Japansche katoenindustrie.
Drinkwater en caries.
zijn en bij oudere afgerond. Of ze uitge
trokken zijn, want dat komt ook voor
kan men zien aan de huid ter plaatse, waar
ze hadden moeten zitten. Bij duiven zijn de
8tuurpennen van belang, die bij de oudere
over de geheel© Bchaoht met de vaan be
dekt zijn, maar niet bij de jongere. Ook kan
de spoel van een stuurpen van een jonge
duif heel gemakkelijk worden samenge
drukt Bij patrijzen kan men vooral de
kleur van de veeren in aanmerking nemen.
Een jonge patrijs heeft op den kop grijze
veeren, die later geelbruin worden.
Ook de spoor is bij sommige dieren een
zeker kenteeken. Bij een fazant heeft die
met de tiende maand een lengte van een
centimeter. Daar de spoor niet of hijzonder
weinig in de dikte groeit, wel in de lengte,
heeft een jonge vogel stompe sporen, een
oude slanke. Natuurlijk betreft d de man
nelijke dieren.
Dat de beenderen harder worden naar
mate het dier ouder is, zeiden wij al; dat
geldt ook van andere lichaamsdeelen. Bij
een jonge gans kan men luchtpijp en
slokdarm gemakkelijk samendrukken, bij
een ouden gaat dat minder goed. Ook het
zachter en buigzamer zijn van het achter
ste gedeelte van het borstbe:n is een be
wijs, dat het dier nog jong is.
Van de hand van dr. Hikotaro Nishi is ie
Tubingen een studie verschenen over de Ja
pansche katoenindustrie.
Hij behandelt eerst de geschiedenis der
katoenteelt in Japan, die bijna geheel ge
staakt is. Er groeien slechte minderwaardige
soorten, terwijl de hooge productieprijzen
de concurrentie voor het buitenland gemak
kelijk maken; betere kwaliteiten moeten
steeds worden ingevoerd.
Sedert 1887 is door deze invloeden de
Japansche katoencultuur voortdurend in
gekrompen: in genoemd jaar bedroeg de
oogst 85,875,996 K. G. welk cijfer in 1908
reeds tot 6,009.176 geslonken was. Daaren
tegen nam in het laatste 10-tal jaren der
vorige eeuw de invoer van China, Oost-
Indië en de Vereenigde Staten voortdu
rend toe.
Ter bescherming der inlandsche markt
werden bijzondere bepalingen voor import
gemaakt; o. a. om te waken tegen voch-
katoen, zooals vooral in China geleverd
'werd. Bij aankomst aan de grens wordt
de kwaliteit gecontroleerd en de zending
'kan, als zdj niet aan de bepalingen voldoet
geweigerd worden.
Bij; de schildering der ontwikkeling der
katoenindustrie wijst de schrijver op vier
hoofdgroepen, wat het verkrijgen der
grondstof betreft.
Tot het midden der 80er jaren was het
gebruik van in Japan geteelde katoen
overwegendde periode van 1885 tot 1890
lra-n men de Japausch-Chineesche noemen;
van 1890 af trad de Oost-Ihdisahe katoen
.op den voorgrond en sedert 1898 verdrong
de Amerikaansohe de Ghineesche, zoodat
sedert een Oost^ndisch-Amerikaansobe
periode heerscht. In 1909 leverde China
23,999,561 K. G. of 10 pCt., Oost-Indië
137,940,964 E.G. of 62 pCt., Noord-Ame-
rika 47,494,148 K. G. of 21 pCt. De rest
is verdeeld over katoen uit Egypte, An-
nam, Saigon en Japan.
In de tweeede af deeling van zijn boek be
handelt de schrijver de katoenspinnerij.
De primitieve handspinnerij ten plattelan
ds werd in de GOer jaren der vorige eeuw
door invoering van buitenlandsohe garens
verdrongen. In 1866 werd de eerste machi
nale spinnerij op Europeesche leest ge
bouwd; in 1883 telde men 16 fabrieken
met 43,704 spillen, maar in de behoefte
werd hoofdzakelijk nog door buitenland-
sche garens voorzien. In 1886 werd ook de
Europeesche nummering der garens inge
voerd, maar de productie bleef steeds tot
grove nummers, meestal lager dan no. 10
beperkte
Na den Chineesch-Japanschen oorlog
nam de katoenspinnerij in Japan een
grootere vlucht. Niet alleen werd de produc
tie vermeerderd, maar men begon zich
meer op het maken van fijnere nummers
toe te leggen. Dientengevolge vei-minderde
de invoer van buitenlandsohe garens aan
zienlijk, en steeg de uitvoer naar Aziati
sche landen zeer. Toen het jaar 1897 een
gevaarlijke crisis voor de spinnerijen
bracht, werd deze door buitengewone
hulpregeling der Japansche Hypotheek,
bank bezworen. Later volgden nog weer
moeilijke tijden door overproductie en ue
gevolgen van den Boxeropstand. Hierin
kwam wel eenige verbetering door in
krimping van den arbeid met 40 pOt. be.
vordering van den uitvoer, onderlinge
samenwerking tusschen de fabrieken en
verbetering van het bedrijf; maar de alge
meens toestand is, behalve voor de fijnere
garens, onbevredigend gebleven.
Zeer uitvoerig bespreekt de schrijver
den tegenwoordigen toestand der spinuei
rij in Japan; omtrent de arbeiders deelt
hij o. a. mede, dat zij tegen die in andere
cultuurlanden niet opgewassen zijn. Hij
schrijft zulks vooral daaraan toe, dat de
fabrieken in verschillende streken bemid
delaars voor het aannemen van werklieden
aanstellen. Meest worden jeugdige krach
ten van 10 tot 15 jaren tegen lage loonen
aangeworven, die uit den aard der zaak
minderwaardig werk leveren, en op slechts
weinig spillen toezicht kunnen houden.
Id de tweede helft van 1909 waren in het
bedrijf totaal 85,862 personen werkzaam,
waarvan 68,471, dus 79 pCt.} vrouwelijke.
Er wordt dag en nacht gewerkt; de werk
tijd is buiten de söhaftdjden ongeveer 11
uur per dag zonder dat met leeftijd of
geslacht rekening wordt gehouden.
Elke spinnerij heeft een eigen zieken
huis met vast aangestelde verpleegsters;
alle onkosten gedurende de ziekten wor
den door den werkgever gedragen. Bij
ongevallen, niet door eigen schuld ontstaan
ondersteunt de fabrikant den gekwetste
gedurende 3 maanden, terwijl arbeiders,
die 10 jaren in hetzelfde bedrijf werkzaam
waren, daarna een voortduxenden toeslag
bij hun loon ontvangen.
Ook is er een krachtig streven ter be
vordering van opvoeding en vorming der
jeugdig© werklieden.
Ten slotte deelt de schrijver mede, dat
de Japansche katoenindustrie haar ont
wikkeling grootendeels aan den afzet naar
China te danken heeft. Daar echter *n
den laatsten tijd in dat land de katoen
spinnerij krachtig vooruitgaat, zal het niet
lang meer duren, dat de grove Japansche
garens daar niet meer hun weg zullen vin
den. Japan zou dan betere soorten moeten
maken, en veel meer van de Vereenigde
Staten afhankelijk worden, evenals met
Europa het geval is.
Ons organisme heeft behoefte aan kalk-
producten, om, als wij jong zijn, den bouw
te voltooien van ons geraamte en, als wij
de jaren van groeien achter den rug hebben,
voor het onderhoud van verschillende been-
en kraakbeenweefsels en andere. Deze be
hoefte doet zich ook gevoelen voor bet ge
bit en men heeft opgemerkt, dat bewoners
van kalkachtige gronden minder door tand-
wolf (caries) aangetast worden dan die van
andere streken. Dr. Ferrier, die in den
strijd tegen de tuberculose met zooveel ijver
optreedt voor het toedienen van kalkzouten
aan de zieken, heeft den noodlottigen in
vloed van gekookt water, ontdaan van kalk-
zouten, op het weerstandsvermogen der tan
den tegen Je caries (wolf) kunnen demon
stree ren.
De nauwkeurige demonstratie van dezen
invloed is juist weer door een Duitsch ge
neesheer Rose geleverd. In onderzoekingen
van 87,617 schoolkinderen en in 'e meest
verschillende steden of dorpen, in het ge
heel 164, heeft hij op een oonstante wijze
bevonden, dat het veel voorkomen van tand-
wolf nauwkeurig het kalkpercentage vafl
het drinkwater volgde. Indien men het ge
halte aan kalkzouten van die wateren volgt,
ziet men een nauwe parallel met het aantal
kinderen, dat aan tandwolf lijdt. Hoe hoo-
ger het gehalte kalkzouten is, des te minder
zieke tanden.
De organen der tanden schijnen dus, zoo
als dr. Herpui opmerkt, buitengewoon ge
voelig voor zelfs miniem© verschillen var»
opname van kalkzouten. Normaal rijk aan
kalk zijnde, ondergaan de weefsels onzer
tanden in geval van een onvoldoende op
name van deze stof wijzigingen in hun che
mische const'tutie. Minder weerstandsver
mogen bezittende, ondergaan zij gemakke
lijker de aanvallen van pathogene microben
en de productie van de caries. Dit is geen
eenvoudige hypothese; men heeft toch op-
der den invloed van het toedienen van kalk
zouten (driebaüsch phosphorzuurzout,
koolzuurzout) beleedigingen stationnair zien
blijven, terwijl zij eerst met een onrustba
renden spoed verergerden.
Conclusie: drink zuiver water, vrij van
kiemen, en als men, zooals in tijden van
epidemie of i" streken, waar het bronwater
verontreinigd is, gesteriliseerd, gekookt wa
ter drinkt, neemt dan steeds een weinig
kalkphosphaat in, vooral, indien gij vatbaar
zijt kwetsbare tanden te hebben of beter,
indieD zij reeds ziek zijn.
In verband hiermede wordt gewezen op
de onverantwoordelijke schelpenvissoherij,
welke door ae Regeering, in weerwil van
zaakkundige protesten, wordt toegestaan,
en waarvan het gevolg toch is, dat aan de
duinen het bindend materiaal, kalk, wordt
onthouden en er dus sleoht-s een kalkarm,
onsamenhangend zand overblijft, dat door
hetzelfde ortbreken van kalk als voedings-
grond voor de planten minder waarde heeft.
Daarbij wordt het water, dat zich in de dtri-
nen door den regen opzamelt, evenzoo arm
aan kalk, wat- zich, zooals wij boven gezien
hebben) aan de tanden der drinkers er vat»
wreekt.
Een oud EngeSsch gebruik.
Men weet, dat Engeland in bijzonder»
mate hecht aan oude gewoonten en gebrui
ken en het daarmede gepaard gaand cere
monieel. "Vaak houden die overgeleverde
gebruiken verband met in ouden tajd ver
kregen rechten of duur gekochte voorde e-
len. Dit is ook het geval met de plechtige
opening, telken jare, van de oestervit-
soherij te Colchester.
De inwoners van het plaatsje kochten in
den tijd van Richard Leeuwenhart van den
Vorst het recht om naar oesters te via-
schen. Ieder jaar kwam een koninklijke
afgezant, om de visscherij plechtig te
openen en de pachtpennïngcn i ontvangst
te nemen voor zijn koninklijken meester.
De roep der oesters van C-olchester ver
breidde zich door het gansche laird. Ieder
jaar stroomden meer nieuwsgierigen toe.
De openingsdag werd een feest, waarbij
Colchester wèl voer.
Zoo gaat het nog. Het aantal bezoeken
zoo lezen we in „Nederland" komt
zselfs reeds over de zee, ook uit ons land,
De burgemeesters der drie grootste steden
van ons land werden in 1910 officieel uit-
genoodigd om aanwezig te zijn bij de ope
ning van het Oesterseizoen te Colchester.
De mayor, de secretaris en de deur
waarder der gemeente begeven zich in vol
ornaat, met hun witte pruiken op en den
etaf in de hand, aan boord en de burge
meester verzoekt den secretaris het char
ter voor te lezen, waarbij aan Colchester
het recht is gegeven om naar oesters te
visschen. De secretaris leest daarop een
stuk voor, gedateerd 6 December 1189^ dus
uit de dagen der regeering van Richard
Leeuwenhart. De burgemeester verklaart'
daarop het vischseizoen geopend, en de
krabbers worden uitgeworpen. Met eigen
hand raapt de burgemeester de oesters
uit het net en de plechtigheid eindigt met
drie hoera's voor den Koning en den
mayor van Colchester. Jenever en Peper-