jTo. 1600I.
LEIBSCH DACrBLAB, laterdag1 20 April. Eerste Blad.
Aimo 1912.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Wonderlijks avonturen.
get (Marxistisch) Weekblad", bij-
1 vau „H e t V o 1 k", onder redactie
tan F M. Wibaut en F. van der Goes,
hrijft o.m.:
Xi ons Leidsche congres, net
ec*rste nieuws- bet uittreden van H e n-
rlette Roland Hols t uit de partij.
Isa een congres, waar, voor het eerst se
dert langen tijd, de strijd tusschen meenin
gen, die net innerste innerlijk der weder-
zijdsche woordvoerders beroeren, zonder
kwetsen van wat hun hoog is of lief is, kon
worden gevoerd.
>sa een congres, waar, voor het eerst se
dert. langen tijd, in. een kwestie, die net
wezen raakt van den strijd voor het socia
lisme, de meerderheid niet in vijandschap
't«n opzichte der minderheid stond. Waar,
voor het eerst sedert langen tijd, meerder
heid en minderheid als geheel, indien niet
elk harer leden, elkander begrepen.
Ons Leidsche congres wordt het eenheids
congres genoemd. Het was het in dezen zin,
dat de verschillende stroomingen het nieu
we beginselprogram konden aanvaarden.
Wij willen het hier bereikte volstrekt niet
onderschatten. Het heeft aan den voorzit
ter der program-oommissie hooge eischen
>steld van beleid en van tact. Het is de
vrucht van den wil der leden om het pro
gram zoo te maken, dat het voor de ver
killende richtingen in <le partij de voor
rilen aannemelijke theoretische grondslag
kan zijn. Indien er in de Nederlandsche
partij een nieuw gemeenschappelijk pro
gram moest komen, dan kon het er slechts
jó komen. Het is er gekomen.
Naar met het gemeenschappelijk pro
gram is nog niet het moeilijkste-deel van de
eenheid bereikt. Er kan van het beste be
ginselprogram niet worden verwacht, dat
bel rerschillen voorkomt ten opzichte van
de wijze van strijdvoeren, van de tactiek in
;<len strijd. Al zouden, wat wij niet dur
ven hopen, alle par tijgenoot en voortaan den
dag beginnen met het lezen van hefc begin
selprogram, de verschillende stroomingèn
in de partij zouden er niet door verdwijnen.
.Oc.k zouden de botsingen niet uitblijven tus-
6cheii deze stroomingen, die zich tot nu too
hebben voorgedaan. Want de botsingen ont
stonden niet uit verschil in de veroordee-
ling van het kapitalisme, ook niet uit ver
skil van verlangen naar het socialisme,
fceifs niet uit verschil ten opzichte van de
zekerheid van zijn verovering maar uit ver
schil in inzicht hoe onder bepaalde omstan
digheden de strijd tegen het kapitalisme en
Ivoor het socialisme het doeltreffendst uk et
.worden gestreden. Het moeilijkere deel van
de eenheid ligt in het samenhouden der ver
schillende stroomingèn, der reformistische
en marxistische stroomingen in hun weder-
ffiijdsche schakeeringen. Het economisch en
politiek gebeuren in eigen land en daarbui-
jtea spreekt bot de vertegenwoordigers de-
jïei verschillende stroomingen zeer verschil
lende taal, noopt somtijds de woordvoer
ders en leiders dezer stroomingèn aan de
tactiek der gemeenschappelijke partij mfc-
ceriloopende eischen te stellen. Het moei
lijkere deel van de eenheid is, dat in zulke
gevallen meerderheid en minderheid voor
elkanders inzichten toegankelijk blijven. Wij
ïoggen niet, dat het Leidsche congres deze
moeilijkere eenheid voor eens en voorgoed
heelt bereikt. Wij zeggen enkel, dat het
blijk gaf van den wil om er toe te geraken.
Dit was voor de minderheid in de beheer-
Êcbende kwestie van de tactiek der partij-
loding in de zeeliedenstaking het goede' van
bet Leidsche congreshet congres heeft te
genover hun argumenten niet vijandig ge
staan. het heeft blijk gegeven de argumen
ten der minderheid tegenover de zwaar
der bevondene der meerderheid nvir
zijn beste kunnen te wegen. Deze hou
ding is yoor een minderheid onmisbaar.
Maar voor een minderheid, die haar zaak
sterk weet, biedt zij niet weinig. Yoor een i
meerderheid is zulke houding niet minder j
onmisbaar. Want zij waarschuwt tegen het
baar steeds dreigend gevaar van overschat-
ting der eenmaal aanvaarde en als beproefd
erkende tactiek.
En na clit Leidsche congres, dat voor het
blijvende samengaan der verschillende
stroomingen in onze partij gunstige voor
teekenen vertoonde, was het eerste gebeu
ren: het uittreden van den weleer sterkste
woordvoerdster der marxistische minder
heid in de partij, de sterkste strijdvoerster
voor de marxistische tactiek.
De geest, die het Leidsche congres heeft
beheerscht, kwam te laat. ,,Wij betreuren",
zegt ons dagblad, ,,het verlies van deze
groote figuur uit ons midden." Indien, zeg
gen wij, het eeuwarder congres in hetzelf
de teeken had gestaan als het Leidsche, zou
de partij dit groote verlies niet hebben le
betreuren. Want het is van ons dagblad on
juist gezien, wanneer het in zijn waardee-
rend woord over onze naaste geestverwante
zegt, flat zij „reeds sinds eenige jaren in
nerlijk met de partij gebroken had." Inte
gendeel heeft zij na Deventer, öm de partij,
gebroken met wie haar het naast stonden
in marxistisch inzicht, in vragen van tac-
tischen strijd. Met geestverwanten en met
vrienden heeft zij gebroken óm de kracht
van onzo partij. Zij deed daarmede al wat
zij kon. Ten volle al wat de partij op dat
oogenblik van ha-ar kon verwachten. Met-
haar eigen inzicht aangaande de meest doel
treffende strijdwijze heeft zij niet gebroken.
Daarmede kon zij niet breken. Ook kon zij
den strijd voor haar inzichten niet anders
voeren dan haar sterke persoonlijkheid ge
bood. De partij heeft niet vermocht cieze
persoonlijkheid te verstaan. Indien Henr.
Roland Holst door de partij was begrepen,
dan kon het Leeuwarder congres niet tegen
over haar hebben gestaan als het deed.
Zoo valt, wij kunnen het niet anders zien,
de schaduw van Leeuwarden op de lichts
plek van de verbetering der partijverhou
dingen, in wier teeken het Leidsche con
gres voor ons staat. Het verlies van een
persoon, dat zijn wij met ons dagblad eens,
zelfs niet van een van de sterkste en ele
beste, verstoort niet den gang cfer bewe
ging. Doch de beweging kan sterker stoeten
verdragen, doch de beweging moet de hechbst
mogelijke samenwerking zijn van ds beide
richtingen in de sociaal-democratie. Zij m: :fc
deze samenwerking zijn, wijl immers de
uiteenloopende meeningen ten opzichte van
den tactischen strijd voortspruiten uit het
veelzijdig wezen van een hervormingen na
strevende omwentelingspartij. Het is enkel
het onvermijdelijke verlies van krachten,
dat onze beweging heeft te aanvaarden.
Bij minder wanbegrip en met eenige edel
moedigheid ware dit verlies te vermijden
geweest.
Onder het hoofd Sprekende c ij-
f e r s zegt de „Nieuwe Rotterdam-
s c h e Courant:"
Aan de Memorie van Antwoord betref
fende het beruchte Bouwwetteke, dat
eerstdaags in o'e Eerste Kamer in behan
deling zal komen, is een allermerkwaardig
ste staat toegevoegd. Daarin toch worden
vermeld' de bouwkosten (met inbegrip van
grond-aankoop) van openbare scholen in
enkele gemeenten en wordt tevens medege
deeld, met welk percentage dier stick tin gs-
kosten het thans in het wetsontwerp aan
de bijzondere scholen toegekend bouwsubsi-
die in rente en aflossing overeenkomt.
Hierbij is verondersteld, dat men te doen
heeft met een annuïteitsleening ad 4 pet.,
af te lossen in 50 jaren.
Welnu, de uitkomsten zijn van dien aard,
dat gerust mag worden geconstateerd, dat
de heeren Ketelaar, Ter Laan en SmeeDge
volstrekt niet, t-oen zij na de aanneming
van het amendement-Yan der Molen c. s.
een vruchtelooze poging deden, om den ge
meenten voortaan in stede van 25 ten hon
derd niet minder dan 62^ ten honderd van
de kosten wegens het stichten, verbouwen
of aankoopen van schoollokalen van Rijks
wege te doen vergoedenl Ja, onder de
opgegeven percentages zijn er ettelijke,
die laatstgenoemde cijfers aanzienlijk «.er-
schrijden. Zoo blijkt bijv. dat in Vlaardin-
gen in den vorm van bouwsubsidie voor ren
te en aflossing meer dan drie kwart im
mers f8.3 pet. der stichtingskosten voor j
bijzondere scholen voor rekening van het
Rijk zal komen, aangenomen, dat in ge
noemde stad gemeente en schoolbestuur
even duur bouwen. Ja genoemd percentage
komt ook zelfs sinds lang bestaanden scho
len ten goede, die aan een dergelijke fa
veur niet de minste behoefte hebben.
Kenteekenend is ook, dat de heeren Yan
der Molen, Yan Wijnbergen en Snoeck
Henkemans de fictieve bouwsom aldus ge
steld hebben, dat zij in tal van gemeenten
de werkelijke kosten aanzienlijk overtreft.
Voor de categorie der kleinere gemeenten
bijv. gaan zij en gaat het wetsontwerp
uit van een gemiddelde bouwsom van
f 80 per leerling. De gemeente Barneveld
echter wist met ruim f53 toe te komen.
Voor grootere gemeenten berekenden ge
noemde heeren f 120 per leerling; Vlaar-
dingen echter kwam met even f 79 en Dor
drecht met ruim f 98 toe. Alleen bij de
allergrootste gemeenten schijnt niet hc g
te zijn geraamd (f 160 per leerling), of
schoon blijkens den staat nog kort gele
den de Residentie voor f 151 per leerling
een school wist te bouwen. En van de al
dus verkregen bouwsommen wordt dan 2i
pet. voor jaarlijksche rente en aflossing go-
nomen. Welk een poover figuur maakt
daarbij het vierde deel der bouwkosten,
dat de gemeenten in kapitaal ontvangen
Moge in de Eerste Kamer een krachtig
woord van protest niet achterwege blijven
Onder het opschrift Kloosterscho
len zegt de S t i c h t s c h e Cou-
r a n t"
Bij het debat over het Bouwwetje hebben
dé heeren frontmakers van professie weer
getracht de kloosterscholen te exploiteeren.
D.w.z." -zij hebben de voorstelling gegeven,
alsof de Rijksbijdrage voor die Roomsche I
scholen, waarin onderwrs wordt gegeven j
door kloosterlingen, eigenlijk een gedekt j
subsidie is aan de kloosters of aan de Room.
sche kerk.
Het wapen is als verkiezingswapen tegen I
d'e Coalitie veel te mooi, dan dat de libera
len en socialisten het ongebruikt zouden
laten. En daarom is het gewenscht, dat ook
wij ons deze zaak indenken. Wie dit een
maar goed heeft gedaan, óp dien maakt 't
praatje nooit meer eenigen indruk.
Wat is de zaak?
Men weet, dat de minima-salarissen door
het Rijk aan de besturen der bijzondere
scholen worden uitgekeerd. Maar nu- eischt
de wet ook, dat aan de bijzondere onder
wijzers minstens een salaris wordt uitge
keerd, dat aan die minima-bijdragen gelijk
is. De bijzondere onderwijzers moeten ook
daarvan kwitantie, ge ven, en de Schoolbe-
sturen moeten die kwitantie bij hun subsi- i
di-e-aanvrage. aan Gedeputeerde Staten j
overleggen.
Dit geldt zoowel voor onderwijzers-kloos
terlingen als voor andere bijzondere onder
wijzers.
Nu vermoeden dte heeren frontmakers
echter, dat de kloosterlingen zoo goedkoop J
leven, dat zij hun volle salaris niet noodig i
hebben, en dat het overschot er van ten j
goede komt aan het klooster of aan de
Roomsche Kerk. En dus, zoo zeggen ze,
worden eigenlijk de kloosters c.f de kerk
uit de Rijkskas gesubsidieerd. En wat dan
een verkiezingsreden aar als de heer De I
Klerk daar verder bij kan maken, nu, dat
kan men zich denken!
Nu willen wij vooreerst met den heer
Yan Wijnbergen vragen: Hoe weten de
heeren, dat de kloosterlingen-onderwijzers
hun salaris niet zelf geheel gebruiken! j
Kunnen zij overleggen lijsten van de kosten I
der kloosterhuishoudingen en daaruit bere-
kenen, hoeveel voor eiken kloosterling aan
huisvesting, voeding, kleeding, ontspan-
ning, reiskosten, lectuur, enz. wordt uitge- j
geven
Antwoord: Neen, dat kunnen ze niet. j
Alles berust hier op gissen. En daarmee
vervalt reeds hun gansche redeneering.
Evenmin weet men, of de kloosterlingen
inderdaad hun gansche salaris of slechts
een deel daarvan aan de kloosterhuishou
ding uitkeeren. Ook hier gist men er maar
weer naar. En gissen doet missen.
Wat echter alles afdoet, is dit, dat ieder
mensch, die meerderjarig is en niet onder
curateele staat, met zijn loon mag doen wat
hij wil. Niamand heeft daarmee iets te
maken.
Stelt dus al, wat. men niet weet dat
de kloosterlingen hun gansche salaris aan
de kloosterhuishouding afstaan, en stel bo
vendien, wat men evenmin weet dat
het klooster daarvan overhoudt, dan is het
overschot, dat aan het klooster ten goede
komt. geen Rijkssubsidie meer, maar een
vrije gave van een particulier, die het eer
lijk verdiende geld aldus verkiest te beste
den, gelijk vele openbare onderwijzers een
deel van hun salaris storten in de kas der
S.-D. A.-P. of wellicht aan de Loge.
,,H et C e n t r u ni" is zeer tevreden over
de door den Minister van Oorlog aangekon
digde reorganisatieplannen voor
liet leger. Maar toch klinkt ook hier een
„dankbaar, maai' niet voldaan."
Niet voldaan met het oog op de mobi
lisatie, waaraan de voorgestelde reorgani
satie der infanterie juist ten goede moet
kernen.
Het blad schrijft hierover:
„Indien voor één land een snelle mobi
lisatie vali het goheele leger een levens
kwestie is, dan is dat voor een klein land
en onder die kleine landen op de aller
eerste plaats voor ons vaderland met zijn
machtige, niet altijd eensgezind zijnde na
buren en met zijn onevenredige lange grens
lijn.
Niettegenstaande de verbeteringen onzer
organisatie, duurt onze mobilisatie nog da
gen, waar eigenlijk uren al te lang zijn te
achten.
Met de voorgestelde organisatie-wijziging
is voor de spoedige mobilisatie alles be
reikt, wat er door de organisatie te berei
ken valt. Mocht de Minister van Oorlog ons
nu cok nog de localisatie der militie geven,
dan kunnen wij mot het oog cp onze mobi
lisatie volkomen gerust zijn. Wij haddya
een onmogelijke organisatie en gc-en locali
satie der militie, dus een meer dan twijfel
achtige mobilisatie. Wij krijgen thans, naar
wij hopen, de juiste organisatie; nu nog
de localisatie. Het zal tóch wel voor ieder
een duidelijk zijn, dat onze miliciens,
welke bij mobilisatie ongewapend cn onaan.
gevoerd in groote trospok naar hun garni
zoenen reizen, voor vijandelijke cavalerie-
massa's een al te gemakkelijke prooi zou
den zijn. Denken wij slechts aan de mili
tie uit Zuid-Limburg, afgesneden bij Echt;
die. uit de noordelijke provinciën, afgesne
den bij Zwolle.
Levert ieder dorp of combinatie van dor
pen een compagnie, waarvan er vier een
bataljcnsdistrict vormen, geeft men de mi
litie evenals de landweer de wapenen mee
naar huis, richt men overal kleine patroon-
maga-zijntjes op en zendt, men officieren en
kader, zoodra er verwikkelingen dreigen,
naar hun compagnies, en bataljoDsdistric-
tcn, dan staat ecu drietal uren na het mo-
bilisa.ticbevcl in ieder dorp, een gewapende,
aangevoerde compagnie, nagenoeg voltallig
gereed. Deze compagnieën zijn spoedig tot
bataljons vercenigd en wee den indringer,
die zieli onvoorbereid of onvoldoende sterk
in eep dergelijk wespennest waagt. Vrees
voor ea.valerie-massa's of strategische over
vallingen met vfédesgarnizoenen, kan dan
hij ons vrijwel ter zijde gestold worden.
Wij zijn er ons volkomen van bewust,
dat een dergelijke regeling vele, .gelukkig
slechts administratieve moeilijkheden zal me
debrengen, doch zij is mogelijk, getuige onzo
eigen gelocaliseerde landweer en getuige
Zwitserland, waar e en dergelijke, streng
doorgevoerde localisatie voor heb geheele le
ger bestaat."
De maatregel, om slechts één beroepslui
tenant per compagnie in te deelen, wordt
door „H et C e n t r u m" toegejuicht, om
dat die officier daardoor oen aangenamer
werkkring krijgt.
En voorts wordt vooral de reorganisatie
der vesting-artillerie door het blad hcoge-
lijk geprezen.
Nu de Minister van Justitie den Wage.
üiingschen boekhandelaar, op diens klacht
over dc op niets uitgeloopen politie-inmen-
ging bij het exposeeren der veelbesproken
j Wageningsche prentbriefkaar-
ten, heeft doen weten, „dat voor tusschen.
I komst van Regeeriugswege geen aanleiding
I bestaat, en dat in elk 'voorkomend geval
i dc rechter een beslissing zal hebben te ge-
1 ven", moet aan het ,,H andelsblad" dc
verklaring van het hart, dat een zoodanige
hanteering van de strafwet, als hier door
j de. justitie heeft plaats gehad, niet met de
eischen eener goede justitie, en met de be
langen der justitiabelen in het algemeen,
te rijmen valt
Na de verwarde toedracht van het in-be-
I slag-nernen en van hetgeen daarop vertier is
gevolgd, nog eens in herinnering to hebben
gebracht, schrijft het Amsterdaiusch orgaan:
Het is zeer twijfelachtig, of zulk „intrek
ken van de dagvaarding", tegen den zin
van «den beklaagde, toelaatbaar is. Krijgt
hij niet, eenmaal in rechten betrokken, recht
op een beslissing van den rechter? En mo
gen andere belanghebbenden cn "belangstel
lenden niet ook verwachten, dat hier ten
minste door beslissingen duidelijk zal wor
den gemaakt, waar volgens de nieuwe be
paling de grens te trekken valt tusschen
verboden voorstelling en overdreven pru
derie
Do Minister lieeft ons verleden jaar een
wetsontwerp bezorgd, zeer rekbaar in haar
woorden, en welker zekere betoekenis eigen
lijk pas door de praktijk fier rechtspraak
kan werden verduidelijkt. Wij hebben toen
tegen deze wijze van wetgeving geen over
wegend bezwaar gemaakt: erkend dat zij
onvermijdelijk kan zijn. De Minister heeft
vervolgens ook geweigerd, een authentieke
verduidelijking van de ruime woorden te
geven; en alweer konden wij dit begrijpen.
Maar... dan verschuilc men nu ook niet
nog de zekerheid, die de praktijk der recht
spraak brengen kan! En die juist in twijfel
gevallen moet worden "verschaft.
Van tweeën één: óf dc justitie doe dui
delijk weten, dat deze briefkaarten niet on
geoorloofd zijn; dan weet men waaraan men
voor dergelijke gevallen zich houden kun
óf zij spreke een veroordeeling uit.
Nu gaat het waarlijk lijken of men aan
licogerhand het wijzer vindt-, de be teeken is
van zijn eigen wet ma-ar niet tot klaarheid
tc doen komen cn den twijfel te laten voort
duren; iof men graag het onzekere vcor het
zekere neemt.
Ma,ar dat zou oils doen denken aan liet
verhaal van den schoolmeester, dio uit sys
teem eens per dag zijn klas toesnauwde:
„Pas op, hoor, ik heb jullie in de gaten",
zonder dat iemand ooit precies begreep of
vernam, waarom. „Maar", zei hij„dat hield
den schrik er wat in."
Voorlezers en voorzangers.
Bij den Utrechtschen kerkeraad is een
voorstel van kerkvoogden ingekomen, om
de voorlezers en voorzangers allengs af te
schaffen door ontstaande vacaturen niet
meer te vervullen. Dr. J. H. Gunning
J.Hzn. verheugt zich over dit besluit.
„Heb valt niet te ontkennen," zegt hij
in „De Schatkamer" „dat dib
ambt gaandeweg in discrediet is geraakt.
Niet altijd toch wordt de praelectuur des
Woords met die wijding, dio zalving, die
gekuischtheid van taal en van dictie ver
richt, die de aanhooring er van tot een
stichtelijk voorrecht maken. Dat ik hier
mede niets to kort wil doen aan de waar
lijk voortreffelijke voorlezers, die men hiór
en daar aantreft, spreekt wel vanzelf,
maar zij zijn al, evenals de witte raven,
niet cvertalrijk. Menig ambtgenoot zou, in
dien hij zijn ervaringen in deze eens mee
deelde, wonderbaarlijke dingen kunnen v er
halen.
Het aantal anekdoten dmtrent „eigenaar
digheden" van deze broeders is niet bepaald
klein, en elk onzer heeft wel eens van die
kleine „vergissinkjes" opgemerkt, die zelfs
ter heilige plaatse van God's woning een
glimlach op de lippen brachten. Zoo herin
ner ik mij nog levendig in een groote ge
meente den voorlezer met stalen kalmte te
hooren voorlezen: „de koe en de boerin
zullen te zamen weiden", en prof. Kruijf
deelt ons mede (Liturg, blz. 75) hoe de
voorlezer te Pr. in Dan. 6 18 ze7:- malen
de d van het woord „stadhouder" in een 1
veranderde. Ds Lanrillard vertelde van
»Iets bij Arsène Lupin ontdekkenMaar,
baarde heer, Arsène Lupin laat nooit iets
achter! Ik begin me nu af te vragen, of hij»
zich niet vrijwillig door mij in Amerika
heeft laten arresteeren."
-.Dus ik moet afstand doen van mijn
schilderijen, van alles? Maar hij heeft mij
paarlen van mijn verzameling ontstolen-
Ik zou een vermogen willen geven, om ze
icrug te hebben. Als men niets tegen hem
kan uitrichten, moet hij maar zeggen den
Pr'is dien hij verlangt."
Lanimard keek hem strak aan.
?>Dat zijn verstandige woorden. Trekt gij
to niet in?"
jjNeen, neen, neen! Waarom?"
»Daar schoot mij iets to binnen."
„Wat?"
„Daar zullen wij over praten, als het
onderzoek tot niets leidt. Nog dit, spreek
8een woord over mij, als gij wilt, da-t ik
Wagen zal."
Hij mompelde verder:
„Ln bovendien is er geen aanleiding voor
my te verhoovaardigen."
De twee agenten kwamen langzamerhand
0 bewustzijn roet het verdwaasd uiterlijk
Van hen, die uit een hypnotischen slaap
ontwaken.' Zij deden de oogen verbaasd
^pnn; zij trachtten te begrijpen. Toen Gani-
hen ondervroeg, herinnerden zij zich
„Maar ge hebt toch iemand moeten zien
„Neen."
„Denkt eens goed na?"
„Neen, neen."
„En hebt ge niets gedronken?"
Zij dachten na en écn hunner ant
woordde:
„Ja, ik heb een beetje water gedronken."
„Water uit deze karaf?"
„Ja.
„Ik ook," verklaarde de tweede.
Ganimard proefde het, rook er aan. Het
had geen bijzonderen smaak, geen geur.
„Kom," zeide- hij, „wij verspillen onzen
tijd. In vijf minuten kan men de vraag
stukken, door Arsène Lupin gesteld, net
oplossen. Ma-ar ik zweer, dat ik er hem op
nieuw zal bijlappen. Hij wint de tweede
afdeeling. Voor mij is de beslissing
DeDzelfden dag werd aangifte gedaan
door baron Cahorn van een diefstal, ge
pleegd door Arsène Lupin, in voorarrest
verblijvend in de gevangenis de la- Santé te
Parijs.
Deze aangifte berouwde den baron dik
wijls, toen hij 't ka-steel Malaguis zag over.
geleverd aan de gendarmen, aan den pro
cureur, aa-n den rechter van instructie, aan
de journalisten, aan alle nieuwsgierigen,
die overal ronddwalen, waar zij niet zou
den moeten zijn.
De zaak hield reeds de openbare meening
in spanning. Zij deed zich in zoo bijzondere
omstandigheden voor, de naam Arsène Lu-
pin prikkelde zoodanig de verbeelding, dat
de meest fantastische verhalen de kolom
men der dagbladen vulden en geloof von
den bij het publiek.
Maar de brief van Arsène Lupin, dien de
„Echo de France" (niemand heeft ooit ge
weten, wie den tekst er van heeft mede ge
deeld) afdrukte; de brief, waarin baron
Cahorn brutaal weg werd gewaarschuwd
voor hetgeen hem boven het hoofd hing,
veroorzaakte geweldige ontroering. Onmid
dellijk werden fabelachtige uitleggingen on
dersteld. Men bracht het bestaan van de
beruchte onderaa-rdsche gang in herinne
ring. En het parket, daardoor beïnvloed,
leidde het onderzoek in die richting.
Men doorzocht het kasteel van onder tot
boven. Men onderzocht iederen steen. Men
bestudeerdo de houten beschotten en de
schoorsteenen, de lijsten der spiegels en de
balken van de zolderingen. Bij het licht van
toortsen doorzocht men de onmetelijke kel
ders, waar de heeren van Malaguis eertijds
hun schietvoorraad en hun mondbehoeften
opsloegen. Men peilde het inwendige van
de rots. Alles tevergeefs. Men ontdekte
geen enkele onderaa-rdsche gang. Er be
stond geen. geheime toegang.
Goed, antwoordde men van alle zijden,
maar meubelen en schilderijen verdwijnen
niet als spoken. Die moeten door deuren en
vensters en de menschen, die ze wegdïagen,
komen en gaan eveneens door deuren en
vensters. Wie zijn die menschen? Hoe zijn
zij binnengekomen? En hoe zijn zij heenge
gaan 1
Het parket van Rouaan, overtuigd van
zijn onmacht-, verzocht hulp van Parijsc-he
agenten. Dudouis, de chef der Veiligheids
politie, zond de fijnste speurders van 3c
zoogenaame „ijzeren brigade." Hijzelf ver
toefde twee etmalen op het kasteel Mala
guis. Maar hij vond geen spoor.
Toen liet hij den hoofdinspecteur Gani-
mard komen, wiens diensten hij zoo dik
wijls gelegenheid had gehad te waardeerea.
Ganimard luisterde stilzwijgend naar de
mcdedeelingen van zijn chef, schudde toen
het hoofd en verklaarde
„Ik geloof, dat men op den verkeerden
weg is met aldoor maar het kasteel te blij
ven doorzoeken. De oplossing ligt elders."
„Waar dan?"
„Bij- Arsène Lupin."
„Bij Arsène Lupin! Als rnen dat onder
stelt, stemt men toe, dat hij er bij betrok
ken is."
„Dat geloof ik ook. Nog sterker, ik ben
er vast van overtuigd."
„Kom, kom, Ganimard, dat is al te
dwaas. Arsène Lupin zit immers in de ge
vangenis."
„Arsène Lupin zit in de gevangenis, dat
is zoo. Hij wordt bewaakt, dat stem ik toe.
Maar al had hij ijzeren ringen om de voe
ten, touwen om de polsen en een prop in
den mond, dan zou mijn overtuiging nog
niet veranderen."
„Waar steunt die vaste overtuiging op?"
„Op het feit, dat alleen Arsène Lupin
over het ontzaglijk doorzicht beschikt, dat
noodig is, om een zoo ingewikkeld werk te
bedenken en met goeden uitslag uit te voe
ren, zooals het uitgevoerd is."
„Ketspraatjes, Ganimard."
„Maar die werkelijkheid zijn. Laat men
toch niet zoeken naar onderaaTdsche gan
gen steenen, die om een as draaien, en an
deree grappen van dat slag. Arsène Lupin
gebruikt niet van die ouderwetsche manie
ren. Hij is een man van den tegenwoordi-
pen tijd, of liever van de naaste toekomst."
„En wat zoudt gij dan doen?"
„Ik vraag u vergunning een uur met hem
te kunnen doorbrengen."
„In rijn oei?"
I „Ja-. Op de terugreis uit Amerika hebben
j wij tijdens den overtocht met elkaar op
den hesten voet gestaan, en ik durf z-egaen,
dat hij eenige sympathie heeft voor den-
gene, die hem heeft weten te arresteei en-
Als hij me kan inlichten, zonder zich bloot
te geven, zal hij niet aarzelen, mij een ver-
geef-sche reis tc hesparen."
Het was even over twaalven in den mid
dag, toen Ganimard de cel van Arsène Lu
pin werd binnengeleid. Deze, dio op zijn
bed lag uitgestrekt, hief het hoofd op en
slaakte een kreet van blijdschap:
„O ho, wat een aardige verrassing! Die
beste Ganimard, hier
„Ikzelf 1"
„Ik heb naar heel wat dingen verlangd
in het rustoord, dat ik heb uitverkoren,
maar naar geen zoo vurig als naar een be
zoek van u.
,,U is wel vriendelijk."
„Neen, neen, ik gevoel voor u de groot
ste achting."
„Daar ben ik trotsch op."
„Ik heb altijd beweerd: Ganimard is
onze boste defectieve. Hij staat bijna, gij
ziet, hoe openhartig ik ben hij staat bij
na even hoog als Sherlock Holmes. Hcusch,
het spijt me, dat ik u niets beters kan aan
bieden dan dit bankje. En geen enkele ver-
frissching! Geen glas bier! Neem me niefc
kwalijk, ik logeer hier slechts tijdelijk."
(Wordt vervolgd.)