FEUILLETON. Het Kasteel op de Rots. Zijn eerste dag op school. £eu listig drietal. AueMoteu. eindje bosch had door te trekken, of hij merkte alreeds de torentjes der stad. Te gelijkertijd klonk er achter hem een stem die halt rie>p. En onmiddellijk was onze jongen omringd door tal van soldaten. „Zeg baasje, wat ven-voer je daar?" vroeg de aanvoerder. „Appelen, mijnheer," was het eenvou dige antwoord. „Goed, we zullen eens zien!" En daarop begonnen de manschappen alle mandjes af te laden, maar vonden niets verdachts; toch zou men den jongen voor meerdere veiligheid maar daar houden, en werden hem zelfs de handen gebonden, ofschoon het arme kind smeekte om zijn vrijheid, daar hij dacht, dat zijn laatste uur gesla gen was. Net kwam daar een bijzonder mooi rui ter voorbij, die belangstellend vroeg: „Wat moet er met dat kind?1' „Sire,3' antwoordde de kapitein, „die het kleine detachement commandeerde, „dat is een appelenkoopman, die op weg was naar Besamjon; maar we hebben hem maar hier gehouden, omdat we anders bang waren, dat hij onze tegenwoordigheid aan de Spanjaarden zou verraden.3' „Goed,33 antwoordde de vorst, die nie mand anders was dan de jonge Koning Lode wijk XIV. Hij was ml. heimelijk 3s nachts uit St.-Germaan vertrokken mid den uit de feestvreugde, om de overwinning ▼an F ranch e-Comté persoonlijk te leiden. De Koning naderde even het karretje en monsterde den inhoud. „Ben je geen Spanjaard, vent?" „Neen Sire, ik hoor in Franche-Comté.33 „Zoo? en zou je wel Fransohman willen word'en V' „Ja, Sire, men is er altijd trotsch op om Fransohman te zijn.3' De Koning scheen zeer tevreden met het antwoord. Opnieuw monsterde hij de appe len en zei: jongens, dat zijn mooie vruch ten. En nadat hij nog even nagedacht had: hoor eens hier vent, als jij onderdaan wilt worden van den Franschen Koning, dan moet je mij je appelenkar cadeau geven.33 Rémy dacht aan zijn moeder, en hoe drin gend die geld noodig had, dus aarzelde hij nog even en sprak toen: „Sire, neem ze slechts. „Nu, dat zal ik weten te beloonen man,'3 Sprak de vorst. „Jij brengt eenvoudig je vrachtje naar Besan^on, en wat je nu ook verder onderweg overkomen mag, laat dat alles maar rustig toe. Hierna sprak de Koning eenigen tijd rus tig met zijn officieren, en ook het leger be gaf zich kalm aan op weg. Tegelijkertijd traden Rémy twee luidjes op zij, als boeren gekleed, ofschoon hij duidelijk zag, dat het 7) Daarom! wierp ik mij plat voorover op dein grond en kroop op den buik voort. Zoo Jioopte ik ten minste heelhuids onder do .vleugels vandaan te komen. Een vtreese- lijke tocht voelde je, törwijl je daar zoo onderdoor keekAchter mij hoorde ik een geweldigen gil, dooh ik kon niet omkijken. Ik begreep echter, dat dit waarschijnlijk voorkwam .uit een ongerustheid van mij, want onmiddellijk boven mij, zag ik nu ook de hoove van het xeuzenpaard. Goddank ontkwam ik nog! Hoe? ja, dat weet ik zelf niet. Maar nu nog de man met het zwaard. Hij leek wel blauwbaard of de markies van Carabas, of ©en dergelijke sprookjesfiguurIn een hal ven cirkel zwaai de hij zijn zwaard, terwijl hij intusschen rinkelde met tal van belletjes aan armen tan halsgelukkig, ook dit gevaar ont komen tan de jankende hond. kon mij nu niet dtamn. HOOFDSTUK IX. Wij ontsnappen. Ik .schoof het raam open en keek uit. Bet uitgestrekte bosoh, dat hier tot vlak toch soldaten waren. Zij tikten hem vrien delijk op de schouder en spraken: „Vooruit maar vriendjeGauw cup weg voor den Ko ning van Frankrijk.33 Bodewijk XIV wilde n.L Franehe-Comté op het onverwachte overvallen, en had zijn troep ongemerkt nader laten trekken, dien kant van Lyon uit. De stad Resantjon was er in het minst niet op verdacht. Rustig bracht hpt garai- izoen den dag door met spelen en drinken. Van verre zag de jonge appelenkoopman dan ook al den schildwacht zitten sluime ren op zijn post. „Kan je goed sturen, kleintje?3' vroeg een der z.g. boeren? „Ja, mijnheer." „Maar zou je ook je kar kunnen doen omkantelen, als wij het je vroegen?" „Jawel mijnheer.3' „Nu, als je dan midden op de ophaalbrug bent, dan moet je opzettelijk die onhandig heid begaan, snap je? De Konjng zal je wel schadeloos stellen; dus heb daarvoor maar geen nood!33 Midden op de brug, krak...! daar tuimel de de kar aohterover. Een verschrikkelijken schok gaf dit, zoodat Rémy onwillekeurig dé oogen sloot, maar... het was gelukt! De twee lui vluchtten gauw om het leger te waarschuwen, dat op een afstand zoo zachtjes mogelijk volgde. Op het lawaai dat het storten van de kar maakte, was de schildwacht natuurlijk in een ommezien weer op post en de solda ten ook. „Wel, jou ellendeling," schold de schild wacht, „nu kan dé brug niet meer neer.33 De rest der bezetting vatte het geval ech ter wijsgeeriger op, want zij zagen er vol strekt geen gevaar in, en grabbelden naar de lekkere vruchten, die overal heenrol- den. Dit gaf juist de gewenschte afleiding, wan daardoor merkten ze dan ook niet, dat de vijand zoo onhoorbaar mogelijk naderde, en zoo was die binnen een paar uren meester van het heele graafschap. Nu, Lodewijk XIV wist die handige onhan digheid van den kleinen appelenboer goed te beloonen. Rémy kreeg een som gelds, ruim voldoende, om ten minste zijn moeder voor haar leven lang tegen gebrek te vrij waren, en hij zelf werd als soldaat in het leger opgenomen, waar hij, steeds in de bijzondere aandacht van den koning staan de, veel gauwer pTomotie maakte dan zijn kameraden. ,,Nu alles doen, wat mijnheer zegt, vent, en vooral geen inktvlekken maken op je pakl33 zei Mama, terwijl ze een teeder af- aan \et kasteel reikte, liet een appelboom onmiddellijk .onder het venster groeien; ton minste, .met een eind touw zou het moge lijk .zijn tot in de bovenste rtakken af te glijden, .ofschoon het altijd eèn waagstuk je bleef, maar ook de eanigè wijze van ont snappen, moet je niet vér goten. Na .dit vluchtige opnemen tan den stand van zaken keerde ik mij weer gauw tot de .anderen, die blijkbaar al hun heil van mij verwachtten en gretig op mij aanvielen: „Hé, wat zag je daan?v. ,1— „Boomen," .antwoordde ik kortaf, „we moe ten een stuk touw ziem te^ krijgen." „Ik weet er een," riep KareLen vloog naai* den .anderen hoek van het vèrtrek, waar hij wéldra .een dik kabeltouw vandaan haalde. Er .waren zeker heel wat todwen en kettin gen noodig geweest, och qitecdie machines mee .te bevestigen en ndi/feb was gelukkig een eind, dat ongebruikt was blijven liggen. Er .zat een stevigen ijzeren ring aan, dus mooier kou het niet en bovendien had ik tnog .hct geluk, dien netjes om een dikken tak geslingerd te krijgen. Maar nu bleef nog hot kunststuk over, om als een aap daar langs naar beneden te glijden. Eerlijk gezegd: veel pleiziar voelde ik er niet voor, maar ,toch had ik dat natuurlijk voor geen geld .ter wereld bekend en zorgde wel, dat ik h«t andere einde heel stevig aan een der .balken in het vertrek vastbond, waarna ik .behoedzaam uit het raam klom en mg scheid nam van haar ©enigen zoon Robert, of gelijk hij in do wandeling genoemd werd,: Bob. „Neen, Ma3', zei Bob en zijn stommetje beefde bedenkelijk. „Dag, jongen!.... Maar, foei, wat is dat nu? Tranen? Groot© jongens huilen toch niet? Kom, nu nog even je tasch aam In je trommeltje zit een lekker broodje met ham, hoor." „Heb je wel een zakdoek bij je „Ja, Ma33, zegt Bob, allemaal even ge dwee en geduldig. En terwijl Bob de trap afgaat, ouder, geleide van het meisje, die hem trouw iederen morgen brengen zal, roept Mama hem nog achterna: „Denk er om, op school heet je Robert hoor, en geen Rot>. Dat is meer zoo een huisnaampje I3' Mina heeft waarlijk meelij met het slachtoffer, en koopt hem nog gauw op den hoek der straat, in den verleidelijken oon- fiseurswinkel, een zakje flikjes, dat zij Bob in de hand duwt, di© haar dan ook dankbaar toeknikt, maar eten. kan hij niet, het is alsof hem een prop in de keel zit Ze heeft op het oogenblik waarlijk een he kel aan mijnheer en mevrouw die den armen kleinen man zoo naar die strenge school zenden, waar hij natuurlijk volgepropt zal worden met een boel geleerdheid In de verte zien zij het gebouw. Bob was er al eens meer geweest, toen hij was inge schreven. Papa had toen een lang ge sprek gehouden met den heer Sasse, het hoofd der school, die de Vader zelve ook al bezocht had in zijn jeugd. „Hier kom ik U mijn zoon brengen, mijnheer Sasse,33 had Vader gesproken. „Ik hoop, dat U genoegen aan hem zult beleven. Hij is nog wel erg jong: pas zes, maar zijn Moeder verwent hem een beetje te veel en dus is het maar beter, dat hij een groot deel van den dag niet thuis is." „Wel, kereltje?. Ën heb je al wat ge leerd?33 vroeg mijnheer Sasse, van onder rijn Bril Bob dóór en dóór kijkende. „Jawel mijnheer.33 „Kan je al een beetje lezen?3' „Ja; en schrijven ook.;3' „ZooEen geleerde mijnheer dus alNu we zullen eens zien.3' Net ging de deur open en kwam een an dere vader binnen met een ander slacht offer. Gelukkig juist een bekende van Bob:. Hans Nieuwman, met wien hij als dikwijls aan het strand gespeeld had, al menigen kuil gegraven en menig© vesting opge bouwd. Het vooruitzicht van ten minste een bekende te zullen ontmoeten, was ten-" minste nog het eenige, wat Bobbertje met, vervolgens maar liet glijden: in het eerst langzaam en zachtjes aan, haast niet naar beneden durvende kijken, maar allengs snel ler, ,al was het dan ook tegen wil en dank. Ik moest er maar niet aan denken, wat er wel gebeuren zou als het touw brakdan viel ik verpletterd ter aarde! Van ,uit het venster zag ik de opgewon den gezichten der anderen, die mij angstige bewonderend .volgden, evenals ik, niet we tend hoe dit spelletje nog eindigen zou Eén .ding had ik vóór: dat de dikke slat muur zoo dik met klimop begroeid was, waardoor ,ten minste mijn handen gevrij waard werden tegen openrijten. Het leek mij iiitusschen wel, of er nooit een eindt kwam .aan de glijpartij. Eindelijk daar was ik jar! Een kreet van verlossing ontsnapte, ons aller mond en nu was het ook veel lichter .werk voor Karei om mijn voorbeeld te Volgen, daar ik er nu stond, om hem' te ontvangen. Daarna zakte Dien af en' eindelijk Mies. Nu Albert nog. „Ik hoop maar, dat hij gauw komt,'3 brom de ik, „want ik verzeker je, dat ik er ein delijk .wel eens genoeg van heb, hier maar steeds met het touw om mijn hand te staan." „Wie weet of hij niet in slaap is geval len," opperde Mies. „Mot'd&t hdsche lawaai om hem heein „0, hij slaapt door alles heen, als hij goed 'moe is." „Nu, '.dag gaan wij maag vast naar beat rijn naar school gaan verzoende. Dezen dieibaren vriend ontmoette Bob op de trap en hand in hand gingen ze toen de klasse binnen. Geen „mijnheer'3 maar een juffrouw stond voor de klasse, een heel vriendelijke juffrouw, die de kleintjes heel aardig ont ving. Bob had het waarlijk prettiger dan Mama die haar jongen erg miste. Hoe gezellig kon hij naast haar zitten op een voeten bankje en op den grond spelen met zijn blokkendoosje of zijn soldaatjes en zijn trein 1 Wel liep hij moeder ook een beetje in den weg, als hij haar zoo geregeld achtervolgde, maar het scheen wel, dat Moesje dit nu alles vergeten was. Zij staat nu in de kinderkamer, ruimt zorgvuldig al het speelgoed op. Zoo graag zou moeder eens even in het hoekje van het school lokaal kijken, om te zien of haar Bobje nu waarlijk zoo lang kan stilzitten, terwijl hij toch anders zoo beweeglijk is als kwikzil ver. Kwam hij nu maar terug. O, wat gaat zoo'n ochtend toch langzaam voorbijDe eenige troost voor de verlangende moeder is intusschen, dat zij nog eens met Mina kan spreken. Die heeft haar schat toch aet laatste gezien! Bob amuseert zich intusschen best; Zij hebben eens een vrij halfuurtje gehad en mochten toen gezamenlijk spelen, in den ruimen tuin; en ons ventje heeft al een heeleboel „dikke vrienden33 met wie hij na- hopert.je heeft gespeeld en: „Vader iL sta op jouw kasteel" 1 en meer dergelijke echte jongensspelletjes. Thuis moest hij zich al tijd alleen amuseeren; dus is dit een uit komst voor onzen levendigen, gezonden jongen die 3smiddags dan ook opgetogen thuis komt, en van alles te vertellen heeft! „En wat heeft mijnheer wel gezegd van je schrijven?" vraagt moeder. „Maar het was geen mijnheer, moesje,"' lachte Bob. „Het was een juffrouw, ze zei dat ik erge mooie punten op de i3s had gezet!3' En o, zewas zoo aardig) En 7e heeft meegespceeild - en we hebben gezon gen, enne, enne,...." Den volgende dag verlangt ons ventje met recht naar de school en Mina's mede lijden is nu ook overbodig en hij rukt hard aan haar hand, om maar naar schooi te komen Den eersten den besten vrijen middag mag Hansje bij hem komen spelen en Bob verheugt zich al op dien Woensdagmiddag! Zoo liep dus de eerste dag op school nog al goed af en menigeen zal het gegaan zijn als ons Bobje I Bedoeld drietal had niets met elkaar uit te staan; denk dat niet; alleen volgden ze dezelfde krijgslist n.l. hielden zich dood aJs hun dit voordeeliger uitkwam. Nummer een wae een vos, die levend ia handen was gevallen van den jager, maar welke moeite zich die nu ook gaf, om het dier tam te maken, ons Reintje legde zijn aard maar niet af en beet naar ieder die onder zij bereik kwam. Eens op een morgen vond zijn heer hem languit op den grond liggen, met gesloten oogen en bewegingloos, ofschoon aan het op en neer gaan van de ribben wel viel op te maken, dat het dier niet dood was. Nu had de jager er al meer voor gewaarschuwd, dat men den vos zdjn halsband te nauw omsnoerde en reeds meer dan eens had hij gevreesd, dat het dier het hierdoor te benauwd zou krijgen, dus besloot hij onmiddellijk den halsband losser te maken. Maar niet zoodra had hij dit gedaan, of Vosje-lief vloog tusschen zijn beenen door het kreupelhout in en was voor goed ver dwenen 1 Of het dier zich dus ook met op zet had dood gehouden! Nummer twee was een stier, die een heel eindje ver af woonde: in Engelsch-Indié ma- meijk. Een der Engelschen aldaar, een of ficier van gezondheid, bewoonde een ruim huis met veel land er om heen en het fns- sche gxoen oip deze weide lokte zeer de run deren uit den omtrek aan, zpodat hij veel last had van indringers, als de hekken niet goed gesloten waren. En zoo kwamen de knechts onzen Engelech- man op een goeden dag vertellen, dat eó» stier, dien zij met stokslagen uit de weid© hadden willen verdrijven, op eens dood ge vallen was. Nu was het nog al een stier, die heilig gehouden werd door de inboorlingen, dus onze dokter begreep, dat hij veel last zou kunnen krijgen met dit geval en begaf zich daarom voorzichtigheidshalve al vast naar het districtshoofd, om de zaak aan te geven. Maar nauwelijks was hij vertrokken, of... het dier was weer verrezen en liep rustig in de weide te grazen. Bij nader on derzoek bleek nu, dat de slimme stier de ge woonte had, dood te vallen, telkens wanneer men hem wilde verjagen van de plaats waar hij liever bleef, waardoor hij dus allicht tijd won om op zijn gemak een beetje te genie ten van de malsche spruitjes. Nummer drie was een olifant, di© pas ge vangen was en nu tusschen twee tamme in naar den stal werd gevoerd, maar onder weg nu ook plotseling dpod viel. Vergeefsohe pogingen werden aangewend, om het dier bij te brengen n eindelijk werd maar besloten, het lijk te laten liggen. Nauwelijks hadden de mannen, die den op tocht geleidden, zich tot op eenige meters verwijderd, of de olifant rees op en vlucht te met luid geschreeuw terug naar de bos-, schen. Twee diergaarden in Biet kleun Weet ge wat we daaronder verstaan? Een aquarium en een terrarium, nu aan de woorden kun je al haast hooren dat het eene iets te doen heeft met: water (aqua is het Latijnsohe woord voor water) en het andere aarde; (terra: is aarde). In een aquarium worden dan ook enkel water dieren gehouden: vissohen, salamanders, watertorren, enz. Een terrarium is echter een diergaarde in het klein voor dieren op het land, die zelf op heeil eenvoudige wijze kan ingericht worden, met behulp van een gewone drops- of inmaakflesch, die men bij kruideniers kan krijgen en waarin men dan eenigen tijd enkele kruipende diertjes kan gadeslaan, als bijv. een hagedis of een hazelworm, of welk interessant diertje dan ook 1 Ingezonden door „Sinaasappel". Een zeldzame gebeurtenis. Moeder: „Zou je die kou gevat hebben, toen je gisteren buiten speelde, Jantje?" Jan: „Neen, moeder, ik denk, dat ik het beet gekregen heb, toen ik gisteren mijn gezicht wasohte." Ingezonden door „Poppenmoedertje." De storm had. een grooten eik in don tuin van Peter den tuinier neergeveld. Tuihier (tot leerling): „Nu wat zegt ge nu?33 Leerling: „Als ik wat zeg, zegt u, dat het mijn schuld is!" Ingezonden door „Kapitein.33 Jongen: „Een halfpond thee, alsjeblieft." Winkelier: „Wat moet het zijn, groene of zwarte JoDgen: „Het zal wel zwarte moeten zijn, want het is voor een bografenifi." Ingezonden door „Anjelier." Reiziger (die zijn gewone plaatsje in den hoek van den coupée bezet vindt): „Zeg, landmand, waar reis je heen?33 Boer: „Naar Houtkerke." Reiziger: „Naar Houtkerke? Dan moot je midden op de bank gaan zitten." Boer (rijn plaats verlatend): „Kijk dat had ik niet geweten!" den", jen ik begon alweer af te glijden langs .den boom. Toen we veilig en wel op den gTond aangeland waren, begreep ik, dat we aller, ©exst grootvader moesten waarschuwente meer daar het geweld der machines ook plot. selings opgehouden had en wij broer Al berts /gezichtje boven voor het venster zagen verschijnen, /zooals wij onmiddellijk daarop verwacht h addecn. Maar nu moesten wj' hede- maal omloopen om weer voor aan den in gang Van het slot, dus vóór het groote hek 'aan te komen. We moesten nu ook weer de bel luiden en onmiddellijk daarop verscheen 'de oude Balders, die er maar geen hoogte van kon krijgen, dat hij ons nu weer opeens aan den voorkant zag en steeds in zichzelve bromde: „Wat drommel, hoe heb ik het nouDie kinderen zijn over. al naar het schijnt; ik heb ze van ochtend niet eens uit zien gaan en toch staan ze vcor het hekDat gaat me heusch te hoog I3' We stonden intusschen op heete kolen; want wie woet, hoe lang dat nu nog moest duren, eer w© weer door de voordeur wer den binnengelaten. Neen dat ging toch niet aan! Toevallig zag ik een zijdeurtje open staan en daar traden we dan ook maar door bannen. We moesten nu echter door de keuken heen en toen hadt j© dat gezicht van Frau Crumpfol c«ns moeten zienZe zag letter lijk fwsaxi van nijd «n vloog onmiddellijk op het arme klein© knechtje af, want ze dacht, dat we hem van zijn work af wilden halen om gezamenlijk te spelen. Maar nu hadt je Mies eens moeten zien: ze was de zachtheid in persoon, maar ze kón niet hebben, dat iemand onrechtvaar dig behandeld werd en ze ging dan ook nu, met gebalde vuisten vlak tegenover Frau Crump fel staan en stampvoette van drift. „Als je dat pog eens durft doen, ver sta je wel, kvtade vrouw, dan zullen we er grootvader over spreken en dan wordt je weggezonden, begrepen ,,Ja, dan-wordt je weggezonden," herhaal den we-' allen in koor Frau Crumpfel werd bleek van schrik waarschijnlijk was ze nog nooit op die ma nier toogeöproken en te meer had ze het land, dat- de- .meiden een voor een al bin nengekomen waren en er in stilte 't grootste plcizier in hadden, naar ze wel begreep I „Als het op het stuk van "wegzenden komt, dan zullen we toch nog eens kijken wie er het eerste uitgaat jullie of ik! Iemand, die jo vijf jaar lang trouw en eerlijk ge diend heeft, zendt jc maar niet zoo ineens weg, bTutale wijsneus." „Wel ja zeker; dat moet er nu nog maar bijkomen, dat je mijn zusje uitscheldt," viel ik nu in. „Maar kom, laat ons onzen tijd hisr niet verpraten, vooruit ga meel" HOOFDSTUK X. Wij zoeken Grootvader op in zijn studeerkamer. Nu ging het regelrecht naar Grootvaders studeerkamer en toen we daar dicht tij, waren hoorden we stemmen. De kamerdeur was open en tot onze niet geringe verba zing zagen we daar broer Albert. We tra den nu verder zonder vragen binnen en, keken allen even schuldig. Grootvader keek: ons slechts ernstig aan en scheen zelve niet, te weten, hoe hij beginnen zou. De eenige,' di© volkomen op zijn gemak scheen waai Albert, die ons aankeek met een gezicht alsof hij zeggen wilde „Ja, wat zeg je er van? Heb ik dat nu niet handig geleverd?" „Hoort eens hier," begon Grootvader ein delijk, „hoeveel van jullie zijn er nu in de bewuste machinekamer geweest?" „Wij allemaal," antwoordde il\ kordaat, „en allemaal zijn we er ook weer door het raam uitgeklommen, behalve Albert, omdat d© deur gereten was1" „Gesloten r herhaalde Grootvader. .,Maar de deur is nooiv gesloten, zoolang de ma chines niet werken, want het slot staat in verband met de maciii ^riën." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12