ZO N D AG5 E>LA D IÉID5CH DAGBIAD Wo. 16030. .v 25 Mei. Anno 1912. •x* t »?i iTi iii {i i i?r !TÏ iTi •*^a?SSv VAN HE.T 's Levens hoogten. M M /WWViWSAAAA Er was gedrang in de kerk en strijd om de beste plaatsen, van welke men alles overzien kon. Juffrouw Blom stond op 't punt Tiaar te rug te keeren; zij was te vermoeid, om zich een zitplaats te veroveren, en staan kon zij in geen geval. En dat behoefde ook niet, want zij had een toegangskaart, en daarmee het reoht op een besproken plaats. Aarzelend 2ag zij om zich heen. Daar was een bank, die minder dioht bezet scheen dan de andere. „Pardon, is 't niet mogelijk hier nog een plaatsje'te vinden?" „Onmogelijk 1" klonk het in koor van een rij oude en jonge dames en reeds wild© Eva Blom zich otnkeeren en teleurgesteld naar haar moeder teruggaan, die zich bij voorbaat reeds zoozeer had verheugd in 't vooruitzicht op hetgeen zij zou hebben te vertellen over al de pracht, toen plotse ling een oude dame uit een analere bank haar vriendelijk toewenkte. „Hier juffrouw, wij kunnen nog wel een beetje plaats maken; kom u maar hier." Eva wrong zich met moeite voorbij een dikke, oude dame, die volstrekt in d^n hoek won blijven zitten en zonk toen met een dankbaren zucht op de bank neer. Zij verschoof haar nieuwen hoed, die ver scheidene duwen gekregen had, streek haar handschoenen glad en voelde of haar das nog goed' zat. Nu ken zij nog een half uurtje rustig zitten en alles eens goed op nemen en van al dis pracht genieten. Het schemerlicht deed haar oogen weldadig aan en de grijze oude kerkzuilen en ge welven werkten kalmeerend op haar over spannen zenuwen. Eva Blom was inderdaad vermoeid. Zij had in den laatsten tijd te veel van haar krachten gevergd. Gedurende drie maan den had zij elk oogenblik, dat het kantoor haar vrij net, en zelfs 's nachts menig uurtje, gebruikt, om juffrouw Marianne's uitzet te merken. Haar oogen deden haar nog pijn, als zij aan dat elegante mono gram met het kleine, fijne gravinnekroon- tje dacht, dat zij in honderden exemplaren op glanzend wit damast had geborduurd. Gisteren had zij de laatste servetten bij de gravin gebracht en deze had haar harte lijk bedankt en haar al de prachtige bruids geschenken laten zien, die smaakvol ge groepeerd in een groote zaal waren uitge stald. Maar toen de met juweelen versier de handen haar het programma en de toegangskaart voor de kerk gaven, gevoel de Eva, dat zij dit gunstbewijs met moeite had verkregen. Zelfs de vriendelijkheid van de gravin die zij plotseling „afsahuwelijk op de hoogte" vond, bracht haar vandaag niet in de goede luim. Zij was al te vermoeid en slechts geneigd droefgeestige verge lijkingen ie maken, waaraan zij vroeger nooit gedacht had. Zij, Eva Blom, was even jong, mooi en lief als Marianne van Kreutz en veel flinker, want zij kon zich en haar moeder onderhouden en juffrouw Marianne kon zichzelf nog niet eens frisee ren. Dag in, dag uit werkte zij, jaar in jaar uit 's winters en zomers en zoo zou het wel blijven tot zij oud en leelijk was. En nu kreeg zdj als extra-belooning, om dat zij zich de oogen had bedorven met het borduren voor juffrouw Marianne, een uitnoodiginj om haar trouwplechtigheid met den statigen, jongen baron, bij te wo nen, wiens oud historisch slot in Skane nu plechtig in gereedheid gebracht werd* om de jonge meesteres te ontvangen. Eva kende wel iemand, die beter was dan alle baronnen ter wereld, doch in de verre toekomst lag de dag, dat zij en hij aan een huwelijk zouden kunnen denken., Waarom? Waarom was alles zoo onrecht vaardig verdeeld op deze wereld? Verbittering vervulde haar meer en meer en toen de knecht haar met achtelooz© beleefdheid uitliet, en met ervaren blik het eenige zwakke punt, aan haar overi gens onberispelijk toilet, haar schoenen, ontdekte, gevoelde zij zich vernederd en door net lot nog slechter bedeeld dan ooit te voren. Den geheelen avond bleef zij in die droeve stemming en haar moeder, ver rukt over de beschrijving van de vriende lijkheid der gravin, begreep niet, wat haar scheelde. En terwijl Eva nu in de kerk zat, sloop weer die knagende, pijnigende wangunst in haar hart. -^at alles, wat de menschen droomden en waarnaar zij streefden, juist dit meisje was ten deel gevallen en niet haar. Rondom naar hoorde Eva verhalen en inlichtingen omtrent het bruidspaar en d'e familie fluisterde, hoe tevreden me vrouw de gravin was, hoeveel de bruids japon gekost had en dergelijke wetens waardigheden irr^er. De menschen schenen goed op de hoogte te zijn. „Zij is werkelijk snoezig, die juffrouw Ma rianne." „Nu, ieder z'n smaak!" „Zij heeft dezen winter zeer veel aanzoe ken gehad, naar men zegt.'; „Natuurlijk, als men over een millioen kan beschikken." „Maar nooit heeft zij zich zooveel aan de anderen laten gelegen liggen als aan den ba ron; dat was liefde op het eerste gezicht 1" „Hebt gij hem gezien? Hij moet een voor name verschijning zijn. Maar zie daar eens; de groo'hmeesteres Granskold, o, hoe ele gant! Zie eens, lichtblauwe zijde. En daar,- wie is dat? Een generaal? Met die pluimen op den helm De bruiloftsgasten verzamelden zich lang zamerhand en Eva deed alle moeite alle mooie toiletten en uniformen en ook de ge fluisterde verhalen van haar buurvrouwen, in zich op te nemen, om haar moeder alles zoo getrouw mogelijk te kunnen oververtel len. Het wa» een prachtig schouwspel en Eva vergat bijna den kommer en het verdnet van haar eigen onbeduidend persoontje hij den aanblik van al dit schoons, dat als uit een andere wereld scheen. Uit een geheel andere wereld kwamen deze voorname da mes en heeren; een wereld, waarin niemand behoefde te werken, om zich een bestaan te verzekeren; waarin men nooit geldgebrek- kende; waarin het enkel vreugde, licht en zonneschijn was. Of is dat misschien niehj altijd zoo? Is zorgelooze vreugde dikwijl»; een masker, om bitter harteleed te verbezi gen? Zie, de vrouw van generaal Bartel 1 Wie. zou kunnen gelooven, dat zij pas 35 jaar] oud is. Arme vrouw, zij is reeds grijs, begrijp eens, drie kinderen en alle drie doofstom Ij Zie, daar is gravin Ida, die tweemaal ge-] scheiden is; haar eerste man schoot zich da-] delijk daarna dood. Kamerheer Erkoroth,j wiens vrouw in het asyl voor drankzuchtigen! ia opgesloten." 1 Zoo fluisterde men niet slechts van dei hooge positie, de eereposten en de rijkdom-1 men der voorbdjgaandenmaar ook ver-j haalde men van de schandalen, welke die tfotsphe geslachten vernederden; van laag-, heden,'smaad en ongelukken. Eva vertrouwde haar ooren bijna niet. Kon dat alles waar zijn? Of slechts een klein deel er van? Plotseling begint het orgel een bruisenden bruilofsmarsch te spelen. Een onrustige, nieuwsgierige beweging gaat door de men-' sohenmassa. De bruidskoets komt. Eva ziet naar den bruidegom, mannelijk, schoon en' statig, gevolgd door met goud gegalonneerde maarschalken; de bruid bleek en jong met lichte oogen, haar bruidsmeisjes vriendelijk en lief, mooi als frissche bloemen uit een beschutten lusthof. De plechtigheid begon. Diep gevoelde Eva het plechtige van dit oogenblik en volgde opmerkzaam de gebeux- tenissen aan het altaar. „Voor God den Almachtige vraag ik u o! gij haar tob uw vrouw neemt en haar zult liefhebben in vreugd en leed?" Vast en be slist is zijn antwoord, het hare bevend en schuchter. De heilige bindende woorden wer den over hen uitgesproken, de zegen werd gegeven. -Mier stem verecnigt zich tot ge zang, oude heeren snuften den neus, de bruidsmoeder droogt geroerd de tranen af waardig en voornaam als altijd. Daar hoorde Eva achter zich weer fluiste rend wat vertellen; het klonk als de sten van de babbelzucht en den laster. „Niette geeft hij om haar, in het geheel niets. Geen zier. Dat weet ik, want ik ken den opzichter van daar beneden en die kan heel wat vertellen; dat verzeker ik u. Heel wat en veel leelijks. Juffrouw Marian na zou hem nooit gekre gen hebben, hoe verliefd zij ook op hem was, als hij haar geld niet bitter noodig had ge had. Of dat waar is? Ja, daar kunt ge staat op maken, dat kan ieder mensch daar be neden in Skane je vertellen en je tevens verzekeren, dat ook al die groote personen hier dat wel weten." Opnieuw klonk een marsch van het orgel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 19