Nauwe eo wijde rokken. vlochten arm- en beenbanden, enz. Dit in alles hAfl.r pJicht, maar ook haar voorrecht en genot. D» wt&oekoee rijn de glorie van het dorp. De vrouwen daar zijn druk bezig met den feestelijken opschik van Jagoa, die, bewust van het groote feit in haar leven, met non blij-ernstig gezicht stil zit neergehurkt, se la! en afwachtende wat voor moois men haar zooal aan het lijf zal hangen. Want dat heeft heel wat in, net zooveel als het op sieren van een eerste-oommuniecantje of een bruid in Holland. Alles is ongeveer klaar, alleen moet er de verfkwast nog bij te pas komen, om heb gezicht te verven, rood, zwart en geel alsmede een groote nap kokos-olie, om het lange haar verlengsel flink in te smeren, totdat alles blinkt en druipt van vettigheid. Meen niet, dat ik overdrijf: overal waar de feeeteliige heenstapt, vallen dikke, vette droppels olie en smeersel op den grond. Er .-s gelukkig geen wit-marmeren vloer of mooi-gebloemd karpet vuil te ma ken, hoogstens een zitmat, die niet vuil meer kan worden. Naast de vrouwenhut ligt een hoop brand hout, ongeveer drie meter lang, twee me ter breed en een halven meter hoog klaar om in brand gestoken te worden. Daarop liggen pakjes sago, in bladeren ge wikkeld. Dat zal het feestdiner zijn. Maar de gerechten zijn nog niet alle opgediend. Mannen en vrouwen rijn nog druk bezig rondom dien „brandstapel" palen te zetten, waaraan kolossale trossen banaan en betel opgehangen worden. Voorts nog pakjes sa go, stengels wati, trossen aardvruchten, enz., genoeg om een heel dorp gedurende een paar dagen te voeden. Dat alles, werd mij gezegd, was uit de tuinen van den ouden vader, en van den beschermvader van Jagoa. Iedere jongen en meisje heeft hier n.h, behalve de eigen ouders, nog een beschermvader en een beschermmoeder, tot dat rij zelf gaan trouwen en op hun beurt van andermans kinderen beschermvader en beschermmoeder worden. Intusschen begint het donker te worden en de groote plechtigheid neemt een aan vang. Jagoa is volgens de nieuwste Marindi- neesche mode opgedirkt, waarbij ik ook nog een handje geholpen heb, door haar een extra-fijn kralensnoer present te doen. „Roesa!" was de bewonderingskreet der menigte. Jagoa heeft nu genoeg gepronkt en is al genoeg bewonderd door tantes en buurvrouwenverder zal er weinig notitie van de feesteling© genomen worden. Het diner en het bal, die gaan volgen, wekken meer belangstelling. Ook al net als be schaafd Europa? Daar begint de „aanval", Een ieder sleept een pak van het opgestapelde eten mee, soms zooveel als hij maar dragen kan. Sommigen trekken een ontevreden ge zicht, omdat zij niet genoeg van den uit- deeler krijgen, of zelf niet genoeg machtig kunnen worden. Na een kwartiertje zijn de karrevraohten van het feestdiner verdwe nen; de meesten zijn er mee naar huis ge sjokt, om weer gauw terug te komen tegen dat de dans begint. Anderen kruipen met hun portie hier ©n daar neer, om aan stonds er van te peuzelen. De mannen voor al knauwen gratig op een stengel wati, die hen weldra halfdronken zal maken. Ons was ook een behoorlijk deel toegedacht, e*n ferme, mooie tros bananen, waar wij enkele dagen genot van kunnen hebben. Hier en daar worden vuurtjes in het zand aangelegd, die meer rook dan licht versprei den: goed tegen de muskieten. Groepjes tn feestelijke stemming zitten neergehurkt. Men moet goed uit cle oogen kijken als men door de groepjes heenkuiert, want het is donker en hier en daar ligt er al een half dronken uitgestrekt op den grond: gevaar voor struikelen. Eindelijk komt de maan. De trommen ko men in beroering: boem, boem! Groot en klein naar heb strand, 't Is zi (dans)Vrou wen en kinderen in het midden in een lang werpig vierkant, en de mannen met nun trommen en zwiepende veeren daaromheen. Boem, boem! Zang en dans beginnen, erg eentonig, met vreemde intervallen. Ziezoo, nu ga ik slapen, zoo goed en zoo kwaad ris ik zal kunnen, want terwijl de aardigheid voor de MarincEneezen nu begint, ia ze er voor ons si. Tromgeroffel en zang en dans,, heel den nacht door, totdat de zon aan den hemel komt. Zonder ophouden, zonder af wisseling, immer en altijd hetzelfde, nog eens, en nog eens. Men behoeft hier waar lijk geen nis te roepenZoo'n repeteerende wildemansdeun is voor een beschaafd mensch geen aantrekkelijkheid. Toen ik vanmorgen wakker werd, was men nog altijd dienzelfden deun van gistir- avond aan het herhalen, op dezelfde plek, een paar honderd passen van ons huis. Ge lukkig, dat de eerste heldere zonnestralen die harmonie kwamen verbreken. De lui trokken zich stil in de hutten terug, moe, mat-, slaperig, halfbedwelmd; of wel ze bleven gewoon op het strand liggen om hun dutje te doen. En nu slapen de groote en kleine kinderen van Okaba hun „dans- slaapje." Dat zij rusten in vrede! Het zal niet lang duren of er is weer zoo'n feest, want alle jongens en meisjes, die tot ere jaren van het „groot worden" gekomen zijn, beleven zoo'n feest te hunner eere. Men kan cus wel op de vingers uittellen, hoe dikwijls zoo'n Marindineesche kermis in het jaar voorkomt ongerekend nog de an dere feestjes. En toch wordt men het met. beu. O neen, engei en ri zijn tot- nog toe de hoogste levensidealen en de grootste levens genoegens van een volbloed Marindinees. Arme tobbers! Het is van internationale bekendheid, dat het Neoerlandsche publiek zijn oordeel niet onder stoelen of banken steekt, wan neer dames zich in liet openbaar vertoonen in een kleedij die niet in den smaak valt van de „man in the street". Talrijk zijn de klachten, daarover reeds geuit, en het is inderdaad ten hoogste af te keuren, dat door die straatoritiek iemand in zijn vrij heid wordt belemmerd. Een troost zij het dan ook een hoogst schrale voor de eventueele slachtoffers is, dat zulk een optreden van het publiek door alle eeuwen heeft bestaan. Een boekdeel zou daarover te vullen zdjn, maar waar het thans in hoofdzaak gemunt is op nauwe rokken,- zij er allee.i op gewezen, dat vroeger de wijde rokken evenmin genade konden vin den in de oogen van het publiek. Behalve het historisch karakter, kan zulk een overzicht ook dienen als les voor de toe komst, daar natuurlijk binnen niet al te lang tijdsverloop de wijde rokken weer in de mo de zullen komen. Het is trouwens toch te verwonderen, dat aan de hoepelrokken zulk een langdurige rust wordt gegund Men trad vroeger ook grof tegen de dames op en soms in kringen, waar men dat niet ver wachten mocht. De heer Drijver deelt in zijn „Mozaïek" een sterk staaltje daan7an mede van den maarschalk Canrobert, wien bij gelegen heid van een schitterend feest op de Tuilerieën door een dame van het hof van Napoleon III werd gevraagd: „Hoe be val ik u in de crinoline (hoepelrok), die ik hedenavond draag?'' Die maarschalk betuig de, dat dit kleedingstuk haar prachtjg stond en voor hem bovendien aantrekkelijk was, daar het hem herinnerde aan een voor werp, dat hem eenmaal veel waard was, ja zijn geheele levensdoel omvatte. Evenals alle vrouwen was ook deze dame brandend nieuwsgierig en vroeg dus blozend den naam van dat voorwerp. Canrobert antwoordde botweg, dat het zijn voormalige tent was, die hij als opperbevelhebber in de Krim bewoonde. En hij voegde er nog „galant" aan toe, dab elke dame in een hoepelrok slechts een vlaggetje op het hoofd behoefde te zetten, om hem te doen gelooven, dat zijn tent, met leven bezield, hem naar Parijs was achterna geloopen De straatjeugd bleef vroeger ook niet ach ter gelijk kan blijken uit het oude, bewaar de straatdeuntje: „Een hoepel in den rok, een flappert op den kop en een hemd van. twalef duiten." En was het niet Judels^ die •eng aldus over de hoepelrokken goagt Wat de dames voor dames rijn, 't Ia om te klagen, 't ia om te klagen 1 Vroeger, toen ging er vier in één wagen En nu behoeft ieder een wagen voor zich alleen Waar moet dat heen? Waar moet dat heen? Nu, wij kunnen ons voorstellen, dat vroe ger de gehoepelrokte dames voor de andere passagiers een straf waren in een kleine diligence. De pers verzette zich ook al te gen deze mede, want de redacteur van den Hollandschen „Spectator" van 10 Augustus 1773 schreef o.a., toen hij zoo'n dame had gezien in het Voorhout te 's-Gravenhage, dat hij haar had aangezien voor een men- sohelijke gestalte, die zich verhief tusschen twee keteltrommen met tot den grond toe' afhangende kleeren, en dat gemelde rok van zulk een „gruwelijke" breedte was, dat er gemakkelijk een groot getal kinderen onder kon schuilen Maar ook de predikanten ver hieven hun stem tegen zulk een kleeding stuk, en dit was oudtijds van veel gewicht. In 1639 schreef ds. Becius o.m.: „Men gaet bijnae al dansende en drijvende over de straten, opgetoit als kermispoppen de, arme aerdtworm schijnt te willen de natuur selfs verbeteren." Lucas Oisander noemde al in 1594 zulke rokken een „wanvoegelijke en leelijke hoo- vaa.rdij." Doch reeds bij de ouden schijnen de dames zich overgegeven te hebben aan dergelijke smakelooze uitbreidingen van het lichaam, want Ovidius zei al: „Van de vtouw is de vrouw zelve het kleinste ge deelte"; een uitdrukking, die bepaald be kend was aan zekeren Marokkaanschen Sul tan, die aan de vrouw van een Deensch ge zant, gekleed in zulk een monsterrok, vroegi „Mevrouw zijt u dat alles zelve?" Komen dus de wijde rokken weer in de mode, dan zullen de dames zeker ook de noodige critiek niet ontgaan. Mogelijk zal de gulden middenweg alleen rust geven. Ean diner aan zeven tafels. Als een nieuwe mode, in het land vUn den dollar opgekomen, baan breekt, zullen wij in het vervolg niet meer moeten spre ken van een diner van zooveel gerechten, maar van zooveel tafels. Het bezwaar er van is voor een goed deel hierin gelegen, dat het nieuwe ge bruik alleen kan dienen bij niet al te groote gezelschappen en alleen gevolgd kan worden aoor families, 'die over een zeer ruime eetzaal eneen ruime beurs beschikken. Een Amerikaansche dame uit de geld aristocratie heeft onlangs het nieuwe denkbeeld tot werkelijkheid gemaakt. Toen de uitgenoodigden voltallig waren, werden zij naar de witte tafel geleid. Over fonkelend' wit damast lagen keurig be-: stikte witte to.felloopers. Sneeuwwit blonk j het porselein en in witte vazen geurden le-' lies en and-ere witte bloemen. Alle lichte! verVersohingen, die er aangeboden werden hadden de witte kleur. Een slanke, wit-4 gekostumeerde dame ufl.m de honneurB' waar en jonge meisjes in 't wit bedienden.,'- Na een halfuur stond het gezelschap op en na een kleine wandeling nam men plaats aan de groene tafeL Het porselein was helder green gedecoreerd; de wijngla zen waren groen; als tafelversiering prijk te een groene maj olika-jardinière met prachtige, fijne varens; groene voorgerech ten en met fijn groen belegde spijzen wer den rondgediend. De derde tafel was de bruine. Heerlijk lichtbruin gebraden vleeschspijzen werden met keurig bereide bruine sausen aange boden.* Licht-brume chrysanten in donker bruine vazen verhieven zich in 't midden van de tafel. Maar de roode tafel viel nog meer in den smaak. Takken met purperrood© rozen en helderrood© anjelieren met de roodo bet?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 8