynen van twee provincies, Noord- en Zuid. lulland, welke provincies echter 2/s van do bevolking van heel Nederland huisvesten, én dus de belangrijkste zijn, ook omdat de friö grootste steden er in liggen. Wij vonden dan, dat ia de industrieels [eirijven werkzaam waren: N.-Holland: Z..Holland: Ia 1899 132,947 pel*. 153,969 In 1909 160,477 per®. 189,057 Vermeerdering 21 pOt. 22 pCfc. Do vermeerdering van de bevolking wad 13 pCt„ dus de toeneming der in de indus- wele bedrijven weükzame pefrsanen was fool greater dan de bevolkingstoeneming. Déze cijfers wijzen op oen zéér snelle be- jriifsontwikkeling. Veel merkwaardiger echteer worden déze gfers, wanneer men ze beziet uit het oog- out van de ooncentratie-Vraag, wannear ten dus nagaat of de verhouding tussohen let getal patroons en het getal arbeiders ich in samentrekkende richting gewijzigd Mt. In dit opzicht' vinden wij voolr de indus- tiwlö bedrijven het volgende: i zeventien groepen van indusfcricele be- rijven teldetn: Noord-Holland: 18991909Toeneming «tsunrbgen: 30,155 31,978 6pCtt la loondienst: 102,302 128,499 25pCtL; Z u d-H o 11 a nd 18991909Toeneming «Uslandigen34,662 34,530 OpCt. i loondienst: 119,307 154,527 30pCfc. Het blad beziet dan nog eens nader dé betreffende 'de handelsbedrijven in 8 beide provincies: Het totaal aantal personen, in dein han- tl werkzaam in deze beide provinciën, be- rwg: N.-Holland: Z.-Holland: In 1899: 83,947 93,071 In 1909: 102,145 126,532 Vermeerdering 21 pCt. 39 pCb. Do Zuid-Hollandsche cijfers, die een haast ronderbaarlijken groei aantoonen, zijn na- irorlijk sterk beïnvloed door de geweldige atigkeling van Rotterdam. Het feit, dat i de provincie Zuid-Holland de groei dér indelsbedrijven dien van de industrie, welke ft al kolossaal is, zóó overtreft, moet wal een waarsohuwing inhouden om niets ïdocn wat deze takken van bedrijf, die in land zul'k een enorme betoekemis er- hebben, ook maar ©enigszins in hun ihrfkkeling kan bedreigen. blad trekt daaruit twee conclusion: lo. dat ook in ons land, zonder protectie, adust.rio en handel zich in snellen gang w ontwikkeling bevinden 2o. dat die ontwikkeling gepaard gaat met sa voor het socialisme verblijdende bedrijfs- «oentratie. Tegen de betaling van premie voor de rbei der s-ver z ek ct i n g door hen, 15 een laag loon verdienen, wordt heol bezwaar gemaakt. Daarom' wenscht Onze Courant" dat vraagstuk eens on- i cogen te zien. Dat de wet het meebetalen aan de premis Vraagt van inkomens tusschen de f1200 etn f 600 per jaar, aoht men niet onbillijk, dooh inkomens beneden de f 600 wenscht mén in den regel Vrijgesteld te zien. En dat Minister Talma ook' van arbei ders, die f250 en f400 verdienen, nog oefla premie Vraagt, vindt men verschrikkelijk. Rond en om onbarmhartig. En dan verheft men hoog het staatspen sioen, dat immers zonder premiebetaling ook aan deze arbeiders, die op de laagste sport van de ladder staan, een pensioen waarborgt. [Welnu laten we dit beginnen eens goed onder de oogen zien. Het blad merkt in de eerste plaats op, dat het premie-betalen reeds vroeg begint. En dat is zeer billij'k. Juist de jongelui, die pas (aan 't verdienen gaan, kunnen 't best Iets missen. Zij zijn vaak te royaal. Ze hebben geen huishouden, betalen wat 'kostgeld en de goeden niet te na gespro ken denken vaak wéinig aan. 't sparen. Daarom is 'tzoo goed, dat de Overheid hen indirect aan het sparen zet-, door pro mie-betalen. Gaat men nu 'd e „lage locnen" gewoonweg vrijstellen én laat men het premiebetalen bijv. beginnen bij f 500 inkomen, dan loo- pen ook al die jopgelui vrij, die minder 'dan f 500 verdienen en dié het juist zoo veel beter missen kunnen dan een huis- Vader, dje 700 gulden verdient. En dan in de tweede plaats. Gaat men vrijstellen; waar is de grens Elke grens wordt willekeurig. Men zou dan willen vrijstellen op grond van onvermogen. Maar wie is onvermogend? Daar zal byv. een arbeider zijn, zonder kinderen, wiens vrouw ook nog wat ver dient en die van f 350 inkomen beter een premie missen kan, dan de vader van een groot gezin, die een ziekelijke vrouw heeft en op 550 gld. rekenen kan. En zoo is er zooveel. 't Gaat dus gemakkelijk om te zeggen: Trek een grens! Maar 't is haast ondoen lijk, om die grens zóó te trekken, dat ze Rechtvaardig heeten kan. In de derde plaats staat wel vast, dat premie gevraagd wordt van loonen, di© het niet kunnen dragen. Doch, zegt liet blad, hoe staat hier 't geval? De volle premie wordt van den werk gever gevraagd. Die mag er dan de helft van leggen op den arbeider ga die helft afhouden van zijn loon. Let wel: dat mag hij doen. Maar hóéft hij jiiet te doen. En nu hebben wo gelukkig nog te doen met vele werkgevers, die gevoel hebben voor de billijkheid; onderscheidene, dio beven voor Gods Woord. Die hebben zioh zeer érnstig af te vra gen als 't .eenmaal zoo komt, of het billijk is en of zo vrij uitgaan voo-r God, als ze bij de „lage loonen" gebruik maken van hun recht en de premis afhouden. En dan hebben wc góeden moed. Als de publieke opinie flink wordt be werkt; als de arbeiders vrijmoedig hun pa- troons voor deze vraag stéllen"als de werk gevers behoorlijk op hun verplichting ge wezen worden, dan komt de premie-betaling der „lage Iconen" in orde, vertrouwen we. Dan betaalt niet de arbeider. Maar 't komt tooh uit den a.rbeid. En zoo, dus concludeert het blad, behoort het cok. Uit den arbeid moet komen wat do arbeider behoeft, en niet uit de Staats- beurs; het moet pensioen blijven en geen bedeeling worden. Onder het opsohrift: De sooialistl- sche „mevrouwen" schrijft „Het Huisgezin": Op de socialistische vrouwenconferentie en op den socialistisch en Vrouwendag heb ben enked „mevrouwen" gesproken. „Het Volk" diende ze als zoodanig aan. Thans blijkt uit hetzelfde blad, dat de eone mevrouw een naaister, de andere een arbeidersvrouw, de derde de vrouw van een klerk is, enz., waar ze natuurlijk geen haar minder om zijn. „H et Volk heeft ze uit pure liefde voor de kameraadschappeldj'kheid, voor de democratie en Voor de gelijkheid, allen tot mevrouw gebombardeerd. Dat moet wel, zegt „H et Volk"f „zoo lang wij helaas, een gelijkwaardige aandui ding als het trouwhartige Duitsohe Genoe se of het Vlaamsche gezel missen."- Dit ziet, als wij het wel hebben, op de mannen. En nu is ,,H et Volk" gewoon, voor de mannen alle „titulatuur" achterwege te laten en te spreken ran Troelstra, Schaper Vlieger, tout oourt. Waarom nu voor de "^rouwen de hoogste „titulatuur", die aan :de kapitalistische en aristocratische vrouwen doet denkon 1 Waarom is de „heer"Troelstra oontra- bande en „mevrouw" Troelstra niet? Kon men ook hier de titulatuur, afkom stig uit de bourgeois-maatschappijniet missen, of zou 't is maar een voorslag „burgeres" in ieder geval niet beter klinken dan „mevrouw"? Het „helaas" van „Het Volk" be wijst, dat het verlangend naar wat betera uitziet. De driestar-schrijver in ,,D e Stand aard" steekt den draak met de pogin- g e n, die men tans van Links aanwendt, om in 1913 gezamenlijk tegen de ooali- t i o-g roepen op te trekken. „Vaat weet men toch vooruit," schrijft het blad, „dat al word er geen vinger meer voor uitge stoken, in Juni 1913 het vierspan van links wat sierlijk opgetuigd, toch voor den eleo- toralen wagen trekken zal." En het vervolgt dan: „Of men zich nu al vies houdt, heeft nieta te beduiden. Juni over §en jaar trekt men toch weer als één man op. Zoo ging het in 1905 ook. Denk maar aan Utrecht, waartoen zelfs Roëll de stemmen van Oude geest o. s. kreeg. En ditmaal valt 't sluiten van den zoen nog zooveel lichter. Lichter, omdat we zeven jaar verder zijn, en de op schuiving ijinks naar Rood! in die jaren op zijn minst drie mijlpalen yerder kwam. En dan haast meer nog, omdat Rood van vuurrood in purperrood verliep. De sociaal-democratische Kamerleden zijn o, zooveel makker geworden. Wel zetten ze het nu en dan op een kabaaltje, maar dat hangt juist met het tammer worden van hun geest saam. Wie zonder omzien doorrent op zijn lijn, heeft met al dat drukte-maken niet van noode, maar alö men op het kompas der Revisie zeilt krijgt men zoo keer op keer den schijn van heel „burgerlijk," dat er wel eens iets extra's moet ui'gehaald, om de buitenwe reld te doen gelooven, dat men heusch nog van 1 t oude gilde is. Vanzelf maakt dit 't Links voor wie nog rood worden moet, het verkleuren zooveel lichter. VVaarim zou men durf niet saam ter stembus optrekken Zol is ,e iheel fafc soènlijk vrij-liberr kan, fcooals 't nu staat, zonder zich een oogenblik te scha men, zeer el met de heeren Schaper en Ter Laan uit wandelen gaan. Wel zullen de heeren van Rood' van geen. contract willen weten. Dat kan niet. De voorrijders rennen altoos door, om 't mees te winst te behalen. En ook nu zullen ze er wol 'n paar zetels bij winnen. Maar als het op een herstemming loopt, is zelfs te genover Talma een candidaat als Tydeman hun welkom. Haperement zal er dan ook niet zijn. We zullen het vierspan van Links vlak tegenover ons hebben. Maar dan? Als Links wint, en er spijkers met kop pen moeten geslagen, dan zal het lieve spel weer beginnen. De Vrij-Liberalen zul len dan worden opgeroepen om zelf hun eigen politieke doodvonnis te teekenen. En als ze dan zeggen: Dankje! dan ligt heel het Linksche spel weer voor den grond." In ,,D e Vaderlander" wordt door dr. J. D. C. Koch een uiteenzetting gege ven van de grieven, die de genees kundigen pennen tegen het o n t- w e r p-Z i e k t e w e t, welke grieven aan het bestuur der „Maatschappij tot bevorde ring der Geneeskunst" aanleiding hebben gegeven om de leden aan te sporen tot een „bindend besluit", waardoor de erkende Ziekenfondsen geen geneeskundige bereid zullen vinden hen te dienen. De eerste en voornaamste grief van do geneeskundigen betreft do machtsverhou ding in de erkende ziekenfondsen. Volgens de regeling, door den Minister voorgesteld, krijgen de geneesheeren (en apothekers) slechts eenige macht in het be stuur en dat nog wel alleen, omdat het in het belang kan zijn van de geneeskun dige behandeling l zijn zaj in de wetge vende, algemeene vergadering volstrekt in de minderheid en wordt hun als arbi trage-college n.b. de Verzekeringsraad aan geboden, een ooilege, dat samengesteld is met het oog op het machtsevenwicht tus schen arbeiders en patroons, en dat dus volkomen ongeschikt is als arbiter tusschen arbeiders en geneeskundige (en apothekers). Zij eischen met volle recht^ dat hun, door de samenstelling van bestuur en algemeen© vergadering, voldoende waarborgen gege ven worden tegen misbruik van macht van de zijde der verzekerden, en dat hun arbi trage verzekerd wordt door een onpartij dige commissie. De tweede grief betreft het ontbreken van een z.g. weistandsgrens. Het wetsont werp bevat de bepaling, dat alle verzeke- ringsplichtigen moeten toegelaten worden tot de ziekenfondsen. De Regeering regelt de finanoieele posi tie der geneesheeren in de niet-gesubsi- dieerde fondsen niet; zij beschouwt hen, wat him rechten betreft, als personen, die op eigen risico een vrij beroep uitoefenen, en zij heeft dus niet het recht hun voor te schrijven, wie zij tegen een zeer laag tarief behandelen zullen. De dokters eischen, dat zij zelf beslissén zullen, wie tot de fondsen toegelaten zuil :n worden. Wel hebben zij er geen bezwaar tegen, dat te bepalen in overleg met d© verzekerden; maar het medezeggenschap laten zij zich niet ontnemen. Vervolgens bespreekt dr. Koch de be voogding der Ziekenfondsen en het stelsel van ambtenaren zonder rechten. Aan de ziekenfondsen en in het bijzonder aan de fondsgeneesheeren worden in het belang der ziekteverzekering ongelimiteerde ver plichtingen opgelegd ten behoeve van de overheid, de verzekeringsraden en de ra den van arbeid. De Minister houdt vast aan de fictie, dat de erkende ziekenfondsen zijn Staatsinstellingen, de besturen rekenplich- tige Staatscolleges, en de geneesheeren Staatsambtenaren. De verplichtingen, die aan de geneeshee ren zullen worden opgelegd, zijn zeer rek baar. Hoe langer hoe meer zal de Regee- ring voor de uitvoering der sociale wetten de hulp der geneeskundigen noodig hebben. Slechts zoolang het verplichtingen geldt, houdt de Minister vast aan de bovenge noemde fictie; aan de rechten der genees heeren denkt de Regeering niet! Op deze wijze is de regeling van den Mi nister ontaard in een wettelijk gesanction- neerde klaplooperij. Ten slotte de vrije artsenkeuze. De geneeskundigen verlangen, dat alle le goedeT naam en faam bekend zijnde genees kundigen, wier gewone werkkring zich over het gebied van het ziekenfonds of over een deel daarvan uitstrekt, het recht hebben als deelnemer tot fcf«t Ziekenfonda toe te tre den. Tot nu toe kan de geneeskundigs, die niet toegelaten wordt tot een Ziekenfonds, be proeven tock Ziekenfondspraktijk te ver krijgen, door zelf en concurreerend fonds op te richten; na aanneming van het wets ontwerp zal dat anders worden, en is het zeer waarschijnlijk, dat een geneeskundige, die om de een of andere reden (onwil van collega's, tegenwerking van het bestuur, pressie van Arbeidsraden, enz.) uit een Ziekenfonds geweerd wordt, daardoor ge heel wordt uitgesloten van de fondspraktijk ter plaatse. Voor de oprichting'toch van een ander fonds heeft hij erkenning noodig, en die kan hem door de Regeering geweigerd worden, „om redenen van algemeen be lang." Een speciaal J oodsohe w«t. Naar aanleiding van arfc. 4 der bak kerswet, bevattende speciale voorschrif ten voor Joodsche bakkerijen, schrijft de „A 11 i a n c e", orgaan van de Ned. afcL der „Alliance Israelite Universelle": Wij hebben dus in de Nederlandsche wet geving een „speciaal Joodsche" wet gekre* gen, een speciaal Joodsche regeling vooï! Sabbat- en feestdagen, afwijkende van dé speciale regeling voor de Zondagsrust. Met groote erkentelijkheid maken wif melding van dat feit. Dankbaarheid aller* eerst a-an onze kerkelijke overheid, dio met de Rijksregeering tot zulk een rege ling is gekomen, welko „veel hoofdbreken" heeft gekost, zooals minister Talma in de Kamer zeide. Erkentelijkheid ook jegena de Regeering, die onze geestelijkheid, de gemoedsbezwaren van een deel harer Jood, sohe ingezetenen ter wille is geweest; en jegena de Tweede Kamer, die zonder be zwaar aan deze uitzonderingsbepalingen haar goedkeuring heeft gehecht. Minister Talma zeide o. a.„Deze bepa ling (in d© Bakkerswet) heeft geen ander dloel dan te eerbiedigen de godsdienstige wetten van de Joden. Deze zijn voor mijl als Minister juist even eerbiedwaardig als de godsdienstige wetten, waaraan ik mij onderwerp, en uit die overweging ia deze bepaling ontworpen." Wij zijn minister Talma hoogst dankbaar voor deze ruim© opvatting. Dankbaar ook mogen wij zijn voor de pogingen van de heeren Van Hamel en Schaper c. s., om de uitzonderingsbepalin gen nog milder t© maken. De heer Schaper wilde het Sabbatgenot van de bakkersgezel len niet „vergald" zien door het vooruit zicht 's Zaterdagsavonds weer zoo vroeg r?n 't werk t© moeten gaan. De heer Van Hamel wilde de tijdkeuze voor den Zater- dagna^htarbeid indeelen naar de seizoenen, waarin het vroeger of later „nacht" is (in den Joodschen zin; in den wettelijke» zin is het „nacht" van 9 uren 's avonds tot 5 uren 's ochtends). Die pogingen verdienen geapprecieerd, maar, merkt het blad op, de mislukking kan het beoogde doel niet schaden. De daarover gevoerde gedachten wisse ling komt ons eenerzijds te weinig belang rijk voor, anderzijds een beetje te veel ver ward, om er bij stil te staan. Het gebruik van „vleeschbroodjes" op den Zaterdag avond na „nacht", waarvoor de bakkerijen vroeg reeds moeten aan 't werk gaan, lijkt ons vreemd of van locaal belang; het nut tigen van den Sabbat-maaltijd te 6 uren, waarna dus versch brood niet noodig zou zijn (terwijl de rechtzinnige Joden zich nooit beklaagd heben over het nuttigen op Sabbat van de galles, dio Vrijdagvoor mid dag reeds thuis bezorgd worden, in tegen stelling van d© drukte over het gemis van het versche kadetje op Maandagochtend, door ethische, niet-matcrialistische men- schen); het maken van Hafdolo, „een mooie instelling", zeide minister Talma, die dankzegging voor den Sabbat welk© dankzegging, naar de Minister nad ge hoord, ook door een ander dan het hoofd des huizes kan geschieden (maar de offf- cieele „nacht" begint toch pas te 9 uren en men kan werken tusschen 9 en 2 uren in den nacht!) dat alles klinkt in onze Joodsche ooren en voor onze vroomst© herinneringen zóó vreemd, dat wij er lie ver niet bij stilstaan. Zij- d'oen ook niets af tot de hoofdzaak: de speciale Joodsche wet, die door onze Regeering en onze Volksverte genwoordiging is gemaakt. Met onze hoog-idealistisch aangelegde geloofsgenooten gaan wij een heel eind mee in de trotsche zelfverheffing op onze nationale, rechten, die geen „gunsten" ge- De heer Schaper o. a. debiteerde de volgende enormiteit: Verder is het de vraag, of waar, zooals de Minister mede deelde, het Sabbatgebed bij verhindering van den man door de vrouw kan uitge sproken worden, de rabbi niet vergunning zou kunnen geven om des Zaterdags ander dan ritueel brood te eten" I i) Zij was slap en sleepend. De president fidele zo zonder warmte. Het Openbaar Knisterie beschuldigde zwakjes. Onder die toidaadigheden had de advocaat van Dar schoon spel. Hij wees op de leemten ongerijmdheden in de beschuldiging. JeQ enkel overtuigend bewijs bestond, he had den sleutel gemaakt, den onmis- Jten sleutel, zonder welken Danègre na 'in beengaan uit de woning onmogelijk de •ür der woning had kunnen sluiten? "Wie *d dien sleutel gezien en waar was hij Et-leven Jn ieder geval," eïndigde de advocoat ^pleidooi, „bewijs, dat het de beklaagde dio den moord heeft gepleegd. Bewijs, stl de dader van den diefstal en van den °°rd niet is die geheimzinnige persoon, 0rn drie uren in den nacht het huis bin- ^gedrongen is. De pendule wees op tien J^uten voor halftwaalf, zult ge zeggen? H beteekent dat? Kan men de wijzers een pendule niet zetten op den tijd, ®n, men verlangt?" Ector Danogre werd vrijgesproken. tr- J' Yerliet de gevangenis op een Vrij- V1'1 Tiet vallen van den avond, verma- ?ra f- ptiei en verslapt door zes maanden pre- ^óeve hechtenis. De insbuctie, de afzon- Wh behandeling van het proces, dat had hem vervuld met een ziekelijk© ^ohtigheid, 'e Nachts martelden hem afschuwelijke droomen, schavotvisioenen. Hij' beefde van koorts en angst. Onder den naam Anatole Dufour huurde hij een kamertje op de hoogte van Mont- martre en hij leefde er van de hand in den tand, van wat hij te doen vond. Een jammerlijk leven! Driemaal was hij door verschillende patroons in dienst ge nomen; men kwam er achter, wie hij was, en telkens werd hij dan op stel en sprong ontslagen. Dikwijls merkte hij op, of meende hij op te merken, dat mannen hem bespied den, mannen van dé politie, naar hij zeker meende te weten, die den moed niet op gaven, hem in den een of anderen valstrik te doen duikelen. En al te voren meende hij den ruwen greep te voelen van de hand, die hem bij den kraag pakte. Op een avond, dat hij zijn middagmaal zat te gebruiken in een kroegje in de buurt, ging iemand tegenover hem zitten. Het was een man van ongeveer veertig jaar, gekleed in een zwarte jas van twijfelachtige zindelijkheid. Hij bestelde een bord soep, groenten en een liter wijn. En toen hij de soep had opgegeten, richtte hij zijn blikken op Danègre en keek hem geruimen tijd aan. Danègre werd bleek. Ongetwijfeld be hoorde deze man tot de genen, di© hem 6edert weken bespiedden. Wat wildé hij van hem? Danègre wilde opstaan. Hij kon niet. Zijn beenen waggelden onder hem. De man schonk zich een glas wijn in en vulde ook het glas van Danègre. „Willen we eens klinken, kameraad?" Stelde hij voor. Victor stamelde; „Ja... ja... op uw gezondheid, kame raad." „Op uw gezondheid, Victor Danègre." De ander schrikte: „Ik... ik!... weineen... ik verzeker u..." „Wat verzekert ge mij Dat gij het niet zijt? De bediende van de gravin?" „Welke bediende? Ik heet Dufour! Vraag het maar aan den kastelein." „Anatole Dufour, jawel, de patroon weet niet beter, maar voor de justitie zijt ge Victor Danègre." „Neen 1 't Is niet waar 1 Men heeft u wat wijs gemaakt!" De vreemde haalde een kaartje uit zijn zak en reikte het over. Victor las: Gri- maudan, gewezen inspecteur van den Vei ligheidsdienst. Vertrouwelijk© informa ties." Hij sidderde. „Is u van de politie?" „Neen, niet meer, maar ik had schik in het beroep en ik zet het voort op winstge vender manier. Van tijd tot tijd krijgt men zaakjes van goud na te pluizen, als 't uwe bijvoorbeeld." „Het mijne?" „Ja, het uwe; het is een buitengewone zaak, als gij althans een beetje toeschie telijk wilt zijn." „En als ik niet wil?" „Zult gij moeten. Gij zijt in een toestand, waarin ge mij niets kunt weigeren." Een dof voorgevoel kwam over Victor Danègre. Hij vroeg: „Wat is er? Spreek op." „Ja," antwoordde de ander, „laten we er een eind aan maken. De zaak zit in het kort aldus: ik wordt gezonden door freule De Sinclèves." „Sinclèves?" „De erfgename van gravin d'Andillot." „Een?" „En freule De Sinclèves heeft mij op gedragen, de zwarte parel van u op te eischen." „De zwarte parel?" „Dio gij gestolen hebt." „Maar ik heb ze niet." ,,U hebt ze wel." „Als ik ze bad, zou ik de moordenaar zijn." „Gij zijt ook de moordenaar." Danègre probeerde te lachen. „Gelukkig, waarde heer, is de rechtbank niet. van hetzelfde gevoelen geweest. Men heeft mijn onschuld erkend. En mijn ge weten is zuiver..." De gewezen inspecteur greep hem bij den arm en zeide „Geen onzin, amice. Luister eens goed naar me en overweeg mijn woordenze zijn die moeite waard. Danègre, dri© weken vóór den moord hebt gij aan de keuken meid den sleutel ontstolen, die de deur voor het dienstpersoneel afsloot, en gij hebt een dergelijken sleutel laten maken bij Outard, slotenmaker in de rue Oberkampf No. 244.'' „Niet waar, niet waar," bromde Victor, „niemand heeft dien sleutel gezien. Hij be staat niet." „Hier is hij Na een oogenblik stilte ging Grimaudan voort: „Giji hebt de gravin gedood met een mes, dat gij gekocht hebt in den bazar op de Place de la Répubh'que, op denzelfden dag, waarop gij den sleutel hebt besteld. Het lemmet is driehoekig en er loopt een holt© over." „Dat is allemaal kletspraat, gij kletst in de ruimte. Niemand heeft het mes gezien»'5 „Hier is het." Victor Danègre maakte een achter* waartsche beweging. De gewezen inspec teur ging voort: „Er zitten roestvlekken op. Is het noo dig, dat ik u uitleg ho© die er op komen?" „Nu... en?... Gij hebt een sleutel en een mes... Wie kan bewijzen, dat zij mij hebben toebehoord?" „In de eerste plaats de slotenmaker en vervolgens de bediende, bij wien gij het mes gekocht hebt. Ik heb hun geheugen reeds opgefrischt. Als zij tegenover u wor* den gesteld, zullen zij u beslist herkenen." Hij sprak droog en hard, met schrikwek kende zekerheid. Danègre rilde van angst. Noch de rechter van instructie, noch de president van de rechtbank, noch de advo caat-generaal hadden hem het vuur zoo nauw aan de schenen gelegd, hadden een zoo helderen kijk gehad op dingen, die hij zelf niet heel duidelijk meer onderscheidde. Toch probeerde hij nog onverschilligheid voor te wenden. „Als dat al uw bewijzen zijn 1" „Ik heb er nog één. Na den moord zijt gij weer langs denzelfden weg heengegaan. Maar in de hangkast met de japonen hebt gij, door angst overmand, tegen den muur moeten leunen, om uw evenwicht te bewa ren." „Hoe weet ge dat?" stamelde Victor, „niemand kan dat weten. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5