Anekdoten.
heb nog een stuk of twaalf prachtige
vetgemeste kuikens, die ik morgen juist
naar de markt wilde laten brengen. Ik zal
de vetste uitkiezen en het hier boven het
vuur braden."
Zoo gezegd, zoo gedaan. Een kwartier
later hing er een vet kuiken boven het hel
der vlammend vuur.
De arme ontvanger zat met een somber
gezicht voor de tafel druk te pennen, hij
dacht onderwijl aan niets, dan de
groote ramp, die hem onlangs overkomen
was, de man die met hem het geld der
zoutbelaating moest innen, was met een
groote som van door gegaan. Volgens de
wet was le Pays aansprakelijk voor het
geld en hij moest dus zorgen, dat het volle
bedrag in de Fransche schatkisL werd ge
stort
Het was een zeer groot verlies voor onzen
armen dichter, die 't plan had opgevat het
hart van J odewijk XIV te vermurwen met.
hem een gedicht te zenden, waarin hij hem
de groote ramp mededeelde.
Dit vers zou hij den koning door een
hooggeplaatst persoon als 't mogelijk was,
laten overhandigen. Met deze taak was de
dichter op het oogenblik bezig, terwijl het
kuiken er steeds bruiner uitzag en de
waard voor de rest van het avondeten
zorgde. Hij zocht nu en dan naar zijD
rijmwoorden en spande zijn beste krach
ten in, het vers zoo duidelijk en tevens zoo
prachtig mogelijk te doen worden.
In dien tussehentijd was Prins de Conti
gouverneur van Languecl-sc, die op de jacht
was met twee van zijn officieren, ver
dwaald geraakt en toevallig aan dezelfde
herberg aangekomen. Het was een hoog
geplaatst persoon, die tegelijkertijd ook
zeer geliefd was in alle kringen: de her
bergier snelde hem tegemoet en vroeg hem
nederig, wat er van zijn dienst was.
Ik heb verbazenden honger, vriend, ant
woord de Prins glimlachend; breng mij
zoo gauw mogelijk een flink avondeten als
je blieft.
,,Dat is lang niet gemakkelijk Hoog
heid", antwoordde de herbergier, terwijl
hij verlegen zijn muts in de hand rond
draaide. Ik had niet verwacht de eer te
zullen hebben van Uw bezoek, zoodat ik
ook niets gereed heb.
„Nu, maar ik heb zoo'n geweldigen hon
ger dab ik haast niet langer kan wachten,
hernam de Prins. „Wat heb je op het oogen
blik onderhanden'? Zie ik daar niet een lek
ker vet kuiken over het vuur hangen?"
„Jawel Uw Hoogheid, maar dat is be
stemd voor het avondeten van een reiziger,
die boven op de kamer zit en dien ik het
al lang beloofd heb."
geweest in onze betuigingen, want opeens
ging de deur open aan het eind van de
hal en er kwam ons iemand te gemoet dien
we dadelijk bestormden met een ailerons tui-
migst geroep van; Grootpa, Grootpa!" want
we hadden den ouden man eens gezien, maar
zijn lief, vriendelijk gelaat, met do eer
waardig grijze haren, was ons in het ge
heugen gebleven en van hem verwachtten
wij dus onze uitkomst.
^Wat is hier eigenlijk te doer.i, kinder
tjes?" begon hiji na een hartelijke omhel
zing."
„0, Grootpa, die nare vrouw wil ons
maar niet gelooven, dat wij hier verwacht
werden," barstte Dien los. „Die nare vrouw
stond stokstijf achter ons en zag haar heer
aan, die als het ware verontschuldigend
vroeg:
„Hé; heb ik u niet gewaarschuwd, Frau
Orunipfol? Nu, dat kan best zijn, maar het
spijt me; het rijtuig heb ik toch in ieder
geval wel gestuurd."
„"Wie is die oude man met de lantaarn?"
vroeg Ivarcl dadelijk.
„Wien bedoelt hij eigenlijk?" informeer
de Grootvader.
„Ocli, hij meent dien ouden man, die
het hek voor ons opende," verklaarde Mies.
„0, dat is Balders," zei Grootvader, „die
vervult zoowat de betrekking van portier.
Maar liet is anders een heel eigenaardig
mensch en wil je goede vriendjes met hem
„Een kuiken jongens, dat zou net iets
voor mij zijn Wat is dat voor een man zag?"
„Ik ken h6m niet, Uw Hoogheid."
„Wacht maar, ik ga eens even kijken."
Én zonder verder uitlegging af te wachten
ging Prins de Conti naar boven en trad
weldra de kamer binnen, waar le Pays nog
steeds druk in zijn werk was verdiept. De
man keek niet op of om, zoodat de Prins
hem op den schouder moest kloppen, om
hem op zijn tegenwoordigheid attent te ma
ken.
„Hoe is het vriend, is dat kuiken al ge
braden?" vroeg de Prins minzaam.
,Ja, ik geloof het wel", antwoordde le
Pays knorrig, want hij wilde niet gestoord
zijn.
„Nu, ik zal je eens even wat vertellen,
het is wel degelijk gebraden en we zullen
het samen lekkertjes oppeuzelen."
De dichter, had echter heelemaal geen lust
zich zijn avondeten afhandig te laten maken
en het gesprek eindigde in een regelrechten
woordenstrijd, want geen dér sprekers was
geneigd, toe te geven, toen plotseling twee
officieren uit het gevolg van den gouver
neur de kamer binnentraden. Bij het geluid
van al die voetstappen keek le Pays op en
erkende tot zijn niet geringe ontsteltenis
den Prins de Conti. Hij stond haastig wp
en zei stamelend:
„O, Uy/ Hcogheid, U hebt natuurlijk ge
lijk, het kuiken is gebraden.
Onvervaard antwoordde de Prins toen
weer:
„Welnu, als je dan eindelijk tot die er
kenning bent gekomen, dat het gebraden js,
laten we het- dan ook gezamenlijk opeten".
De maaltijd verliep onder een opgeruimd
gesprek en iedereen was weer in zijn be3fce
humeur. Le Pays droomde al van de verwe
zenlijking van zijn wenschen en vergeleek
het kuiken bij de kip, die gouden eieren
legt. Hij dacht er namelijk sterk over, den
Prins te smeeken als zijn bemiddelaar bij
den koning cp te treden en eindelijk tegen
den afloop van den maaltijd vatte hij den
moed, den Prins om deze gunst te verzoe
ken.
Deze willigde onmiddellijk het verzoek in,
het vers werd dus aan Lodewijk XIY over
handigd. Maar helaas, de edelmoedigs
beschermer bereikte zijn doel niet: de
verzen van le Pays waren niet van dien
aard, om het. hart van den „Zonnekoning"
te vermurwen. Om een afschrikwekkend
voorbeeld te geven, moest de arme belasting
gaarder hel tekort er bij passen.
De dief had echter niet veel pleizier van
de gestolen scmeenige struikroovers vielen
hem op den openbaren straatweg aan en
ontnamen hc;*i alles. Eenigen tijd later werd
hij door de politie gepakt en sloot zijn ver
der leven op de galeien.
blijven, dan moet je hem altjjd heel beleefd
behandelen."
„Maar jullie zult wel vreeselijken honger
hebben, na dien langen rit. Wil je daar
eens voor zorgen, Frau Crumpfel?"
„Het gezicht van de huishoudster stond
zoo donker aLs een onweerswolk:
„Ik was niet voorbereid, mijnheer, dus
heb ik geen gelegenheid gehad om iets in
huis te nemen."
„Dat is nu maar gekheid," drong Groot-'
vader verder aan, „er is toch altijd brood,
boter, ham gn eieren in overvloed en mor
gen kun je maatregelen nemen voor het
proviandeeren."
Zoo gauw mogelijk deden we nu onze
hoeden, mantel en petten af en nam Groot
vader ons mee naar zijn studeerkamer, die
een allervreemdsten indruk op ons maakte.
Alles was er even oud en ouderwetsch en
honderden boeken stonden op de planken
rondom, zoodat het geruimen tijd duurde,
eer wij eindelijk an staat waren, een be
hoorlijk verslag af te leggen van den al-
gemeenen gezondheidstoestand thuis. Maar
toen begonnen we op onze beurt Groot
vader te ondervragen en dat gaf ons heel
wat afleiding, zoodat we de kwellingen van
den honger niet meer zoo sterk gevoelden.
Op eens vloog Grootvader eindelijk de
kamer uit, om te zien hoe het er mee stond
en of Frau Cruinpfel ook soms klaar was.
Toen keken we op ons gemak eens rond
Ingezonden door „Margriet".
Heer (verontwaardigd)„Toen ik dien
hond kocht zeidet gijt dat hij. zoo goed voor
ratten was en hij vangt er geen een."
Hondenkoopman (kalm): „Nu ia hij don
niet goed voor zo?"
Ingezonden door „Dagbloem".
Huismoeder tot winkelier: „Hoeveel kost
een kop erwten?"
Winkelier noemt den prijs.
Huismoeder: „Kunt u mij ook zeggen,
hoeveel erwten in een kop gaan?"
Winkelier: „Zij gaan er niet in zij wor
den er in gedaan."
Ingez. door C. Honig, te Voorschoten.
Beproefd.
„Nu, Wim, loopt je horloge goed, dat
Opa je gegeven heeft?"
„Dat zou 'k meenen, papa. Ik heb 't mee
naar school genomen en al de jongens va®
de klasse hebben het opgewonden.
Ingezonden door E. G. van Heusdea.
Kindermond.
Kleine Jeanne: „Waarom huil je zoo?"
Kleine Henri: „Ik heb m;n glas melk
omgegooid
Kleine Jeanne: „Daarom moet je niet
huilen, er is nog heele koe vol in den
stal."
Ingezonden door „Sinaasappel".
Aan het station.
Dame (tot conducteur): „Mijnheer, hoe
laat vertrekt de trein naar Beverwijk?"
„Over anderhalf uur? dame."
Dame: „Gelukkig dat ik weer niet te
laat ben gekomen."
Ingezonden door „Herderinnetje".
A: „Heb je wel eens in een tram geze
ten
„Nou, zou ik niet!"
A: „Dao ben je een rijk man, want dan
was je binren."
B: „En als ik nou buiten stond?"
A: „Bewaar mej dan hadt je een buiten
plaats."
B: Ja, maar als ik er nu boven op zit,
zooals :k veel gezeten heb in mijn leven."
A: „Wel man, nog mooier, dan ben je
er boven op."
en werden als het ware betooverd door het
zien van een portret, dat daar in het mid-'
den van de kamer hing boven den schoor
steen en een oude dame voorstelde in roode,
japon, met een bleek gelaat, en met oogen
neen maar, die je overal vervolgden en waar
je onwillekeurig door getroffen werd, ook al
was je in het minst niet droomerig of senti
menteel aangelegd.
Onze Dien stond er natuurlijk in bewon
dering voor en sprak of liever dacht hard
op: „Arme vtouw! Geen wonder, dat zij!
bedToefd kijkt, al haar kinderen weg en zij.
kon toch niet helpen, dat zij hem doodden;'
hij was wreeder dan eenig Komeinsch Keizer/
We waren ieder zoozeer verdiept in onze
eigen beschouwingen, dat we anders niet
veel aandacht schonken aan deze overluide!
opmerking. Maar opeens werden we toch
opgeschrikt door een verbaasden uitroep van'
Mies, die even een ontdekkingstocht had ge-(
waagd in een nis van de kamer en diei
daar iets verschrikkelijks scheen opgemerkti
te hebben. Vóór we haar nog konden vragen,
wat ze daar dan wel gezien had, trad er;
een dame uit het nisje te voorschijn, wier.
gelijkenis met het portret zoo opvallend was,
dat wij allen als het ware verstomden van
schrik
(Wordt vervolgd).