jTo. 1600I. LEIBSCH DACrBLAB, laterdag1 20 April. Eerste Blad. Aimo 1912. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Wonderlijks avonturen. get (Marxistisch) Weekblad", bij- 1 vau „H e t V o 1 k", onder redactie tan F M. Wibaut en F. van der Goes, hrijft o.m.: Xi ons Leidsche congres, net ec*rste nieuws- bet uittreden van H e n- rlette Roland Hols t uit de partij. Isa een congres, waar, voor het eerst se dert langen tijd, de strijd tusschen meenin gen, die net innerste innerlijk der weder- zijdsche woordvoerders beroeren, zonder kwetsen van wat hun hoog is of lief is, kon worden gevoerd. >sa een congres, waar, voor het eerst se dert. langen tijd, in. een kwestie, die net wezen raakt van den strijd voor het socia lisme, de meerderheid niet in vijandschap 't«n opzichte der minderheid stond. Waar, voor het eerst sedert langen tijd, meerder heid en minderheid als geheel, indien niet elk harer leden, elkander begrepen. Ons Leidsche congres wordt het eenheids congres genoemd. Het was het in dezen zin, dat de verschillende stroomingen het nieu we beginselprogram konden aanvaarden. Wij willen het hier bereikte volstrekt niet onderschatten. Het heeft aan den voorzit ter der program-oommissie hooge eischen >steld van beleid en van tact. Het is de vrucht van den wil der leden om het pro gram zoo te maken, dat het voor de ver killende richtingen in <le partij de voor rilen aannemelijke theoretische grondslag kan zijn. Indien er in de Nederlandsche partij een nieuw gemeenschappelijk pro gram moest komen, dan kon het er slechts jó komen. Het is er gekomen. Naar met het gemeenschappelijk pro gram is nog niet het moeilijkste-deel van de eenheid bereikt. Er kan van het beste be ginselprogram niet worden verwacht, dat bel rerschillen voorkomt ten opzichte van de wijze van strijdvoeren, van de tactiek in ;<len strijd. Al zouden, wat wij niet dur ven hopen, alle par tijgenoot en voortaan den dag beginnen met het lezen van hefc begin selprogram, de verschillende stroomingèn in de partij zouden er niet door verdwijnen. .Oc.k zouden de botsingen niet uitblijven tus- 6cheii deze stroomingen, die zich tot nu too hebben voorgedaan. Want de botsingen ont stonden niet uit verschil in de veroordee- ling van het kapitalisme, ook niet uit ver skil van verlangen naar het socialisme, fceifs niet uit verschil ten opzichte van de zekerheid van zijn verovering maar uit ver schil in inzicht hoe onder bepaalde omstan digheden de strijd tegen het kapitalisme en Ivoor het socialisme het doeltreffendst uk et .worden gestreden. Het moeilijkere deel van de eenheid ligt in het samenhouden der ver schillende stroomingèn, der reformistische en marxistische stroomingen in hun weder- ffiijdsche schakeeringen. Het economisch en politiek gebeuren in eigen land en daarbui- jtea spreekt bot de vertegenwoordigers de- jïei verschillende stroomingen zeer verschil lende taal, noopt somtijds de woordvoer ders en leiders dezer stroomingèn aan de tactiek der gemeenschappelijke partij mfc- ceriloopende eischen te stellen. Het moei lijkere deel van de eenheid is, dat in zulke gevallen meerderheid en minderheid voor elkanders inzichten toegankelijk blijven. Wij ïoggen niet, dat het Leidsche congres deze moeilijkere eenheid voor eens en voorgoed heelt bereikt. Wij zeggen enkel, dat het blijk gaf van den wil om er toe te geraken. Dit was voor de minderheid in de beheer- Êcbende kwestie van de tactiek der partij- loding in de zeeliedenstaking het goede' van bet Leidsche congreshet congres heeft te genover hun argumenten niet vijandig ge staan. het heeft blijk gegeven de argumen ten der minderheid tegenover de zwaar der bevondene der meerderheid nvir zijn beste kunnen te wegen. Deze hou ding is yoor een minderheid onmisbaar. Maar voor een minderheid, die haar zaak sterk weet, biedt zij niet weinig. Yoor een i meerderheid is zulke houding niet minder j onmisbaar. Want zij waarschuwt tegen het baar steeds dreigend gevaar van overschat- ting der eenmaal aanvaarde en als beproefd erkende tactiek. En na clit Leidsche congres, dat voor het blijvende samengaan der verschillende stroomingen in onze partij gunstige voor teekenen vertoonde, was het eerste gebeu ren: het uittreden van den weleer sterkste woordvoerdster der marxistische minder heid in de partij, de sterkste strijdvoerster voor de marxistische tactiek. De geest, die het Leidsche congres heeft beheerscht, kwam te laat. ,,Wij betreuren", zegt ons dagblad, ,,het verlies van deze groote figuur uit ons midden." Indien, zeg gen wij, het eeuwarder congres in hetzelf de teeken had gestaan als het Leidsche, zou de partij dit groote verlies niet hebben le betreuren. Want het is van ons dagblad on juist gezien, wanneer het in zijn waardee- rend woord over onze naaste geestverwante zegt, flat zij „reeds sinds eenige jaren in nerlijk met de partij gebroken had." Inte gendeel heeft zij na Deventer, öm de partij, gebroken met wie haar het naast stonden in marxistisch inzicht, in vragen van tac- tischen strijd. Met geestverwanten en met vrienden heeft zij gebroken óm de kracht van onzo partij. Zij deed daarmede al wat zij kon. Ten volle al wat de partij op dat oogenblik van ha-ar kon verwachten. Met- haar eigen inzicht aangaande de meest doel treffende strijdwijze heeft zij niet gebroken. Daarmede kon zij niet breken. Ook kon zij den strijd voor haar inzichten niet anders voeren dan haar sterke persoonlijkheid ge bood. De partij heeft niet vermocht cieze persoonlijkheid te verstaan. Indien Henr. Roland Holst door de partij was begrepen, dan kon het Leeuwarder congres niet tegen over haar hebben gestaan als het deed. Zoo valt, wij kunnen het niet anders zien, de schaduw van Leeuwarden op de lichts plek van de verbetering der partijverhou dingen, in wier teeken het Leidsche con gres voor ons staat. Het verlies van een persoon, dat zijn wij met ons dagblad eens, zelfs niet van een van de sterkste en ele beste, verstoort niet den gang cfer bewe ging. Doch de beweging kan sterker stoeten verdragen, doch de beweging moet de hechbst mogelijke samenwerking zijn van ds beide richtingen in de sociaal-democratie. Zij m: :fc deze samenwerking zijn, wijl immers de uiteenloopende meeningen ten opzichte van den tactischen strijd voortspruiten uit het veelzijdig wezen van een hervormingen na strevende omwentelingspartij. Het is enkel het onvermijdelijke verlies van krachten, dat onze beweging heeft te aanvaarden. Bij minder wanbegrip en met eenige edel moedigheid ware dit verlies te vermijden geweest. Onder het hoofd Sprekende c ij- f e r s zegt de „Nieuwe Rotterdam- s c h e Courant:" Aan de Memorie van Antwoord betref fende het beruchte Bouwwetteke, dat eerstdaags in o'e Eerste Kamer in behan deling zal komen, is een allermerkwaardig ste staat toegevoegd. Daarin toch worden vermeld' de bouwkosten (met inbegrip van grond-aankoop) van openbare scholen in enkele gemeenten en wordt tevens medege deeld, met welk percentage dier stick tin gs- kosten het thans in het wetsontwerp aan de bijzondere scholen toegekend bouwsubsi- die in rente en aflossing overeenkomt. Hierbij is verondersteld, dat men te doen heeft met een annuïteitsleening ad 4 pet., af te lossen in 50 jaren. Welnu, de uitkomsten zijn van dien aard, dat gerust mag worden geconstateerd, dat de heeren Ketelaar, Ter Laan en SmeeDge volstrekt niet, t-oen zij na de aanneming van het amendement-Yan der Molen c. s. een vruchtelooze poging deden, om den ge meenten voortaan in stede van 25 ten hon derd niet minder dan 62^ ten honderd van de kosten wegens het stichten, verbouwen of aankoopen van schoollokalen van Rijks wege te doen vergoedenl Ja, onder de opgegeven percentages zijn er ettelijke, die laatstgenoemde cijfers aanzienlijk «.er- schrijden. Zoo blijkt bijv. dat in Vlaardin- gen in den vorm van bouwsubsidie voor ren te en aflossing meer dan drie kwart im mers f8.3 pet. der stichtingskosten voor j bijzondere scholen voor rekening van het Rijk zal komen, aangenomen, dat in ge noemde stad gemeente en schoolbestuur even duur bouwen. Ja genoemd percentage komt ook zelfs sinds lang bestaanden scho len ten goede, die aan een dergelijke fa veur niet de minste behoefte hebben. Kenteekenend is ook, dat de heeren Yan der Molen, Yan Wijnbergen en Snoeck Henkemans de fictieve bouwsom aldus ge steld hebben, dat zij in tal van gemeenten de werkelijke kosten aanzienlijk overtreft. Voor de categorie der kleinere gemeenten bijv. gaan zij en gaat het wetsontwerp uit van een gemiddelde bouwsom van f 80 per leerling. De gemeente Barneveld echter wist met ruim f53 toe te komen. Voor grootere gemeenten berekenden ge noemde heeren f 120 per leerling; Vlaar- dingen echter kwam met even f 79 en Dor drecht met ruim f 98 toe. Alleen bij de allergrootste gemeenten schijnt niet hc g te zijn geraamd (f 160 per leerling), of schoon blijkens den staat nog kort gele den de Residentie voor f 151 per leerling een school wist te bouwen. En van de al dus verkregen bouwsommen wordt dan 2i pet. voor jaarlijksche rente en aflossing go- nomen. Welk een poover figuur maakt daarbij het vierde deel der bouwkosten, dat de gemeenten in kapitaal ontvangen Moge in de Eerste Kamer een krachtig woord van protest niet achterwege blijven Onder het opschrift Kloosterscho len zegt de S t i c h t s c h e Cou- r a n t" Bij het debat over het Bouwwetje hebben dé heeren frontmakers van professie weer getracht de kloosterscholen te exploiteeren. D.w.z." -zij hebben de voorstelling gegeven, alsof de Rijksbijdrage voor die Roomsche I scholen, waarin onderwrs wordt gegeven j door kloosterlingen, eigenlijk een gedekt j subsidie is aan de kloosters of aan de Room. sche kerk. Het wapen is als verkiezingswapen tegen I d'e Coalitie veel te mooi, dan dat de libera len en socialisten het ongebruikt zouden laten. En daarom is het gewenscht, dat ook wij ons deze zaak indenken. Wie dit een maar goed heeft gedaan, óp dien maakt 't praatje nooit meer eenigen indruk. Wat is de zaak? Men weet, dat de minima-salarissen door het Rijk aan de besturen der bijzondere scholen worden uitgekeerd. Maar nu- eischt de wet ook, dat aan de bijzondere onder wijzers minstens een salaris wordt uitge keerd, dat aan die minima-bijdragen gelijk is. De bijzondere onderwijzers moeten ook daarvan kwitantie, ge ven, en de Schoolbe- sturen moeten die kwitantie bij hun subsi- i di-e-aanvrage. aan Gedeputeerde Staten j overleggen. Dit geldt zoowel voor onderwijzers-kloos terlingen als voor andere bijzondere onder wijzers. Nu vermoeden dte heeren frontmakers echter, dat de kloosterlingen zoo goedkoop J leven, dat zij hun volle salaris niet noodig i hebben, en dat het overschot er van ten j goede komt aan het klooster of aan de Roomsche Kerk. En dus, zoo zeggen ze, worden eigenlijk de kloosters c.f de kerk uit de Rijkskas gesubsidieerd. En wat dan een verkiezingsreden aar als de heer De I Klerk daar verder bij kan maken, nu, dat kan men zich denken! Nu willen wij vooreerst met den heer Yan Wijnbergen vragen: Hoe weten de heeren, dat de kloosterlingen-onderwijzers hun salaris niet zelf geheel gebruiken! j Kunnen zij overleggen lijsten van de kosten I der kloosterhuishoudingen en daaruit bere- kenen, hoeveel voor eiken kloosterling aan huisvesting, voeding, kleeding, ontspan- ning, reiskosten, lectuur, enz. wordt uitge- j geven Antwoord: Neen, dat kunnen ze niet. j Alles berust hier op gissen. En daarmee vervalt reeds hun gansche redeneering. Evenmin weet men, of de kloosterlingen inderdaad hun gansche salaris of slechts een deel daarvan aan de kloosterhuishou ding uitkeeren. Ook hier gist men er maar weer naar. En gissen doet missen. Wat echter alles afdoet, is dit, dat ieder mensch, die meerderjarig is en niet onder curateele staat, met zijn loon mag doen wat hij wil. Niamand heeft daarmee iets te maken. Stelt dus al, wat. men niet weet dat de kloosterlingen hun gansche salaris aan de kloosterhuishouding afstaan, en stel bo vendien, wat men evenmin weet dat het klooster daarvan overhoudt, dan is het overschot, dat aan het klooster ten goede komt. geen Rijkssubsidie meer, maar een vrije gave van een particulier, die het eer lijk verdiende geld aldus verkiest te beste den, gelijk vele openbare onderwijzers een deel van hun salaris storten in de kas der S.-D. A.-P. of wellicht aan de Loge. ,,H et C e n t r u ni" is zeer tevreden over de door den Minister van Oorlog aangekon digde reorganisatieplannen voor liet leger. Maar toch klinkt ook hier een „dankbaar, maai' niet voldaan." Niet voldaan met het oog op de mobi lisatie, waaraan de voorgestelde reorgani satie der infanterie juist ten goede moet kernen. Het blad schrijft hierover: „Indien voor één land een snelle mobi lisatie vali het goheele leger een levens kwestie is, dan is dat voor een klein land en onder die kleine landen op de aller eerste plaats voor ons vaderland met zijn machtige, niet altijd eensgezind zijnde na buren en met zijn onevenredige lange grens lijn. Niettegenstaande de verbeteringen onzer organisatie, duurt onze mobilisatie nog da gen, waar eigenlijk uren al te lang zijn te achten. Met de voorgestelde organisatie-wijziging is voor de spoedige mobilisatie alles be reikt, wat er door de organisatie te berei ken valt. Mocht de Minister van Oorlog ons nu cok nog de localisatie der militie geven, dan kunnen wij mot het oog cp onze mobi lisatie volkomen gerust zijn. Wij haddya een onmogelijke organisatie en gc-en locali satie der militie, dus een meer dan twijfel achtige mobilisatie. Wij krijgen thans, naar wij hopen, de juiste organisatie; nu nog de localisatie. Het zal tóch wel voor ieder een duidelijk zijn, dat onze miliciens, welke bij mobilisatie ongewapend cn onaan. gevoerd in groote trospok naar hun garni zoenen reizen, voor vijandelijke cavalerie- massa's een al te gemakkelijke prooi zou den zijn. Denken wij slechts aan de mili tie uit Zuid-Limburg, afgesneden bij Echt; die. uit de noordelijke provinciën, afgesne den bij Zwolle. Levert ieder dorp of combinatie van dor pen een compagnie, waarvan er vier een bataljcnsdistrict vormen, geeft men de mi litie evenals de landweer de wapenen mee naar huis, richt men overal kleine patroon- maga-zijntjes op en zendt, men officieren en kader, zoodra er verwikkelingen dreigen, naar hun compagnies, en bataljoDsdistric- tcn, dan staat ecu drietal uren na het mo- bilisa.ticbevcl in ieder dorp, een gewapende, aangevoerde compagnie, nagenoeg voltallig gereed. Deze compagnieën zijn spoedig tot bataljons vercenigd en wee den indringer, die zieli onvoorbereid of onvoldoende sterk in eep dergelijk wespennest waagt. Vrees voor ea.valerie-massa's of strategische over vallingen met vfédesgarnizoenen, kan dan hij ons vrijwel ter zijde gestold worden. Wij zijn er ons volkomen van bewust, dat een dergelijke regeling vele, .gelukkig slechts administratieve moeilijkheden zal me debrengen, doch zij is mogelijk, getuige onzo eigen gelocaliseerde landweer en getuige Zwitserland, waar e en dergelijke, streng doorgevoerde localisatie voor heb geheele le ger bestaat." De maatregel, om slechts één beroepslui tenant per compagnie in te deelen, wordt door „H et C e n t r u m" toegejuicht, om dat die officier daardoor oen aangenamer werkkring krijgt. En voorts wordt vooral de reorganisatie der vesting-artillerie door het blad hcoge- lijk geprezen. Nu de Minister van Justitie den Wage. üiingschen boekhandelaar, op diens klacht over dc op niets uitgeloopen politie-inmen- ging bij het exposeeren der veelbesproken j Wageningsche prentbriefkaar- ten, heeft doen weten, „dat voor tusschen. I komst van Regeeriugswege geen aanleiding I bestaat, en dat in elk 'voorkomend geval i dc rechter een beslissing zal hebben te ge- 1 ven", moet aan het ,,H andelsblad" dc verklaring van het hart, dat een zoodanige hanteering van de strafwet, als hier door j de. justitie heeft plaats gehad, niet met de eischen eener goede justitie, en met de be langen der justitiabelen in het algemeen, te rijmen valt Na de verwarde toedracht van het in-be- I slag-nernen en van hetgeen daarop vertier is gevolgd, nog eens in herinnering to hebben gebracht, schrijft het Amsterdaiusch orgaan: Het is zeer twijfelachtig, of zulk „intrek ken van de dagvaarding", tegen den zin van «den beklaagde, toelaatbaar is. Krijgt hij niet, eenmaal in rechten betrokken, recht op een beslissing van den rechter? En mo gen andere belanghebbenden cn "belangstel lenden niet ook verwachten, dat hier ten minste door beslissingen duidelijk zal wor den gemaakt, waar volgens de nieuwe be paling de grens te trekken valt tusschen verboden voorstelling en overdreven pru derie Do Minister lieeft ons verleden jaar een wetsontwerp bezorgd, zeer rekbaar in haar woorden, en welker zekere betoekenis eigen lijk pas door de praktijk fier rechtspraak kan werden verduidelijkt. Wij hebben toen tegen deze wijze van wetgeving geen over wegend bezwaar gemaakt: erkend dat zij onvermijdelijk kan zijn. De Minister heeft vervolgens ook geweigerd, een authentieke verduidelijking van de ruime woorden te geven; en alweer konden wij dit begrijpen. Maar... dan verschuilc men nu ook niet nog de zekerheid, die de praktijk der recht spraak brengen kan! En die juist in twijfel gevallen moet worden "verschaft. Van tweeën één: óf dc justitie doe dui delijk weten, dat deze briefkaarten niet on geoorloofd zijn; dan weet men waaraan men voor dergelijke gevallen zich houden kun óf zij spreke een veroordeeling uit. Nu gaat het waarlijk lijken of men aan licogerhand het wijzer vindt-, de be teeken is van zijn eigen wet ma-ar niet tot klaarheid tc doen komen cn den twijfel te laten voort duren; iof men graag het onzekere vcor het zekere neemt. Ma,ar dat zou oils doen denken aan liet verhaal van den schoolmeester, dio uit sys teem eens per dag zijn klas toesnauwde: „Pas op, hoor, ik heb jullie in de gaten", zonder dat iemand ooit precies begreep of vernam, waarom. „Maar", zei hij„dat hield den schrik er wat in." Voorlezers en voorzangers. Bij den Utrechtschen kerkeraad is een voorstel van kerkvoogden ingekomen, om de voorlezers en voorzangers allengs af te schaffen door ontstaande vacaturen niet meer te vervullen. Dr. J. H. Gunning J.Hzn. verheugt zich over dit besluit. „Heb valt niet te ontkennen," zegt hij in „De Schatkamer" „dat dib ambt gaandeweg in discrediet is geraakt. Niet altijd toch wordt de praelectuur des Woords met die wijding, dio zalving, die gekuischtheid van taal en van dictie ver richt, die de aanhooring er van tot een stichtelijk voorrecht maken. Dat ik hier mede niets to kort wil doen aan de waar lijk voortreffelijke voorlezers, die men hiór en daar aantreft, spreekt wel vanzelf, maar zij zijn al, evenals de witte raven, niet cvertalrijk. Menig ambtgenoot zou, in dien hij zijn ervaringen in deze eens mee deelde, wonderbaarlijke dingen kunnen v er halen. Het aantal anekdoten dmtrent „eigenaar digheden" van deze broeders is niet bepaald klein, en elk onzer heeft wel eens van die kleine „vergissinkjes" opgemerkt, die zelfs ter heilige plaatse van God's woning een glimlach op de lippen brachten. Zoo herin ner ik mij nog levendig in een groote ge meente den voorlezer met stalen kalmte te hooren voorlezen: „de koe en de boerin zullen te zamen weiden", en prof. Kruijf deelt ons mede (Liturg, blz. 75) hoe de voorlezer te Pr. in Dan. 6 18 ze7:- malen de d van het woord „stadhouder" in een 1 veranderde. Ds Lanrillard vertelde van »Iets bij Arsène Lupin ontdekkenMaar, baarde heer, Arsène Lupin laat nooit iets achter! Ik begin me nu af te vragen, of hij» zich niet vrijwillig door mij in Amerika heeft laten arresteeren." -.Dus ik moet afstand doen van mijn schilderijen, van alles? Maar hij heeft mij paarlen van mijn verzameling ontstolen- Ik zou een vermogen willen geven, om ze icrug te hebben. Als men niets tegen hem kan uitrichten, moet hij maar zeggen den Pr'is dien hij verlangt." Lanimard keek hem strak aan. ?>Dat zijn verstandige woorden. Trekt gij to niet in?" jjNeen, neen, neen! Waarom?" »Daar schoot mij iets to binnen." „Wat?" „Daar zullen wij over praten, als het onderzoek tot niets leidt. Nog dit, spreek 8een woord over mij, als gij wilt, da-t ik Wagen zal." Hij mompelde verder: „Ln bovendien is er geen aanleiding voor my te verhoovaardigen." De twee agenten kwamen langzamerhand 0 bewustzijn roet het verdwaasd uiterlijk Van hen, die uit een hypnotischen slaap ontwaken.' Zij deden de oogen verbaasd ^pnn; zij trachtten te begrijpen. Toen Gani- hen ondervroeg, herinnerden zij zich „Maar ge hebt toch iemand moeten zien „Neen." „Denkt eens goed na?" „Neen, neen." „En hebt ge niets gedronken?" Zij dachten na en écn hunner ant woordde: „Ja, ik heb een beetje water gedronken." „Water uit deze karaf?" „Ja. „Ik ook," verklaarde de tweede. Ganimard proefde het, rook er aan. Het had geen bijzonderen smaak, geen geur. „Kom," zeide- hij, „wij verspillen onzen tijd. In vijf minuten kan men de vraag stukken, door Arsène Lupin gesteld, net oplossen. Ma-ar ik zweer, dat ik er hem op nieuw zal bijlappen. Hij wint de tweede afdeeling. Voor mij is de beslissing DeDzelfden dag werd aangifte gedaan door baron Cahorn van een diefstal, ge pleegd door Arsène Lupin, in voorarrest verblijvend in de gevangenis de la- Santé te Parijs. Deze aangifte berouwde den baron dik wijls, toen hij 't ka-steel Malaguis zag over. geleverd aan de gendarmen, aan den pro cureur, aa-n den rechter van instructie, aan de journalisten, aan alle nieuwsgierigen, die overal ronddwalen, waar zij niet zou den moeten zijn. De zaak hield reeds de openbare meening in spanning. Zij deed zich in zoo bijzondere omstandigheden voor, de naam Arsène Lu- pin prikkelde zoodanig de verbeelding, dat de meest fantastische verhalen de kolom men der dagbladen vulden en geloof von den bij het publiek. Maar de brief van Arsène Lupin, dien de „Echo de France" (niemand heeft ooit ge weten, wie den tekst er van heeft mede ge deeld) afdrukte; de brief, waarin baron Cahorn brutaal weg werd gewaarschuwd voor hetgeen hem boven het hoofd hing, veroorzaakte geweldige ontroering. Onmid dellijk werden fabelachtige uitleggingen on dersteld. Men bracht het bestaan van de beruchte onderaa-rdsche gang in herinne ring. En het parket, daardoor beïnvloed, leidde het onderzoek in die richting. Men doorzocht het kasteel van onder tot boven. Men onderzocht iederen steen. Men bestudeerdo de houten beschotten en de schoorsteenen, de lijsten der spiegels en de balken van de zolderingen. Bij het licht van toortsen doorzocht men de onmetelijke kel ders, waar de heeren van Malaguis eertijds hun schietvoorraad en hun mondbehoeften opsloegen. Men peilde het inwendige van de rots. Alles tevergeefs. Men ontdekte geen enkele onderaa-rdsche gang. Er be stond geen. geheime toegang. Goed, antwoordde men van alle zijden, maar meubelen en schilderijen verdwijnen niet als spoken. Die moeten door deuren en vensters en de menschen, die ze wegdïagen, komen en gaan eveneens door deuren en vensters. Wie zijn die menschen? Hoe zijn zij binnengekomen? En hoe zijn zij heenge gaan 1 Het parket van Rouaan, overtuigd van zijn onmacht-, verzocht hulp van Parijsc-he agenten. Dudouis, de chef der Veiligheids politie, zond de fijnste speurders van 3c zoogenaame „ijzeren brigade." Hijzelf ver toefde twee etmalen op het kasteel Mala guis. Maar hij vond geen spoor. Toen liet hij den hoofdinspecteur Gani- mard komen, wiens diensten hij zoo dik wijls gelegenheid had gehad te waardeerea. Ganimard luisterde stilzwijgend naar de mcdedeelingen van zijn chef, schudde toen het hoofd en verklaarde „Ik geloof, dat men op den verkeerden weg is met aldoor maar het kasteel te blij ven doorzoeken. De oplossing ligt elders." „Waar dan?" „Bij- Arsène Lupin." „Bij Arsène Lupin! Als rnen dat onder stelt, stemt men toe, dat hij er bij betrok ken is." „Dat geloof ik ook. Nog sterker, ik ben er vast van overtuigd." „Kom, kom, Ganimard, dat is al te dwaas. Arsène Lupin zit immers in de ge vangenis." „Arsène Lupin zit in de gevangenis, dat is zoo. Hij wordt bewaakt, dat stem ik toe. Maar al had hij ijzeren ringen om de voe ten, touwen om de polsen en een prop in den mond, dan zou mijn overtuiging nog niet veranderen." „Waar steunt die vaste overtuiging op?" „Op het feit, dat alleen Arsène Lupin over het ontzaglijk doorzicht beschikt, dat noodig is, om een zoo ingewikkeld werk te bedenken en met goeden uitslag uit te voe ren, zooals het uitgevoerd is." „Ketspraatjes, Ganimard." „Maar die werkelijkheid zijn. Laat men toch niet zoeken naar onderaaTdsche gan gen steenen, die om een as draaien, en an deree grappen van dat slag. Arsène Lupin gebruikt niet van die ouderwetsche manie ren. Hij is een man van den tegenwoordi- pen tijd, of liever van de naaste toekomst." „En wat zoudt gij dan doen?" „Ik vraag u vergunning een uur met hem te kunnen doorbrengen." „In rijn oei?" I „Ja-. Op de terugreis uit Amerika hebben j wij tijdens den overtocht met elkaar op den hesten voet gestaan, en ik durf z-egaen, dat hij eenige sympathie heeft voor den- gene, die hem heeft weten te arresteei en- Als hij me kan inlichten, zonder zich bloot te geven, zal hij niet aarzelen, mij een ver- geef-sche reis tc hesparen." Het was even over twaalven in den mid dag, toen Ganimard de cel van Arsène Lu pin werd binnengeleid. Deze, dio op zijn bed lag uitgestrekt, hief het hoofd op en slaakte een kreet van blijdschap: „O ho, wat een aardige verrassing! Die beste Ganimard, hier „Ikzelf 1" „Ik heb naar heel wat dingen verlangd in het rustoord, dat ik heb uitverkoren, maar naar geen zoo vurig als naar een be zoek van u. ,,U is wel vriendelijk." „Neen, neen, ik gevoel voor u de groot ste achting." „Daar ben ik trotsch op." „Ik heb altijd beweerd: Ganimard is onze boste defectieve. Hij staat bijna, gij ziet, hoe openhartig ik ben hij staat bij na even hoog als Sherlock Holmes. Hcusch, het spijt me, dat ik u niets beters kan aan bieden dan dit bankje. En geen enkele ver- frissching! Geen glas bier! Neem me niefc kwalijk, ik logeer hier slechts tijdelijk." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5