jfo. S5030.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag- 25 Mei. Eerste Blad.
Anno 1912.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
^onderljjka avonturen.
Het Vol k" heeft een poging gedaan olm
bedrijfsontwikkeling in ons
jad in do laatste jaren na te gaan, in v*r-
und met de vraag of die 9.11 twinkeling
«tilstaat in een land onder het vrijhandek-
i'^lsel en S°-^S zit ia andere landen]
onder het protectionisme. Zoo die vraag be-
ttstigend beantwoord moest worden vootr
land, dan zou er zeker aanleiding zijn
van handelspolitiek te veranderen ön
tonden de voorstanders der Tarief wet oenigo
km krijgen.
ju zijn de uitkomsten van de jongste
sroepstelling ovetr het geheele land nog
röl niet bekend, maar versohenen is een
bundel, bevattende de uitkomsten der teb-
bog, provi nciesgewij s
En al dadelijk, zegt „Het Volk", vón-
ijofl wij daarin frappante cijfers.
Wij stelden ons enkel nog eea overzLahtj
jynen van twee provincies, Noord- en Zuid.
lulland, welke provincies echter 2/s van
do bevolking van heel Nederland huisvesten,
én dus de belangrijkste zijn, ook omdat de
friö grootste steden er in liggen.
Wij vonden dan, dat ia de industrieels
[eirijven werkzaam waren:
N.-Holland: Z..Holland:
Ia 1899 132,947 pel*. 153,969
In 1909 160,477 per®. 189,057
Vermeerdering 21 pOt. 22 pCfc.
Do vermeerdering van de bevolking wad
13 pCt„ dus de toeneming der in de indus-
wele bedrijven weükzame pefrsanen was
fool greater dan de bevolkingstoeneming.
Déze cijfers wijzen op oen zéér snelle be-
jriifsontwikkeling.
Veel merkwaardiger echteer worden déze
gfers, wanneer men ze beziet uit het oog-
out van de ooncentratie-Vraag, wannear
ten dus nagaat of de verhouding tussohen
let getal patroons en het getal arbeiders
ich in samentrekkende richting gewijzigd
Mt.
In dit opzicht' vinden wij voolr de indus-
tiwlö bedrijven het volgende:
i zeventien groepen van indusfcricele be-
rijven teldetn:
Noord-Holland:
18991909Toeneming
«tsunrbgen: 30,155 31,978 6pCtt
la loondienst: 102,302 128,499 25pCtL;
Z u d-H o 11 a nd
18991909Toeneming
«Uslandigen34,662 34,530 OpCt.
i loondienst: 119,307 154,527 30pCfc.
Het blad beziet dan nog eens nader dé
betreffende 'de handelsbedrijven in
8 beide provincies:
Het totaal aantal personen, in dein han-
tl werkzaam in deze beide provinciën, be-
rwg:
N.-Holland: Z.-Holland:
In 1899: 83,947 93,071
In 1909: 102,145 126,532
Vermeerdering 21 pCt. 39 pCb.
Do Zuid-Hollandsche cijfers, die een haast
ronderbaarlijken groei aantoonen, zijn na-
irorlijk sterk beïnvloed door de geweldige
atigkeling van Rotterdam. Het feit, dat
i de provincie Zuid-Holland de groei dér
indelsbedrijven dien van de industrie, welke
ft al kolossaal is, zóó overtreft, moet
wal een waarsohuwing inhouden om niets
ïdocn wat deze takken van bedrijf, die in
land zul'k een enorme betoekemis er-
hebben, ook maar ©enigszins in hun
ihrfkkeling kan bedreigen.
blad trekt daaruit twee conclusion:
lo. dat ook in ons land, zonder protectie,
adust.rio en handel zich in snellen gang
w ontwikkeling bevinden
2o. dat die ontwikkeling gepaard gaat met
sa voor het socialisme verblijdende bedrijfs-
«oentratie.
Tegen de betaling van premie voor de
rbei der s-ver z ek ct i n g door hen,
15 een laag loon verdienen, wordt heol
bezwaar gemaakt. Daarom' wenscht
Onze Courant" dat vraagstuk eens on-
i cogen te zien.
Dat de wet het meebetalen aan de premis
Vraagt van inkomens tusschen de f1200 etn
f 600 per jaar, aoht men niet onbillijk, dooh
inkomens beneden de f 600 wenscht mén in
den regel Vrijgesteld te zien.
En dat Minister Talma ook' van arbei
ders, die f250 en f400 verdienen, nog oefla
premie Vraagt, vindt men verschrikkelijk.
Rond en om onbarmhartig.
En dan verheft men hoog het staatspen
sioen, dat immers zonder premiebetaling ook
aan deze arbeiders, die op de laagste sport
van de ladder staan, een pensioen waarborgt.
[Welnu laten we dit beginnen eens
goed onder de oogen zien.
Het blad merkt in de eerste plaats op,
dat het premie-betalen reeds vroeg begint.
En dat is zeer billij'k. Juist de jongelui,
die pas (aan 't verdienen gaan, kunnen 't
best Iets missen. Zij zijn vaak te royaal.
Ze hebben geen huishouden, betalen wat
'kostgeld en de goeden niet te na gespro
ken denken vaak wéinig aan. 't sparen.
Daarom is 'tzoo goed, dat de Overheid
hen indirect aan het sparen zet-, door pro
mie-betalen.
Gaat men nu 'd e „lage locnen" gewoonweg
vrijstellen én laat men het premiebetalen
bijv. beginnen bij f 500 inkomen, dan loo-
pen ook al die jopgelui vrij, die minder
'dan f 500 verdienen en dié het juist zoo
veel beter missen kunnen dan een huis-
Vader, dje 700 gulden verdient.
En dan in de tweede plaats.
Gaat men vrijstellen; waar is de grens
Elke grens wordt willekeurig.
Men zou dan willen vrijstellen op grond
van onvermogen.
Maar wie is onvermogend?
Daar zal byv. een arbeider zijn, zonder
kinderen, wiens vrouw ook nog wat ver
dient en die van f 350 inkomen beter een
premie missen kan, dan de vader van een
groot gezin, die een ziekelijke vrouw heeft
en op 550 gld. rekenen kan.
En zoo is er zooveel.
't Gaat dus gemakkelijk om te zeggen:
Trek een grens! Maar 't is haast ondoen
lijk, om die grens zóó te trekken, dat ze
Rechtvaardig heeten kan.
In de derde plaats staat wel vast, dat
premie gevraagd wordt van loonen, di© het
niet kunnen dragen. Doch, zegt liet blad,
hoe staat hier 't geval?
De volle premie wordt van den werk
gever gevraagd.
Die mag er dan de helft van leggen op
den arbeider ga die helft afhouden van zijn
loon.
Let wel: dat mag hij doen.
Maar hóéft hij jiiet te doen.
En nu hebben wo gelukkig nog te doen
met vele werkgevers, die gevoel hebben voor
de billijkheid; onderscheidene, dio beven voor
Gods Woord.
Die hebben zioh zeer érnstig af te vra
gen als 't .eenmaal zoo komt, of het billijk
is en of zo vrij uitgaan voo-r God, als ze
bij de „lage loonen" gebruik maken van
hun recht en de premis afhouden.
En dan hebben wc góeden moed.
Als de publieke opinie flink wordt be
werkt; als de arbeiders vrijmoedig hun pa-
troons voor deze vraag stéllen"als de werk
gevers behoorlijk op hun verplichting ge
wezen worden, dan komt de premie-betaling
der „lage Iconen" in orde, vertrouwen we.
Dan betaalt niet de arbeider.
Maar 't komt tooh uit den a.rbeid.
En zoo, dus concludeert het blad, behoort
het cok. Uit den arbeid moet komen wat
do arbeider behoeft, en niet uit de Staats-
beurs; het moet pensioen blijven en geen
bedeeling worden.
Onder het opsohrift: De sooialistl-
sche „mevrouwen" schrijft „Het
Huisgezin":
Op de socialistische vrouwenconferentie
en op den socialistisch en Vrouwendag heb
ben enked „mevrouwen" gesproken.
„Het Volk" diende ze als zoodanig
aan.
Thans blijkt uit hetzelfde blad, dat de
eone mevrouw een naaister, de andere een
arbeidersvrouw, de derde de vrouw van
een klerk is, enz., waar ze natuurlijk
geen haar minder om zijn.
„H et Volk heeft ze uit pure liefde
voor de kameraadschappeldj'kheid, voor de
democratie en Voor de gelijkheid, allen tot
mevrouw gebombardeerd.
Dat moet wel, zegt „H et Volk"f „zoo
lang wij helaas, een gelijkwaardige aandui
ding als het trouwhartige Duitsohe Genoe
se of het Vlaamsche gezel missen."-
Dit ziet, als wij het wel hebben, op de
mannen.
En nu is ,,H et Volk" gewoon, voor de
mannen alle „titulatuur" achterwege te
laten en te spreken ran Troelstra, Schaper
Vlieger, tout oourt.
Waarom nu voor de "^rouwen de hoogste
„titulatuur", die aan :de kapitalistische
en aristocratische vrouwen doet denkon 1
Waarom is de „heer"Troelstra oontra-
bande en „mevrouw" Troelstra niet?
Kon men ook hier de titulatuur, afkom
stig uit de bourgeois-maatschappijniet
missen, of zou 't is maar een voorslag
„burgeres" in ieder geval niet beter
klinken dan „mevrouw"?
Het „helaas" van „Het Volk" be
wijst, dat het verlangend naar wat betera
uitziet.
De driestar-schrijver in ,,D e Stand
aard" steekt den draak met de pogin-
g e n, die men tans van Links aanwendt,
om in 1913 gezamenlijk tegen de ooali-
t i o-g roepen op te trekken. „Vaat weet
men toch vooruit," schrijft het blad, „dat
al word er geen vinger meer voor uitge
stoken, in Juni 1913 het vierspan van links
wat sierlijk opgetuigd, toch voor den eleo-
toralen wagen trekken zal."
En het vervolgt dan:
„Of men zich nu al vies houdt, heeft
nieta te beduiden. Juni over §en jaar trekt
men toch weer als één man op. Zoo ging
het in 1905 ook. Denk maar aan Utrecht,
waartoen zelfs Roëll de stemmen van Oude
geest o. s. kreeg. En ditmaal valt 't sluiten
van den zoen nog zooveel lichter. Lichter,
omdat we zeven jaar verder zijn, en de op
schuiving ijinks naar Rood! in die jaren
op zijn minst drie mijlpalen yerder kwam.
En dan haast meer nog, omdat Rood van
vuurrood in purperrood verliep.
De sociaal-democratische Kamerleden
zijn o, zooveel makker geworden. Wel
zetten ze het nu en dan op een kabaaltje,
maar dat hangt juist met het tammer
worden van hun geest saam. Wie zonder
omzien doorrent op zijn lijn, heeft met al
dat drukte-maken niet van noode, maar alö
men op het kompas der Revisie zeilt
krijgt men zoo keer op keer den schijn
van heel „burgerlijk," dat er wel eens iets
extra's moet ui'gehaald, om de buitenwe
reld te doen gelooven, dat men heusch
nog van 1 t oude gilde is.
Vanzelf maakt dit 't Links voor wie nog
rood worden moet, het verkleuren zooveel
lichter. VVaarim zou men durf niet saam ter
stembus optrekken Zol is ,e iheel fafc
soènlijk vrij-liberr kan, fcooals 't nu
staat, zonder zich een oogenblik te scha
men, zeer el met de heeren Schaper en
Ter Laan uit wandelen gaan.
Wel zullen de heeren van Rood' van geen.
contract willen weten. Dat kan niet. De
voorrijders rennen altoos door, om 't mees
te winst te behalen. En ook nu zullen ze
er wol 'n paar zetels bij winnen. Maar als
het op een herstemming loopt, is zelfs te
genover Talma een candidaat als Tydeman
hun welkom. Haperement zal er dan ook
niet zijn. We zullen het vierspan van Links
vlak tegenover ons hebben. Maar dan?
Als Links wint, en er spijkers met kop
pen moeten geslagen, dan zal het lieve
spel weer beginnen. De Vrij-Liberalen zul
len dan worden opgeroepen om zelf hun
eigen politieke doodvonnis te teekenen. En
als ze dan zeggen: Dankje! dan ligt heel
het Linksche spel weer voor den grond."
In ,,D e Vaderlander" wordt door
dr. J. D. C. Koch een uiteenzetting gege
ven van de grieven, die de genees
kundigen pennen tegen het o n t-
w e r p-Z i e k t e w e t, welke grieven aan
het bestuur der „Maatschappij tot bevorde
ring der Geneeskunst" aanleiding hebben
gegeven om de leden aan te sporen tot een
„bindend besluit", waardoor de erkende
Ziekenfondsen geen geneeskundige bereid
zullen vinden hen te dienen.
De eerste en voornaamste grief van do
geneeskundigen betreft do machtsverhou
ding in de erkende ziekenfondsen.
Volgens de regeling, door den Minister
voorgesteld, krijgen de geneesheeren (en
apothekers) slechts eenige macht in het be
stuur en dat nog wel alleen, omdat het
in het belang kan zijn van de geneeskun
dige behandeling l zijn zaj in de wetge
vende, algemeene vergadering volstrekt
in de minderheid en wordt hun als arbi
trage-college n.b. de Verzekeringsraad aan
geboden, een ooilege, dat samengesteld is
met het oog op het machtsevenwicht tus
schen arbeiders en patroons, en dat dus
volkomen ongeschikt is als arbiter tusschen
arbeiders en geneeskundige (en apothekers).
Zij eischen met volle recht^ dat hun, door
de samenstelling van bestuur en algemeen©
vergadering, voldoende waarborgen gege
ven worden tegen misbruik van macht van
de zijde der verzekerden, en dat hun arbi
trage verzekerd wordt door een onpartij
dige commissie.
De tweede grief betreft het ontbreken
van een z.g. weistandsgrens. Het wetsont
werp bevat de bepaling, dat alle verzeke-
ringsplichtigen moeten toegelaten worden
tot de ziekenfondsen.
De Regeering regelt de finanoieele posi
tie der geneesheeren in de niet-gesubsi-
dieerde fondsen niet; zij beschouwt hen,
wat him rechten betreft, als personen, die
op eigen risico een vrij beroep uitoefenen,
en zij heeft dus niet het recht hun voor te
schrijven, wie zij tegen een zeer laag tarief
behandelen zullen.
De dokters eischen, dat zij zelf beslissén
zullen, wie tot de fondsen toegelaten zuil :n
worden. Wel hebben zij er geen bezwaar
tegen, dat te bepalen in overleg met d©
verzekerden; maar het medezeggenschap
laten zij zich niet ontnemen.
Vervolgens bespreekt dr. Koch de be
voogding der Ziekenfondsen en het stelsel
van ambtenaren zonder rechten. Aan de
ziekenfondsen en in het bijzonder aan de
fondsgeneesheeren worden in het belang
der ziekteverzekering ongelimiteerde ver
plichtingen opgelegd ten behoeve van de
overheid, de verzekeringsraden en de ra
den van arbeid. De Minister houdt vast aan
de fictie, dat de erkende ziekenfondsen zijn
Staatsinstellingen, de besturen rekenplich-
tige Staatscolleges, en de geneesheeren
Staatsambtenaren.
De verplichtingen, die aan de geneeshee
ren zullen worden opgelegd, zijn zeer rek
baar. Hoe langer hoe meer zal de Regee-
ring voor de uitvoering der sociale wetten
de hulp der geneeskundigen noodig hebben.
Slechts zoolang het verplichtingen geldt,
houdt de Minister vast aan de bovenge
noemde fictie; aan de rechten der genees
heeren denkt de Regeering niet!
Op deze wijze is de regeling van den Mi
nister ontaard in een wettelijk gesanction-
neerde klaplooperij.
Ten slotte de vrije artsenkeuze.
De geneeskundigen verlangen, dat alle le
goedeT naam en faam bekend zijnde genees
kundigen, wier gewone werkkring zich over
het gebied van het ziekenfonds of over een
deel daarvan uitstrekt, het recht hebben als
deelnemer tot fcf«t Ziekenfonda toe te tre
den.
Tot nu toe kan de geneeskundigs, die niet
toegelaten wordt tot een Ziekenfonds, be
proeven tock Ziekenfondspraktijk te ver
krijgen, door zelf en concurreerend fonds
op te richten; na aanneming van het wets
ontwerp zal dat anders worden, en is het
zeer waarschijnlijk, dat een geneeskundige,
die om de een of andere reden (onwil van
collega's, tegenwerking van het bestuur,
pressie van Arbeidsraden, enz.) uit een
Ziekenfonds geweerd wordt, daardoor ge
heel wordt uitgesloten van de fondspraktijk
ter plaatse. Voor de oprichting'toch van een
ander fonds heeft hij erkenning noodig, en
die kan hem door de Regeering geweigerd
worden, „om redenen van algemeen be
lang."
Een speciaal J oodsohe w«t.
Naar aanleiding van arfc. 4 der bak
kerswet, bevattende speciale voorschrif
ten voor Joodsche bakkerijen, schrijft de
„A 11 i a n c e", orgaan van de Ned. afcL
der „Alliance Israelite Universelle":
Wij hebben dus in de Nederlandsche wet
geving een „speciaal Joodsche" wet gekre*
gen, een speciaal Joodsche regeling vooï!
Sabbat- en feestdagen, afwijkende van dé
speciale regeling voor de Zondagsrust.
Met groote erkentelijkheid maken wif
melding van dat feit. Dankbaarheid aller*
eerst a-an onze kerkelijke overheid, dio
met de Rijksregeering tot zulk een rege
ling is gekomen, welko „veel hoofdbreken"
heeft gekost, zooals minister Talma in de
Kamer zeide. Erkentelijkheid ook jegena
de Regeering, die onze geestelijkheid, de
gemoedsbezwaren van een deel harer Jood,
sohe ingezetenen ter wille is geweest; en
jegena de Tweede Kamer, die zonder be
zwaar aan deze uitzonderingsbepalingen
haar goedkeuring heeft gehecht.
Minister Talma zeide o. a.„Deze bepa
ling (in d© Bakkerswet) heeft geen ander
dloel dan te eerbiedigen de godsdienstige
wetten van de Joden. Deze zijn voor mijl
als Minister juist even eerbiedwaardig als
de godsdienstige wetten, waaraan ik mij
onderwerp, en uit die overweging ia deze
bepaling ontworpen." Wij zijn minister
Talma hoogst dankbaar voor deze ruim©
opvatting.
Dankbaar ook mogen wij zijn voor de
pogingen van de heeren Van Hamel en
Schaper c. s., om de uitzonderingsbepalin
gen nog milder t© maken. De heer Schaper
wilde het Sabbatgenot van de bakkersgezel
len niet „vergald" zien door het vooruit
zicht 's Zaterdagsavonds weer zoo vroeg
r?n 't werk t© moeten gaan. De heer Van
Hamel wilde de tijdkeuze voor den Zater-
dagna^htarbeid indeelen naar de seizoenen,
waarin het vroeger of later „nacht" is
(in den Joodschen zin; in den wettelijke»
zin is het „nacht" van 9 uren 's avonds tot
5 uren 's ochtends).
Die pogingen verdienen geapprecieerd,
maar, merkt het blad op, de mislukking
kan het beoogde doel niet schaden.
De daarover gevoerde gedachten wisse
ling komt ons eenerzijds te weinig belang
rijk voor, anderzijds een beetje te veel ver
ward, om er bij stil te staan. Het gebruik
van „vleeschbroodjes" op den Zaterdag
avond na „nacht", waarvoor de bakkerijen
vroeg reeds moeten aan 't werk gaan, lijkt
ons vreemd of van locaal belang; het nut
tigen van den Sabbat-maaltijd te 6 uren,
waarna dus versch brood niet noodig zou
zijn (terwijl de rechtzinnige Joden zich
nooit beklaagd heben over het nuttigen op
Sabbat van de galles, dio Vrijdagvoor mid
dag reeds thuis bezorgd worden, in tegen
stelling van d© drukte over het gemis van
het versche kadetje op Maandagochtend,
door ethische, niet-matcrialistische men-
schen); het maken van Hafdolo, „een
mooie instelling", zeide minister Talma,
die dankzegging voor den Sabbat welk©
dankzegging, naar de Minister nad ge
hoord, ook door een ander dan het hoofd
des huizes kan geschieden (maar de offf-
cieele „nacht" begint toch pas te 9 uren
en men kan werken tusschen 9 en 2 uren
in den nacht!) dat alles klinkt in onze
Joodsche ooren en voor onze vroomst©
herinneringen zóó vreemd, dat wij er lie
ver niet bij stilstaan.
Zij- d'oen ook niets af tot de hoofdzaak:
de speciale Joodsche wet, die
door onze Regeering en onze Volksverte
genwoordiging is gemaakt.
Met onze hoog-idealistisch aangelegde
geloofsgenooten gaan wij een heel eind
mee in de trotsche zelfverheffing op onze
nationale, rechten, die geen „gunsten" ge-
De heer Schaper o. a. debiteerde de
volgende enormiteit: Verder is het de
vraag, of waar, zooals de Minister mede
deelde, het Sabbatgebed bij verhindering
van den man door de vrouw kan uitge
sproken worden, de rabbi niet vergunning
zou kunnen geven om des Zaterdags ander
dan ritueel brood te eten" I
i)
Zij was slap en sleepend. De president
fidele zo zonder warmte. Het Openbaar
Knisterie beschuldigde zwakjes. Onder die
toidaadigheden had de advocaat van Dar
schoon spel. Hij wees op de leemten
ongerijmdheden in de beschuldiging.
JeQ enkel overtuigend bewijs bestond,
he had den sleutel gemaakt, den onmis-
Jten sleutel, zonder welken Danègre na
'in beengaan uit de woning onmogelijk de
•ür der woning had kunnen sluiten? "Wie
*d dien sleutel gezien en waar was hij
Et-leven
Jn ieder geval," eïndigde de advocoat
^pleidooi, „bewijs, dat het de beklaagde
dio den moord heeft gepleegd. Bewijs,
stl de dader van den diefstal en van den
°°rd niet is die geheimzinnige persoon,
0rn drie uren in den nacht het huis bin-
^gedrongen is. De pendule wees op tien
J^uten voor halftwaalf, zult ge zeggen?
H beteekent dat? Kan men de wijzers
een pendule niet zetten op den tijd,
®n, men verlangt?"
Ector Danogre werd vrijgesproken.
tr-
J' Yerliet de gevangenis op een Vrij-
V1'1 Tiet vallen van den avond, verma-
?ra f-
ptiei
en verslapt door zes maanden pre-
^óeve hechtenis. De insbuctie, de afzon-
Wh behandeling van het proces, dat
had hem vervuld met een ziekelijk©
^ohtigheid, 'e Nachts martelden hem
afschuwelijke droomen, schavotvisioenen.
Hij' beefde van koorts en angst.
Onder den naam Anatole Dufour huurde
hij een kamertje op de hoogte van Mont-
martre en hij leefde er van de hand in den
tand, van wat hij te doen vond.
Een jammerlijk leven! Driemaal was hij
door verschillende patroons in dienst ge
nomen; men kwam er achter, wie hij was,
en telkens werd hij dan op stel en sprong
ontslagen.
Dikwijls merkte hij op, of meende hij
op te merken, dat mannen hem bespied
den, mannen van dé politie, naar hij zeker
meende te weten, die den moed niet op
gaven, hem in den een of anderen valstrik
te doen duikelen. En al te voren meende
hij den ruwen greep te voelen van de
hand, die hem bij den kraag pakte.
Op een avond, dat hij zijn middagmaal
zat te gebruiken in een kroegje in de buurt,
ging iemand tegenover hem zitten. Het
was een man van ongeveer veertig jaar,
gekleed in een zwarte jas van twijfelachtige
zindelijkheid. Hij bestelde een bord soep,
groenten en een liter wijn.
En toen hij de soep had opgegeten,
richtte hij zijn blikken op Danègre en keek
hem geruimen tijd aan.
Danègre werd bleek. Ongetwijfeld be
hoorde deze man tot de genen, di© hem
6edert weken bespiedden. Wat wildé hij
van hem? Danègre wilde opstaan. Hij kon
niet. Zijn beenen waggelden onder hem.
De man schonk zich een glas wijn in en
vulde ook het glas van Danègre.
„Willen we eens klinken, kameraad?"
Stelde hij voor.
Victor stamelde;
„Ja... ja... op uw gezondheid, kame
raad."
„Op uw gezondheid, Victor Danègre."
De ander schrikte:
„Ik... ik!... weineen... ik verzeker u..."
„Wat verzekert ge mij Dat gij het niet
zijt? De bediende van de gravin?"
„Welke bediende? Ik heet Dufour!
Vraag het maar aan den kastelein."
„Anatole Dufour, jawel, de patroon weet
niet beter, maar voor de justitie zijt ge
Victor Danègre."
„Neen 1 't Is niet waar 1 Men heeft u wat
wijs gemaakt!"
De vreemde haalde een kaartje uit zijn
zak en reikte het over. Victor las: Gri-
maudan, gewezen inspecteur van den Vei
ligheidsdienst. Vertrouwelijk© informa
ties." Hij sidderde.
„Is u van de politie?"
„Neen, niet meer, maar ik had schik in
het beroep en ik zet het voort op winstge
vender manier. Van tijd tot tijd krijgt men
zaakjes van goud na te pluizen, als 't uwe
bijvoorbeeld."
„Het mijne?"
„Ja, het uwe; het is een buitengewone
zaak, als gij althans een beetje toeschie
telijk wilt zijn."
„En als ik niet wil?"
„Zult gij moeten. Gij zijt in een toestand,
waarin ge mij niets kunt weigeren."
Een dof voorgevoel kwam over Victor
Danègre. Hij vroeg:
„Wat is er? Spreek op."
„Ja," antwoordde de ander, „laten we
er een eind aan maken. De zaak zit in het
kort aldus: ik wordt gezonden door freule
De Sinclèves."
„Sinclèves?"
„De erfgename van gravin d'Andillot."
„Een?"
„En freule De Sinclèves heeft mij op
gedragen, de zwarte parel van u op te
eischen."
„De zwarte parel?"
„Dio gij gestolen hebt."
„Maar ik heb ze niet."
,,U hebt ze wel."
„Als ik ze bad, zou ik de moordenaar
zijn."
„Gij zijt ook de moordenaar."
Danègre probeerde te lachen.
„Gelukkig, waarde heer, is de rechtbank
niet. van hetzelfde gevoelen geweest. Men
heeft mijn onschuld erkend. En mijn ge
weten is zuiver..."
De gewezen inspecteur greep hem bij den
arm en zeide
„Geen onzin, amice. Luister eens goed
naar me en overweeg mijn woordenze zijn
die moeite waard. Danègre, dri© weken
vóór den moord hebt gij aan de keuken
meid den sleutel ontstolen, die de deur voor
het dienstpersoneel afsloot, en gij hebt een
dergelijken sleutel laten maken bij Outard,
slotenmaker in de rue Oberkampf No. 244.''
„Niet waar, niet waar," bromde Victor,
„niemand heeft dien sleutel gezien. Hij be
staat niet."
„Hier is hij
Na een oogenblik stilte ging Grimaudan
voort:
„Giji hebt de gravin gedood met een mes,
dat gij gekocht hebt in den bazar op de
Place de la Répubh'que, op denzelfden dag,
waarop gij den sleutel hebt besteld. Het
lemmet is driehoekig en er loopt een holt©
over."
„Dat is allemaal kletspraat, gij kletst in
de ruimte. Niemand heeft het mes gezien»'5
„Hier is het."
Victor Danègre maakte een achter*
waartsche beweging. De gewezen inspec
teur ging voort:
„Er zitten roestvlekken op. Is het noo
dig, dat ik u uitleg ho© die er op komen?"
„Nu... en?... Gij hebt een sleutel en een
mes... Wie kan bewijzen, dat zij mij hebben
toebehoord?"
„In de eerste plaats de slotenmaker en
vervolgens de bediende, bij wien gij het
mes gekocht hebt. Ik heb hun geheugen
reeds opgefrischt. Als zij tegenover u wor*
den gesteld, zullen zij u beslist herkenen."
Hij sprak droog en hard, met schrikwek
kende zekerheid. Danègre rilde van angst.
Noch de rechter van instructie, noch de
president van de rechtbank, noch de advo
caat-generaal hadden hem het vuur zoo
nauw aan de schenen gelegd, hadden een
zoo helderen kijk gehad op dingen, die hij
zelf niet heel duidelijk meer onderscheidde.
Toch probeerde hij nog onverschilligheid
voor te wenden.
„Als dat al uw bewijzen zijn 1"
„Ik heb er nog één. Na den moord zijt
gij weer langs denzelfden weg heengegaan.
Maar in de hangkast met de japonen hebt
gij, door angst overmand, tegen den muur
moeten leunen, om uw evenwicht te bewa
ren."
„Hoe weet ge dat?" stamelde Victor,
„niemand kan dat weten.
(Wordt vervolgd.)