Jjo. 16001. XiËXDSCH DACHSXiAD, Zaterdag- 2© April. Berde Blad. Asm© 1912.
grieven van een Leidenaar.
cccxovn.
DE IJSBERGEN.
De ramp van de „Titanic.''
I' Door in ij werd» eVeïials door de moesten
Liiner stadgenoot-en, out vangen een circu
laire, die mij aanleiding geeft, dezen Brief
L schrijven. Ik wilde, dat er geen reden
Lstond voor het verspreiden der circulaire
to dat ik dezen Brief in de pen kon hou-
flen, want dan zou er ook niet zijn de
Vrecselijke ziekte, die langzaam, maar zeker,
He krachten van jongere en oudere men-
fcchen sloopt en die van de jongeren het
incest, de ziekte die de volksmond zoo teo-
[fcenend tering heeft genoemd en wier weten
schap pel ij ken naam tuberculose is.
O als deze volksziekte eens niet bestond
(V^at zou er veel minder leed worden ge-
ijedcn! Maar toch staat men niet meer zoo
^achteloos tegen dien vijand der monschlieid,
hls voorheen. De wetenschap beeft ons ge
leerd. dat de tuberculose niet ongeneeslijk
ïs, zooals men vroeger meende en dat vooral
ide ziekte in haar eerste stadium met vrucht
fcan worden bestreden en eindelijk, dat er
löns velerlei middelen ten dienste staan om
(besmetting te voorkomen en er voor te
(waken, dat in een gezin, waar een of meer
]jer huisgenooten aan tuberculose lijden, an-
ideren niet door de kiemen der kwaal wor-
jden aangetast. De Vereeniging ter bestrij-
Iding der Tuberculose, die haar vertakkin
gen over 't gelieole land heeft, is het grooto
lichaam, dat den strijd tegen deze gevreesde
(volksziekte heeft aangebonden en met steeds
(betere kansen haar bokampt.
Ik zal hier niet een opsomming geven
van hetgeen deze Vereeniging doet. Men
heeft, wat onze gemeente betreft, het voor
jeenigen tijd kunnen lezen in het jaarver-
plag der Leidsche Vereeniging. Dankbaar
{was het bestuur voor het nuttige werk,
Hat werd volbracht, doeh nog niet voldaan
'is liet- Er blijft nog zooveel tc doen over!
(Er roepen nog zooveel nooden om leniging.
Er staan nog veel meer wegen open om
(helpend en reddend op te treden. Men kent
de middelen, maar men kan ze niet toepas
sen. En waar-om niet? OmJdafc ik schrijf
het met schaamtegevoel neer omdat er
'geen geld genoeg voor is! Men tracht zoo-
Veel mogelijk leden en donateurs voor de
(Vereeniging te winnen, die hun jaarlijk-
ische bijdragen komen afdragen, men orga
niseert uitvoeringen en tombola's om de kas
te versterken, men ontvangt aanzienlijke sub
sidies van Rijk, Provincie en Gemeente en
komt nog te koTt.
Gold, altijd meer geld, vraagb de strijd
'tegen dezen vijand. Het gaat er mee als
toet het militairisme, al is de uitwerking
er van geheel anders. Hoe mobieler het leger
(der tuberculosebestrijders, hoe meer rnen-
fichen van den dood worden gered; wat vap
hot. soldatenleger zeker niet kan worden,
'gezegd.
Eri daarom zoekt de Vereeniging nog naar
in oer wegen om geld voor het groobe doel
bijeen te krijgen. Sinds de laatste jaren ook
^door den verkoop van een bloempje, op eon
"bepaalden dag, voor oen minimumprijs van
teen dubbeltje, terwijl, wie er mee voor kun-
taen en willen offeren, dit bedrag kunnen
Veition. of vertwinlagvoudigen. Langs stra
ten on wegen, aan de huizen en overal waar
toedien bijeen zijn, wordt- het bloempje
Henry F. Urban schrijft oveir de in den
Oceaan drijvende ijsbergen uit ervaring in
den „Berliner Lokal-Anzeiger"
Het is een warme Juli-avond. De zee is
élechts licht bewogen. Het mist. En door
'don witten nevel dringt, telkens met pauzen
van 2 minuten het diepe, dreunende, waar
schuwende Poe.oe-oe.oeh uit den misthoorn
Van een transatlantische stoomboot- Thans
hvorden de omtrekken flauw ziohtbaar, zwart
en geweldig. Het is een der Oceaan-reuzen-
Donkere rookwolken kronkelen uit de schoor
tenen. Majesteus doorklieft het schip de
Wen met een snelheid van 18 mijlen in
het uur. Om den scherpen boeg kookt en
bruist het water tot hoogopspattende schuim
vlokken. Alle electiische lichten branden-
'Alle kajuitvensters en de vensters der eet-
jzaal zijn verlicht, want men zit aan tafel.
In de eetzaal, groen met goud, dienen de
hofmeesters in hun donkerblauwe uniform;
toet koperen knoopen juist de koffie op. Het
strijkorkest boven ip de damessalon speelt
het laatste s tuk van de tafelmuziek. Harts
tochtelijk sleepend klinken de tonen der
Violen tot beneden in de eetzaal. Schoone
Vrouwen, gezeten aan de glinsterende smuuw-
Vitte tafels, wiegen het hoofd op de handen
fen lachen. Poe.oe-oe.oehdreunt de misthoorn
toornig midden door de klanken van de mu
ziek en het gebabbel der passagiers heen.
„Die verwenschte misthoorn", zegt de
Idikko Berlijner tot de kleine zangeres naast
hem, die een kunstreis naar Amerika maakt.
ïiHet maakt iemand zenuwachtig".
„Ach, het laat mij koud!" is haar mèening
fret voorgewende onverschilligheid.
„Nu ja, als men ook zoo'n portie ijs
hoemt', grappigfc dé dikke Berlijner en
kraakt een amandel.
langzaam aan loopt de zaal ledig. Eenigen
blijven achter en scharen zich om de piano,
^aar de vriendelijke Oostenrijker met do
claehclijke zwarte snorrebaarden een lied
met liooge keelstem, grotesk, bespot
telijk. In een hoek, afgezonderd, zit een
anke, jonge man met een jong meisje te
keuvelen.
Doe.oe-oe.oehdreunt de misthoorn. In het
ooksalon zit een brouwer uit Mexico een
et te sigaar te beknauwen en niet ver
ai1 em af vertelt een bereisd, Engelsohm&a
te koop aangeboden, om allen, arm en rijk,
oud en jong, in de gelegenheid te stellen
naar de mate van hun vermógen voor het
groote en goede doel iets te doen.
Ditmaal -zal het bloempje worden ver
kocht op Maandag 22 April. Er is voor dien
dag een gereede aanleiding. Het is de ver
jaardag van den dag, waaTop in het jaar
1879 H. M. de Koningin-Moeder aan de zijde
van den Koning, als Neerlands Koningin,
voor de eerste maal haar intocht hield in
de hoofdstad des Rijks. En de Koningin-
Moeder heeft de Vereeniging vergunning
gegeven elk jaar op dézen datum een
bloempje ten verkoop aan te bieden, dat den
naam van Emm a_b 1 o e m zal dragen. Men
weet misschien dat de Koningin-Moeder zioh
zeer interesseert voor de bestrijding der tu
berculose en het lag dus voor de hand,
dat zij gaarne aan deze bloem haar naam
leende.
Dit kan men in do in den aanhef genoem
de circulaire, die mij aanleiding gaf tot
het schrijven van dezen Brief, lezen.
En nu kom ik tot al mijn stadgenoot en
met nadrukkelijk de 'aandacht op deze cir
culaire te vestigen 'en hen op te wekken
aan het verzoek van het bestuur der „Ver
eeniging tot bestrijding Üer Tuberculose"
en van het Dames-Comité voor den ver
koop der Emma-bloein wel te willen vol
doen.
Een groot aantal 'meisjes zal op Maandag
a. s. de stad doorkruisenze zullen ons op
straat aanhouden, ze zullen aan onze hui
zen aanbellen en op deze immers kiesche
wijze van ons vragen, een offer op het altaar
der mensehenliefde te brengen.
Medeburgers, groot en klein, laten zij
niet te vergeefs bij ons aankloppen. "VVia
veel kan missen brenge een groot offer,
betale veel voor 'de Emma.bloem, wie hot
niet ruim heeft 'zonder© toch voor dit mooie
dool een enk-el duhbaltje af. Niemand mag
Maandag zonder de "Emma-bloem zich ver-
toonen.
Verscheidene grootere bijdragen vormen
'een heel groot bedrag, on vele kleintjes ma
ken pok een groote en zoo moot Leiden mea
vooraan staan, als straks de opbrengst van
de verschillende gemeenten in ons land
wordt gepubliceerd.
Het is bekend, dat Leiden niet tot do
'gunstigste plaatsen behoort, wat aangaat
het percentage van hen, die aan tuberculose
lijden of voorbeschikt er toe zijn. In dat
opzicht is het ï'oeds onze pliaht een groot
bedrag samen te brengen. Er is hier zoo
veel noodig. Verder wordt döstrijd tegen
de wtreede kwaal in Leidon op wetenschap
pelijke wijze en zeer stelselmatig gevoerd,
dank zij den bij uitstek kundigen mannen,
'die er de leiding hebben, waarvan ik hiec
alleen den voorzitter, prof. Nolen, noem.
Men tast hier niet in den blinde, men weet
wat men wil en is er op wetenschappelijke
gronden van overtuigd, dat de tuberculose
als volksziekte kan worden bestreden en op
welke wijze het moet geschieden. Verstrek
ken wij het bestuur dar Vereeniging de mid
delen, dan zal Leiden aan heel het land
het voorbeeld, geven. Maar ook onze eigen
eer gebiedt, dat wij in dezen niet achter
aan komen. Wat is er heerlijker dan onge
lukkige medemenschen. te helpen, die, wan
neer zij niet geholpen worden, dreigen licha
melijk ten gronde te gaan, de verloren veer-
met een kring van toehoorders om zich heen
van zijn reizen.
„Ijsbergen BelachelijkLaat u toch nooit
iets wijsmaken. Dit is nu mijn twaalfde reis
en ik heb ei' nog nooit een gezion. En
mocht er een komen, welnu, dan varen wij
ér om heen. Heel eenvoudig l" Poe-oe-oe.oeih
dreunt de misthoorn. En steeds klieft de
Oceaanreus schuimend de baren door nevel
en mist. Niemand der passagiers bevindt
zicli op het dek. Het is daar niet zoo aan
genaam. Ook wordt het tijd om zich ter
tuste .te begeven. Het wordt eenzaam op
het schip, steeds eenzamer. Alleen op de
kapiteinsbrug, die daar in de hoogte vlak
voor de sohoorsteenen, dwars over het. sohip
loopt, ié het levendig. Daar gaan de kapi
tein en de eerste ofJfcier aanhoudend, zon
der eenige onderbreking van bakboord naar
stuurboord heen en weer. In den hoek aan
stuurboordzijde staat de derde officier en
aan bakboordzijde de vierde officier met den
verrekijker voor het oog, trachtend den dich
ten nevel te dooïvorschen. In het stuur-
huisje midden op .de brug s^aat de kwar
tiermeester aan het stuurrad, den blik on
afgewend op liet kompas vooir hem en voort-
Idurend draaiend aa.n het stuurrad om het
schip in den koers te houden. Voor aan
ld en boeg staat ,de tweede k war tier moes ter,
trachtend den mist met het oog te door
boren. Boven in den uitkijktoren aan den
fokkemast staat de wacht en spiedt door de
mistige duisternis. Beneden in het machine-
ïuim staan de wijzers van de beide telegraaf-
ïappaTaten, die met het telegraaftoestel op
■de brug in verbinding staan op: „opgélet",
vanwege den nevel. Verscheidene machinis
ten bevinden zioh daatom in de onmiddel
lijke nabijheid der toestellen hij de omscha
kel machine, die de geweldige machinerie be-
heerscht. Alle voorzorgsmaatregelen zijn
du9 genomen.
Men hoort niets dan het doffe gelijk
matig© stampen der machine, het bruisen
'dor golven, die het schip doorsnijdt, den dreu
nenden misthoorn. Uit de verte klinkt een
zilveren vrouwenlach. Plotseling blijft de
kapitein staan en zegt tot den eersten offi
cier i
„Jansen, wordt het koeler, of verbeeld
ik mij dat?"
Jansen kijkt röndohï zicE, ïrlsof mén 'dé
koude koin zien en antwoordt: „Ja, het komt
jnij ook voor .alsof heit kouder wordt."
T^gelijkertjjd merkt de dgrde officier $j$a
kracht wéér te geven, of, voor zoover zij
ze nog bezitten, te doen behouden?
Welnu, in dit werk moet Leiden mee in
de voorste gelederen staan!
Daarom wek ik alien op Maandag eon groo
tere of kleinere bijdrage gereed te houden
om aan het eerste verzoek, een bloempje
van de vriendelijke verkoopsters tc koopen,
te kunnen voldoen.
Moge de uitkomst van deze aardig gevon
den colloote, de meest optimistische verwach
tingen overtreffen, opdat velen, neen allen,
'als zij een volgend' Jaar weer eens in het
jaarverslag der „Verëöiiiging tot bestrijding
der Tuberculose" lezen, dat op verschillende
wijzo, talrijke lijders geholpen zijn. er bij
kunnen denken: daaraan heb ik ook mijn
evenredig deel bijgedragen.
En als er medegedeeld wordt, dat er nog
zoo-veel geholpen konden zijn, indien de
middelen ruimer hadden gevloeid, dan mag
ons niet het zelfverwijt treffen, dat wij
de hand terug hebben gehouden, toen zij
ons om hulp en steun werd toegestoken.
Daarom, mede-Leiden aars, laat ons Maan
dag offervaardig zijn!
Hoewel de berichten omtrent deze schip
breuk de laatste dagen steeds somberder
werden, blijkt thans, nu de „Carpathia" te
New-York is angekomen en de ooggetuigen
hebben kunnen spreken, dab men zioh de
ramp niet vreeselijk genoeg kon
voorstellen. Velen van d'e geredden zijn ech
ter gebroken mensohen. Hun zenuwgestel
heeft een schok gekregen, en zij doen on
samenhangende verhalen, terwijl de een
alles weer heel anders heeft gezien dan de
ander.
De
aankomst van de „Oarpathja"
was een aangrijpende gebeurtenis.
Tot op het laatste oogenblik hebben de
stoombootmaatschappijen zooveel zij kon
den geheim gehouden en zij hebben daar
mede niet alleen verbittering gewekt bij de
pers en de bevolking, maar ook de Ameri-
kaansche regeering. die eveneens onheusch
behandeld' is, zeer ontstemd.
Een journalist woonde de ontscheping
der schipbreukelingen bij. Eerst kwamen,
zoo vertelt hij, twee jonge mannen zeer
opgewekt van heb schip, daar een bonte rij
vrouwen en mannen, de eersben gedeelte
lijk in feestelijke avondkleedij, gedeeltelijk
in morgenjapon of nachtgewaad. Eerst
heerschte er diepe stilte op de pier, maar
spoedig werd deze stilté door luid weenen
en de kreten van elkaar ontmoetende fami
lieleden verbroken. Intusschen werden de
gewonden deels op handen van dragers,
deels in draa gbaren voorbij gebracht. Dan
komen er weer vroolijke jong© mannen,
zorgvuldig gekapte jonge meisjes. Alles
dwarrelt door elkaar. Er is geen denken
aan, eenige bruikbare inlichtingen te krij
gen. Maar in ieder geval waren de geruch
ten van de aanwezigheid van vele dooden
aan boord overdreven.
Het beeld van ellende wordt verbroken,
doordat de passagiers van de ,,0'arpathia"
tegelijkertijd het schip verlaten. Jonge da
mes met gehavende avondtoiletten, ande-
et uur boord op: „Het wordt aanmerkelijk
kouder
„Jansen werpt 'n blik op den thermometer
aan het stuurhuis je: „De thermometer daalt
snel l"
I)e kapitein komt naast hem' staan, even
als ide derde officier. Alle drie nemen nauw
keurig 'den thermometer waar.
„Ongeveer jzes graden gedaald!" zegt Jan
sen.
„Voor 'den duivel", roept de kapitein uit,
„dat ikan alleen een ijsberg zijn. Zie jo
niets, Karaten?"
Kersten, de dorde officier, votrscht we-
dörom in Noordelijke richting door den mist.
„Ik zie niets!"
„Roep ;den uitkijk oens-aan!" beveelt de
kapitein.
Jansen neemt de spreektrompet en roept
den uitkijk eenig© woorden toe, die beant
woord worden met de mededeeling, dat hij
niets ziet.
„De therniometer staat drie graden hoven
Hul", meldt Kar sten.
Alle verrekijkers op de brug zijn naar het
Noorden garicht; Poe.oe-oe.oeh! waarschuwt
de (misthoorn, waarvan de klanken ver don
nevel doordringen. En als om met deze waar
schuwing te spotten, duikt plotseling een
ontzettend, (reusachtig schrikbeeld uit den
nevel op. Van uit heb Nood-den recht voor
den boeg drijft het naar het schip toe, ge-
ïuischloos, spookachtig wit, de verstarrende,
jjzige koude des doods uitademend. Wel 600
voet steekt de ijsberg boven het water uit,
zoodat (rich een ontzettend groote ijsmassa
onder den waterspiegel moet bevinden. Van
voren, vlak hoven water, vertoont hij een
ïeusaohtiga uitholling. Het gedeelte daar
boven hangt met een gevaarlijke punt naar
voren over, juist op scheepshoogte. Als deze
ijskegel het sohrp (raakt, wordt het onder
water gedrukt als- een notendop. Dan is
alles voorbij. In enkele seconden- En 2000
passagiers aan boord!
„IJsberg aan stuurboord!" klinkt plotse
ling het waarschuwingssignaal van don uit
kijk. Die slem heeft iets bovenmenechelijkfl
vreesaanjagends. Aan uitwijken dit ziet
de kapitein is niet meer te denken. Reeds
is hij bij het telegraaftoestel. De kruk wordt
omgezet. De wijzers staan op: „Met volle
kracht .aohteruitl" Beneden in de machine
kamer razen plotseling de eleotrisohe bellen-
De dichtstbjjstaande machinist springt toe,
leegt bot omïmaM m telegrafeert d§
ren met nauwelijks opgestoken haren en in
nachtgewaad, jonge Amerikaanschen, lie
ten haar kalmte blijken. Een oude heer
steunt op twee begeleiders; zijn voeten zijn
bevroren. Schokkende ontmoetingen vinden
plaats, maar weinigen kunnen iets samen-
hangends vertellen.
De aanvaring.
Alle geredden zeggen, dat de pau.vgiera
van de „Titanic" geen vermoede, i er van
hadden, dat er levensgevaar bestond, toen
de aanvaring met bet ijsveld plaats vond.
Heeren in de rookkamer hervatten zelts
hun kaartspel, dat ze even gestaakt hadden
De Amerikaansche dr. Kemp, die zich op
een reis om de wereld op de „Titanic" be
vond, vertelde, dat hij de passagiers had
zien sneeuwballen met de sneeuw die op het
dek geworpen was, zoo weinig besef hadden
zij van gevaar.
De schok schijnt dan ook zeer zwak ge
weest te zijn. Een der passagiers vertelt
dat hij eerst uit zijn kajuit was geloopen
maar boven komende geen bijzonders zag en
dus geen gevaar vermoedende, zich juist
weer in zijn hut wou begeven toen het
signaal klonk: „Allen aan dek."
Men verklaart thans ook, dat de „Tita-
nio" waarschijnlijk op het laatste oogenblik
een zwenking heeft gemaakt en langs net
ijsveld schuurde, waardoor het heele sohip
aan bakboord werd opengereten. Dit zou
dan ook de snelle zinking verklaren en het
feit, dat de waterdichte schotten niets hiel
pen.
De redacteur Hurd van de New-Yorksche
„World", die zich toevallig op de „Carpa-
thia" bevond, heeft vele geredden tijdens
de vierdaagsohe reis naar New-York ge-
interviewd.
Hij vat hun indrukken als volgt samen:
De officieren van de „Titanic" wisten van
de aanwezigheid der ijsbergen vele uren
voor de botsing af. Niettemin werd de vaart
die bijna 23 knoopen per uur bedroeg, nier©
verminderd.
De sloepen van de „Titanic" waren ontoe
reikend om alle passagiers te redden, om
van de bemanning niet te spreken. De re
gel: Vrouwen eerst., werd mede toegepast
op de mannen met gezinnen; dezo werden
teruggezonden, ofschoon de alleen voor de
vrouwen bestemde reddingssloepen slechts
halfvol waren.
De waterdichte schotten hebben de „Ti
tanic" slechts tijdelijk drijvend gehouden.
De zegslieden van Hurd verklaarden allen,
dat op het binnendringen van het ijskou
de water verscheidene ontploffingen zijn
gevolgd, waardoor de „Titauic" vaneen is
gebroken. Deo© inlichtingen zijn bevestigd
door het verhaal van don stoker Jones uit
Southampton. Jones voegde daaraan toe,
dat er vier reddingssloepen zijn omgeslagen,
toen de „Titanio" wegzonk en dat het neer
vallen van ijs op het bovendek van de „Ti
tanio" velen heeft gedood.
Het orkest sp eel t.
Alle passagiers zijn uit over den helden
moed van het orkest, dat al door trachtte
door de muziek er den moed in te houden.
Toen er niets meer te redden viel en het
reusa-chtigo schip zonk, zette het orkest de
commandobrug ter bevestiging van het be
richt, terug. Dan werpt hij de kruk dor
oraschakolingsmaohine om. Plotseling klinkt
een andere toonaard van de geweldige schroe
ven, die nu in tegenovergestelde richting
draaien. Een jiauw merkbare siddering door
trilt het geheele schip.
Bloek en onbeweeglijk staan de machinis
ten elkaar aan te zien. Wat is .gebeurd?
Wat zal er gebeuren? AVanneer komt de
botsing? Wanneer zal het zeewater rich
kokend in het machincruim' storten, eiken
uitweg voor de machinisten beneden de water,
linie afsnijdend?
Ook boven op, de brug staat men bleek
en onbeweeglijk, alsof de ijzige koude, die
het spook daal- voor hen, uitademt, hen tot
ijsklompen had doen bevriezen. Bleek en
onbeweeglijk staat de uitkijk in den toren,
do kwartiermeester aan den boeg, do man
aan het stuur, dat hij met ijzeren liand houdt
en een weinig naar het Zuiden, van den ijs
berg af, gedraaid heeft. Zij hebben do tanden
op elkaar geklemd. Vijf minuten dat
weten zij moeten verloopen, alvorens het
zeekasteel naar de schroeven luistert en ach
teruit loopt. Tot dan loopt het schip zijn
enormen vaart uit.
Speelt daar niet iemand in de eetzaal:
„Hinterm Ofen sitzb'ne Maus"! Eén mi
nuut!Twee minuten!
„Ja, zoo'n overbooht naar Amerika is te
genwoordig een pleizierreisje, anders niet",
zegt de bereisde Engelschman en steekt oen
sigaret op.
Drie minuten!... Het wordt al kouder en
kouder. Steeds nader komt de ijsberg,
schrikwekkend in dreigende, ijzige spook-
aohtigheid. Hij schijnt den geheelen
Oceaan, den geheelen hemel te vullen. Men
riet niets anders dan ijs. Van de brug, van
het stuurhuisje^ van den uitkijk, van lan
boeg staren zeven paar oogen in vale ge
zichten onafgewend op het reusaohtige
schrikbeeld daar vóór hen. Zeven harten
staan stil. Thans moet de botsing geschie
den nu nu. De man in den uitkijk sluit
de oogen. De kwartiermeester op den boeg
draait het hoofd zijwaarts en houdt don
adem in.
Vijf minuten!.... Het schip staat. Lang
zaam gaat het nu achteruit. Iets sneller.
Nog sneller. De afstand tusschen het witte,
reusachtige spookbeeld wordt grooter, »">e
ijsberg bevindt zioh thans reoht voor deu
bekende Engelsche hymme: „Nader, mijn
God, tot U" in.
Daarna verdween het in de golven
D e r a in n.
Het is riog niet mogelijk zich een beeld
te vormen van de vreeselijkc uren in den
nacht van Zondag, tusschen do aanvaring
en het zinken van de „Titanic", en wij zul
len moeten afwachten tot enkele der kalm-
sten en sterksten onder de geredden zich in
staat zullen voeler, een getrouw verhaal te
doen van de Tamp. Omtrent kapitein Smith
vertollen de schipbreukelingen de meest
uiteenloopende verhalen, ook omtrent de
orde aan boord. Voigens velen is er heel
wat gebruik gemaakt van de revolvers om
een paniek te bezweren en zouden er ver
scheidene dooden gevallen zijn. Velen ook
werden plotseling krankzinnig. Ook over
de heldhaftige houding van Astor en Stead
hoort men velerlei, dat weer door andere
wordt tegengesproken. Wel schijnt het
voorschip dadelijk bij de aanvaring plat ge
drukt te zijn, warbij vele honderden leden
van de bemanning dadelijk dood w^ireu
Ook moeten l>ij de eerste paniek velen uit
angst over boord gesprongen zijn. Toch
moet men dit alles onder voorbehoud aan
nemen. Een der passagiers vertelt ook dat
het voorschip snel zonk, en de „Titanic"
daarop met de achtersteven steil rechtop
stond. Dit is weer in strijd met een ander
verhaal dat het schip geleidelijk zonk, en
de kapitein Smith tot het laatste oogenblik
op de brug stond, totdat een golfslag hem
wegvaagde.
Kolonel Groei© sprong, toen de „Tita
nio'' zonk, van het hoogst© dek in zee en
zwom van het eene stuk wrakhout naar het
andere, tot hij een vlot aantrof.
Spoedig werd dit echter zoo bezet, dat
het scheen, dat het zou zinken, als er meer
op kwamen. Degenen, die er zioh op bevon
den, hebben daarom uit zucht tot zelfbe
houd geweigerd, toe te staan, dat anderen
er op zouden klimmen. Dit was het meest
aangrijpende en afgrijselijke tooneel ge
weest, vertelt Gracie. De medelijden wek
kende kreten van lien, die zich om ons
heen bevonden, klinken mij nog in de
ooren. Zij zullen mij tot op mijn sterfbed
bijblijven. „Houdt j© aan wat j© heb, ke
rel riepen wij iederen man toe, die op het
vlot trachtte te komen..„Een meer zou ons
allen doen zinken."
Velen van hen, die wij afwezen, antwoord
den alsof zij den dood ingingen: „Het beste
verder! God help© je."
Gedurende al den volgenden tijd zijn wij
drijvende gebleven en hebben wij kracht ge
put uit de hoop op redding. Eenige groene
lichten hebben wij gezien, die naar wij
later vernamen vuurpijlen zijn geweest uit
een der booten van -de „Titanio' Zoo heb
ben wij den nacht doorgebracht.
Bij de aankomst van de „Carpathia" werd
het volgende communiqué meegedeeld
„Om overdreyen. berichten te voorko
men, gelooven wij d© volgende feiten t?
moeten vastleggenZondag 14 April, oni
11.40 's nachts, tijdens koud weer, doolf
heldere sterrenlucht, en kalme zee, stoot
ten wij op een ijsberg. De uitkijk had den
boeg. Nog kan het schip met een verhoog ing
van den ijsberg onder water in aanraking
komen. Maar hij drijft verder, het glijdt
voorbij, nog steeds dreigend, nog altijd
schrikwekkend in zijn starre reusachtigheid.,
Als Goliath op David blikt de ijsberg op de
ellendige notendop neer. Thans is hij reeds
aan bakboordzijde. Nog Zuidelijker glijdt
hij weg. En nu verdwijnt hij weer in eten
witten nevel even geruischloos, svea ge-,
heimzinnig, als hij gekomen is. Jansen haalt
diep adem. De kapitein zegt: „Dat school
de een haar 1" Neemt zijn pet af ju droogt
zich het koude zweet van het vooi'aoofd.
Dan gaat hij naar het telegraaftoestel en
seint naar de machinekamer: „Met volle
kracht vooruit!" Ook in de machinekamer
ademt men dieper op. De gelaatsspieren
ontspannen zich. Weer draaien de machtige
schroeven in tegenovergestelde richting.
Dan wordt de nevel doorzichtiger. De
kwartiermeester aan het stuurrad neemt den
koers wederom op^, Dikke rookwolken kron
kelen uit de sohoorsteenen. Bruisend schiet
de Oceaanreus weer door het water. L)e
thermometer stijgt. De misthoorn cloet nog
éénmaal rijn Poe-oe-oe-oeh I hooren. Dan
zwijgt hij. Het wordt steeds helderder.
Reeds worden eenige sterren zichtbaar.
Een fluitsignaal roept de kwartiermeester
van den boeg terug. De stuur
man doet zesmaal de scheepsklok weerklin
ken, waarop de uitkijk onmiddellijk met zijn
klok antwoordt. Zes glazen, in zeemanstaal
elf uur 's avonds. En de man in den uitkijk
laat rijn valkenoogen glijden over de lichten
en roept in langgerekte tonen naar de brug:
„De lampen brandeD, al—les wè-è-èl 1"
„Amen", zegt de kapitein en verlaat de
brug.
„Hofmeester, breng mij nog een glas
bier", zegt cle bereisde Engelsohman in het
rooksalon. „Verbazend vervelend toch zoo'n
reis", voegt hij er geeuwend aan toe... Nog
altijd kan hij zeggen, nooit een ijsberg ont
moet te hebben. „Dat zijn maar praatjes!'*
Daar heel in de verte aan den Zuidelijken
horizion verdwijnt iets wits, dat er als een
onschuldig wolkje uitziet.