FEUILLETON. Het Kasteel op de Rots. Anekdoten» alsof liet 't gekweel van een vogeltje was. Dr. Wingfield speelde nog eenige varia ties, die trouw door het vogelstemmetje her haald werden. Eindelijk sloeg hij de laatste accoorden aan en duwde de stoppen in. „Vreemd 1" zei hij in zichzelf, „vreemd het is een kinderstem! Ik zal eens kijken, waar het is Hij spoedde zich naar beneden, uit vrees, dat het zangvogeltje ontsnappen zou, vóór hij het ontdekt had. Een klein meisje kwam hem in den zijvleugel te gemoet; zij droeg een groote zwarte kat op haar arm. „Ik wilde u niet storen, terwijl u speel- det," zei zij, „maar gij zijt dr. Wingfield „Die ben ik", antwoordde hij, „kan ik iets voor je doen, kleintje?" „Ja, als 't u blieft", hernam zij, „dit is Mark wijzende op de poes zijn neus is zoo warm en hij hinkt. Ik iJou graag willen, dat u eens naar hem keekt." „Bedoel jp naar de kat? Ik zal met dol veel pleizier naar hem zien, maar ik vrees, dat het niet veel helpen zal Zij keek dtn dokter met haar groote, em- ltige oogen aan en vroeg: „Waarom niet? U bent toch dokter?" „Jawel, meisje, maar ik ben dokter in de muziek. Maar ik zal toch eens zien, of ik Mark niet helpen kan. Misschien is- het niet zoo erg „Ik hoop van niet", zei het meesteresje van Mark treurig; „ik ben dol op hem. Hij gaat overal met mij mee." Dr. Wingfield ging naast haar zitten en lette de kat <op zijn knie. Gelukkig was Mark een vriendelijk dier en volstrekt n\et schuw. „Wie zong daareven, jij of de kat?" vroeg dr. Wingfield. „Ik. Mark zingt heel anders." En een vroolijk glimlachje gleed over haar gezicht. „Maar zeg eens", hernam de organist, „ie hebt mij eigenlijk nog niet verteld, wie je bent; ik geloof, dat je een van de kleine Macgregors bent." „Ik ben de jongste Macgregor, Brenda het leelijke knopje." „Het wat?" „Het leelijke knopjeherhaalde zij dood kalm. „Zoo noemde juf mij altijd, toen ik nog erg jong was en iedereen noemt mij nu zoo. De anderen zien er allemaal heel aardig uit", voegde zij er met zekeren trots aan toe. Dr. Wingfield keek oplettend naar het kleine, bleek9 gezichtje met zijn onregelma tige trekken en ernstige, ouwelijke uitdruk king er op. Dat was dus het jongste doch tertje van den knappen professor. „Zoo", zei hij vriendelijk, „wij kunnen 3i Zijzelf scheen ons niet eens op tc merken, ze liep de kamer uit en stapte de gang in, terwijl wij elkaar aanstaarden, bleek van schrik en v'erbazing! Allen te gelijk vielen we toen op Mies aan, die haar het eerst ontdekt had: „Hoe vondt je haar? Wat deed' ze toen je haar zag? Kwam ze door de deur binnen?" Mies was te zeer verbluft, om iets met zekerheid uit te kunnen brengen. „Ja, ik liep net het nisje in en zag in het eerst nog niets, maar toen trad ze op eens te. voorschijn Midden in die betuiging kwam grootvader weer binnen cn riep ons voor het eten. Hij merkte wel aan onze opgewondenheid, dat er iets gaande was en vroeg: „Wat is het kinders? Wat is er gebeurd?" „O, toch zoo iets geks, grootvader," be gon ik- „Mies liep eventjes daarbinnen ik wees in de richting van de nis ,en daar kwam een dame uit te voorschijn, die langzaam de kamer weer uitwandelde door die deuren; zc leek procaes op dat portret." Oogenblikkelijk trok een donkere wolk over grootvaders gelaat. Ik dacht eerst, dab hij boos was, omdat Mies zoo nieuwsgierig niet allen schoonheden zijn ik ben ook tamelijk leelijk. Ma-ar jij hebt toch iets, Brenda, waarop velen jaloersoh zullen rijn, namelijk een zuiver vogelstemmetje." Het kind keek hem belangstellend aan. „Ik weet niet, hoe ik er aan kom. Wat zou een vogeltje zonder stem doen?,> Dr. Wingfield lachte eventjes bij deze woorden en gaf Mark aan zijn meesteresje terug. „O, je kwam heel eerlijk aan je stem metje, daaraan twijfel ik niet. Ik geloof, dat Mark nu weer heelemaal beter is. Hij nad een doorn in zijn poot, dien ik er uitge trokken heb." „Ik dank u erg", zei het „leelijke knopje", dankbaar. „Het is heel knap van u, omdat u -anders alleen maar muziekinstrumenten beter maaJït. Ik geloof, dat onze pionastem- mer het niet had kunnen doen." „O, dat weet ik niet", zei de organist be-, scheiden. „Maar ik zou wel graag voor mijn moeite beloond worden. Zing nog eens, eer- wijl ik speel." Gewillig ging zij met hem mee naar hec orgel en zong elke melodie, die hij speelde, zelfs al ha.l zij ze nooit gehoord. Dr. Wing field maakte daaruit op, dat oor en stem even zuiver waren. „Je moeo heusch zanglessen hebben", zei hij eindelijk, toén zij met hun drietjes de kerk verlieten. „Zeg aan je vader, dat ik vanavond bij hem aan kom eri zeg hem ook, dat je een Tetrazzini bent," Brenda nam deftig afscheid van hem 011 rende met de kat op haar arm naar huis. Aan de koffietafel bracht zij dr. Wingfields boodschap over. „Vader, vroeg zij, „wat is een Tetezini Dat weet ik heusch niet," zei haar va der. „Ik heb nooit van zoo iets gehoord. „Dr. Wingfield zei, dat ik dat was; hij zou het u vanavond komen zeggen. Hij zei, dat ik een vogelstemmetje heb." Deze woorden veroorzaakten eenige op schudding onder de familie. „Zoo," spyak de professor en staarde naar zijn jongste dochter. „Waar heb je dr. Wingfield ontmoet?" „Ik keek uit het raam en toen zag ik hem naar de kerk gaan. Ik wist, dat hij een dokter was, want ik heb Eva en Marion hooren zeggen: „Daar gaat dr. Wingfieid, de nieuwe oiganist van de St.-Michelskerk." Ik nam toen Mark mee, omdat hij iets aan zijn poot mankeerde. En hoewel hij geen echte doktor is, heeft hij Mark toch beter gemaakt." „Zoo," antwoordde haar vader, „maar wat heeft dat nu te beteekenen met Tetra- zinni want ik veronderstel, dat je dat woord bedoelt." rond gekeken had, maar toch weet ik niet recht, of het dat wel was. „Ooh, er komt hier nog al eens bezoek," Was al wat de oude man nog zei, „en dan weet ik nu' nooit precies wanneer dat wol vertrokken is, want daarvoor ben ik altijd veel te druk bezig. Misschien was er dus nog oen dame achter gebleven, maar ik zal het eens Vragen aan grootmoeder. Jullie weet zeker, dat het toch niet een der dienst boden was?" Grootvader sprak zenuwachtig en gejaagd. „O, neen," stelde Dien hem geïust. „De uitdrukking op het gelaat was veel te fier voor een ondergeschikte." ;vNu, we zullen er ons maar niet v'el'der druk ov'er maken, jongeluidjes. Vallen jul lie maar aan, je zult wel haast verhongerd zijn Zoo erg was het nu nog niet', maar t-ocli hadden we een gezonden eètl-ust; en of schoon ik wel vermoedde,- dat' er het een of ander geheim school achter die vreemde ontmoeting, waren we weldra. druk aan het muizen en werd het geval dus .niet verder aangeroerd. We soupeerde^, -in -jde grootr eetzaal bij het licht van eeii^uderwetsohe hanglamp en alles was ook: -hie^, weer even groot en grootsch, zoodat hét <onp aller fan tasie streelde, want al kwamej^ ,Ave er nu ook niet zoo voor uit als zus -pien, ons vijf tal genoot evenzeer van heel dia. omgeving. Na Jiet öten gingen we naar grootvaders „Juist, vaaer, dat woord zei hij, toen ik voor hem gezongen had. Is het heel prettig zoo iets te zijn?" vroeg zij haastig. Haar zusters lachten en zelfs haar vader kon niet lateD even te glimlachen. „Zeker, het is heel prettig. Maar eet nu eerst je boterhammen op." De professor vertelde zijn dochtertje niet, wat de dochter hem gezegd had, maar het gevolg van bet gesprek was, dat zij zang lessen kreeg van den organist. Deze lessen veranderdon het „leelijke knopje" geheel: haar oogen schitterden en haar vroolijk ge zichtje was nu bijna mooi te noemen. Klaar op zekeren dag viel haar feeënrijk als een kaartenhuisje in elkaar. Zij was naar een concert voor groote men- schen geweest on had zich erg opgewondsn voor de moc-i?. muziek. Toen zij uit de warme zaal kwam, voelde zij opeens den kouden avondwind over zich heen strijken. Waar schijnlijk had haar broer, die aan zulke dingen niet gewend was, er niet voldoende •op gelet, of zij wel goed ingepakt was. Hoe het ook zij, den volgenden morgen vroeg werd er om een dokter gezonden, die verstand had van andere dingen dan „muziekinstrumenten." Brenda was erg ziek; zelfs Mark voelde wel, dat dit veel erger was dan een doorn in den poot tt hebben. Hij mocht niet :.n de kamer van zijn meesteresje en liep kla gelijk miauwend door het huis. Hij was ge lukkig, toen hij op zekeren dag dr. Wing field zag, die uit de kamer van den pro fessor kwam. want Mark was een kat, die een zeer da 'd bare natuur bezat. „Is er dus volstrekt, geen hoop om haar stem te redden?" vroeg de organist ernstig. De professor schudde het hoofd. „De doktor heeft gezegd, dat zij nooit meer mag probeer en te zingen. Het is na tuurlijk een groote teleurstelling voor -ns allen; wij waren zoo trotsch op haar gave, Maar dit is nog niets vergeleken bij den grooten slag voor het arme kind zelf." Mark wreef zijn kop liefkoozend langs co schoenen van dr. Wingfield. „Probeer eon§, wat u voor mijn meeste resje doen kunt", zei hij vleiend. „Ik hoor wel liever mij zelf dan haar zingen, maar ik zou het toch prettig vinden, als ik haar stem weer hoorde." „Arm kind", zei de organist en stree'de Mark onwillekeurig. „Brenda had een stem uit. duizend i, ze zou eens de wereld in ver rukking hebben gebracht." „Och, wat geeft het ons, of u mij dit nu al vertelt", it i de professor neerslachtig." Weer streek de poes langs den organist. „Arme poes," zei hij. „Ik geloof, dat hij weet, dat er iets in orde is met Brenda. studeerkamer en zaten daar gezellig rond het vuur geschaard, terwijl Opa ons ver telde van al wat het kasteel al beleefd had. En het leek wel, dat het schilderij leefde, zoo koek het damesportret ons aan. HOOFDSTUK IV. Was het misschien een Inbreker? Dien eersten naclit sliep ik met Karei en Albert in een kamer. Dien en Mien sliepen daar naast, want ofschoon we wat de ruimte op het kasteel aangaat, ieder wel een paar kamers voor onze rekening konden hebben, was het Frau Crunipfel toen al lastig ge noeg geweest, om die paar in ordo te krijgen. We waren allen erg moe na dien dag vol emoties en sliepen vast, zoodat er zeker wel de een af andere aanleiding* van bui ten meest zijn geweest, dat ik zoo opeens wakker werd. In het eerst zag of hoorde ik toch niets bijzonders. De kamer was hel der beschenen door het witte maanlicht; Albert, die met mij in één bed sliep, was niet wakker. En ik geloof, dat Karei in :zijn bedje daar tegenover ook nog in slaap was. Ik lag doodstil, met de onaangename gewaarwording die je krijgt, als je plotse ling wakker bent geschrokken van iets, dat jo niet verklaren kunt. Toen hoorde ik voet stappen op do corridor als van iernand, die op z'n kousen, of ten minste op heel zachte pantoffels liep. Vlak voor onze deur ge- Wanneer vertelt u het haar, professor?" „Ja, dat weet ik ook niet. Haar plan is te zingen, zocdja zij beter is." De organ'st stond op. „Laat het mij we ten, als 't u blieft, wanneer u het haar ver teld heb. Ik heb èen plannetje, dat hoop ik, in haar smaak zal vallen. Het zal haar ten minste over de eerste teleurstelling heen hel pen." „Misschien is het beter zoo," zei de pro fessor onderworpen„het leven van kunste naars is niet altijd even prettig en Brenda is zoo'n teergevoelig schepseltje. Maar Let is en blijft een groote teleurstelling." Mark keek de beide heeren knorrig aan. „Wat hebben menschen toch weinig ver stand," bromde de snorrebaard, „ik denk er heel anders over." Een paar weken later ijlde dr. Wingfield met een kleine vioolkist de trappen op van het groote huis tegenover de St.-Michels kerk. Een van de meisjes Macgregor kwam hem tegemoet. „Ik ben blij, dat u komt," zei het meisje. „Wij hebben fret haar vanmorgen gezegd en zij is er zoo verdrietig onder. O, probeer u eens haar wat op te vroolijken Zij keek rne^ eenige verbazing naar het vioolkistje, dat hij onder den arm droeg. Hij ging binnen en vond de arme Brenda roet een droevig gezichtje in een grooten .leuningstoel zitten. Haar oogen leken zoo groot in haar smal, bleek gezichtje en za gen nog ernstiger dan anders." „Hoe gaat het met u, dr. Wingfield?" vroeg zij. „Ik maak het goed en de poes is er, geloof ik, erg blij mee." „Ik gohiof, dat iedereen er blij om is, dat je beter bent, kindlief", zei de orga nist vriendelijk. Het „leelijke knopje", zuchtte diep* „U weet zeker al, dat ik geen stem meer heb behalve die, waarmee ik spreek?" sprak •ij zachtjes. De stem, waarmee zij sprak, beefde ver dacht en de organist wist niets beter te doen dan met veel omhaal zijn zakdoek te ge bruiken. „Ik heb er zoo iets van gehoord," sta melde hij, „en ik wilde je een soort mecha niek e stem in de plaats geven." „Een gran.cphoon zei zij onverschillig. „Een gramophoonriep hij met afschuw uit. „Denk je, dat ik je zoo iets zou durven geven in plaats van je stem? Neen, ik neb een viool meegebracht voor je en ik zal je er op leeren spelen." „O!" riep Brenda uit. Haar oogen begon nen te schitteren en haar wangen kregen een zacht-roze kleur. Zij strekte zwijgend haar handjes uit naar deze nieuwe bezit ting. komen, hielden ze op. Hier scheen de wan deling gestaakt, en de persoon, die liep, luisterde. Kon het misschien grootmoeder zijn, die even een nachtelijke ronde deed? Maar neen die was immers ziek en in bed! Was het dan oen inbreker? Dat kon ik bijna niet gelooven, daar inbrekers cr toch in do eerste plaats wel op bedacht zijn, dat ze in het geheel gien leven maken. Bo vendien: waarvoor zou iemand het nu zoo hoog zoeken, als cr heneden nog zooveel te halen is. Dien dan? kon die het soms zijn? want die deed aan slaapwandelen Heal zachtjes dus, om Albert niet wak ker te maken, sloop ik uit bed. Caro schoen echter wel gewekt, want ik hoorde hom iets zoggen. Nu hoopte ik niet, dat lnj mij don boel ging bederven door onnoodig lawaai te maken en deed dus zonder omslag de deur van onze kamel* open, waarna ik nog juist ?en gestalte zag verdwijnen om den hoek van de corridor. Het geweld, dat ik maaklc, toen ik de deur opende, had dc anderen gewekt: On middellijk boorde ik Ivarel cn Albert nu ook uit bed springen en Dien cn Mies in de kamer daarnaast volgden weldra. Zonder mij goed rekenschap te geven, van hetgeen ik ging doen, vloog ik de gestalte na en ging al' op hot geluid der vluchtende voetstap pen, die nu al naar 't scheen op dc benedengang liepen en ik er steeds achteraan in wilde jacht! „Kan dat Brenda zijn?" vroeg de profes sor een half uur later, toen hij door de gang ging- „Is dat r.eusch Brenda-, die lacht?" vroeg Eva. „Hoe heerlijk, dat vader dr. Wingfield to hulp heeft geroepen „Maar wat zijn die piepende klanken?" riep Marion'uit. ,,0, dat is natuurlijk Bren da die de viool probeert!" Toen de professor voorzichtig Brenda's kamertje opendeed, zag hij een heel ander gezichtje, dan hij dien morgen gezien had. „O, vadertje!" riep het „leelijke knopje" verrukt uit. „Dr. Wingfield heeft een ande re stem voor mij meegebracht én hij zal mij leeren, hoe ik er mee zingen moet. Ik zal dus mijn oude stem waarschijnlijk heelemaal niet missen." Mark, die had zitten luisteren, liep in allerijl de deur uit. „Heeft iemand ooit zulke geluiden ge hoord En dat uit een houten doosjeNeen, dat is niets voor een rustige kat, die nog gevoel van eigenwaarde heeft! Een nuttig diertje. Hiermee bedoelen wij de hagedis. Dit uiterst nuttige diertje komt half Maart, uiterlijk begin April weer te voorschijn -ra doordat het zich voedt met tallooze insect-n is 't den landman van zooveel nut en diende veel meer beschermd te worden. Eigenaar dig is het. dat de hagedis ook zoove?l drinkt; net is 's morgens haar eerste werk, om den dauw van de bladeren te likken. Bij het vangen breekt de staart vaak i f, maar die groeit wel weer aan en een jonge hagedis is een zeer levendig speelkameraad 1 Een slimme streek. Een gauwdief had een paar schoener* noodig, die hij zich verschaffen wilde, zen der er geld voor uit te geven. Hij sprak met een kameraad, de wijze af, waarop dat htm zou gelukken. Hij gaat een schoen makers winkel binnen en pact verscheidene paren, eer hij er een vindt, die hem aanstaat. Hij loopt den wan kel op en neer, om te probeeren, of de schoenen hem werkelijk gemakkelijk zitten. Eindelijk komt hjj dicht bij dc open deur waar zijn kameraad vlak bij staat en hem volgens afspraak een flinken oorvijg geeft. „Wacht maar schavuit", roept hij uit, „dit zal ik je betaald zetten!" Hij zet het op een loopen, den beleediger achterna. Zij, die op straat getuigen waren geweest HOOFDSTUK V. De Wilde Jacht. Als gekken vlogen we door de beneden gang: de anderen ons allen achterna op bloote voeten cn in nachtgewaad; dus niet heel passend voor logé's, die pas een eersten nacht doorbrengen in een vreemd huis. Maar de drang in mij was onweerstaanbaar, om den dief of inbreker te vervolgen. Toen wij een maal beneden waren, scheen in een ommezien hot heele huishouden gewekt: we hoorden deuren open en toe slaandc groote waak hond blafte, kortom liet was zoo'n verward geraas, dat we de voetstappen heel niet men* hoorden, maar in jdaats daarvan het luiden van de zware alarmbel. Een huivering voer ons door de leden en we voelden ons alsof er een groot gewichtig avontuur op handen was. Daa.r stonden we nu, hijgend en bla zend en puffend, maar nog heel niet op het spoor vp.rr den voortvluchtige. Opeens daar* gingen dc voetstappen echter wem: naar boven en de wilde jacht begon opnieuw. Eindelijk -waren we tol aan de zolder trap genaderd :en die durfden de meesten van ons niet-'op, omdat ze bang waren, dat die verradëflijk er op toegelegd zou zijn, om je ineens in een diepen kelder te laten vallen. Hèt was een wenteltrap, en ik dacht dat er nooit oen einde aan kwam, terwijl gelijkertijd liet ding zoo steil was, dut je van dit tooneeltje en de sohoenmaker zelf lachen over dezen wedren en de eigenaar der schoenzaak zegt. „Hij zal den sdhaviiifc wel inhalen: hij heeft een paar nieuwe sohoenen aan Of hij zijn kameraad inhaalde durf ik u niet zesgen, maar wel weet ik, dab de schoenmaker fcijn klant nooit terugzag, evenmin als het paar kostbare schoenen. Ingezonden door Cato Valientgoed. Oude heer (tot het jongetje dat hem door zijn aanhoudend snuiven zenuwachtig maakt): „Heb je geen zakdoek, jongen?" Jongen: „Jawel, maar ik ben niet van plan dien uit te kenen." Alleen dan. Arts: „Zeg eens, vrouwtje, stottert ja zoon altijd." Vrouw: „O nee, dokter, alleen als je spreekt." Ingezonden door „Kleine Teekenaar" Kooper: „Ik wensch een spiegel te koo pen." Winkelier: „Bedoelt u een handspiegel?" Kooper: „Neen, een voor het gezicht." Ingezonden door Jacob Smit. Op het slagveld. Soldaat (die teruggekeerd is uit den oor log) „En toen ik met den ammunitiewagen weggevoerd werd Toehoorder.„Bedoelt u niet den ambu lance wegen I" Soldaat: „Neen mijnheer, ik zat zoo vol kogels, dat zij mij in den ammunitiewagen stopten." Ingezonden door Petr. en Sophia van der Bom. Dikke heer tot een jongen: „Zeg eena jongetje, hoe korn ik het gauwst en gemak kelijkst aan het station?" Amsterdamsehe jongen: „Ik denk op rol schaatsen, mijnheer." Jansje: „Zeg moesie, worden raenschon w©l eens gestraft, omdat zij de waarheid zeggen V' Moeder: „Weineen kind, integendeel, iioe vraagt gij dat?" Jansje: „O moesie, ik heb zoo liet de drie laatste taartjes uit de kast genomen en op gegeten. Ik vond het beter u dit te vertei len dan spreek ik ook de waarheid." ruimschoots gelegenheid hadt een ongeluk te krijgen, te meer daar je geen hand voor de oogen kon zien. Ten slotte liep ik met mijns hoofd tegen iets hards aan en dat harde bleek een deur te zijn. ik lichtte de klink op, maar toch.... de deur ging niet. open. De anderen waren mij gevolgd en ik riep hun nu toe, dat we maar weer moesten af dalen, want dat er niets te bekennen was dan een gesloten deur. Nu, we hadden het' ook wel vrij huiverig gekregen, zoo op bloot^ voeten en in nachtgewaad; we verlangden zeer naar de warmte van het bed. Toen we echter de zoldertrap afkwamen, stond daar een heel gezelschap ons af te wachten: voorop Frau Crunipfel met een kaars in da hand, ze zag er allerdwaast toegetakeld uit: droeg een korten rooden onderrok, een nachtnVuts op het hoofd en een zwarte shawl om, terwijl ze nog eens zoo dik cn log scheen in deze uitrusting. Balders zag er ook zeer grappig uit. Wc verklaarden na tuurlijk de reden van onze nachtelijke wan deling en heel verontwaardigd riep de' Duitsche toon uit: .Inbrekers! Ja zeker! Ik zou wei eens willen weteD, wie zich de moeite zou geven om hier op dit oude nest tc komen plun- dereD, er valt niets le halen hier. De lieer Steiger heeft al zijn bezittingen op dc Bajik." (Wordt vervolgd). I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12