ZONDAG5BIAD+
LC-ID5CH DAGB1AD
VAN HET
RECEPT.
AÏ.LBBLBI.
No. 15943.
10 Februari.
Anno 1912.
M I 1 l,ê Jml i«Aiêli ilgh iiiïlitllfll
lil
V
Oesiolen moppen.
Een ster ot een zonnetje
de beleefdheid won en wij zonder hem ons
aan tafel zetten.
Toen wij reeds lang klaar waren en de
avond een heel stuk verstreken was, kwam
Chopin eindelijk opdagen zonder een woord
van verontschuldiging te zeggen.
Hij was in vreeselijke stemming. Dat
paste slecht bij deze uitgelatenheid en Po-
lignac haalde uit overmoed en misschien
ook om Chopin op andere gedachten te
brengen achter een scherm het skelet van
daan, dat ik somwijlen voor drapeering
gebruikte. Hij liet het geraamte allerlei
dansen uitvoeren, stelde het cle dolste vra
gen en zette het ten slotte voor de piano,
pakte de handen van den knokenman en liet
deze over de toetsen glijden. Wij hadden
de lichten gedoofd en zagen zwijgend toe.;
Plotseling hoorden wij drie doffe slagen.
Had zioh werkelijk een graf geopend
Was het de geestenwereld, die sprak'?
Wij behoefden niet lang te wachten.
Richard had met de hakken zijner schoenen
driémaal tegen do houten kist getraptx
.waarop hij zat. Wij lachten,
s Maar nauwelijks hadden de drie doffe
slagen weerklonken, of Chopin sprong
naar voren, sleurde het skelet voor de
piano weg en drukte het als een moeder
haar weergevonden kind hartstochtelijk aan
de borst.
Zóó verschrikt waren wij, dat wij eerst
niet merkten, dat Chopin zich in een vol
gend oogenblik zelf voor den vleugel had
gezet, totdat in do doodsche stilte van het
atelier een muziek zoo smartelijk, zoo ho
peloos, diep en bovenaardfich, zooals nog
nooit gehoord werd.
Elk accoord een jammerklacht, elke uoob
•en traan, uiting van vertwijfeling, welke
'in breede toonzwelleti door de kamer
heen trok.
Plotseling hield het spel midden in een
phrase op. Wij sprongen op Chopin toe,
die in zijn lijkkleed, een wit bestikt kleed,,
dat over de piano had. gelegen, in onmacht
dp het tapijt was neergezonken..
Twee, drie maanden later speelde Chopin
in het salon van vorst Mdroeline Czartorys-
ka -voor de eerste maal zijn B-moll-sonate.,
PoEgnac en ik waren daarbij tegenwoordig.,
fTóon kwam ©r een moment^ dat wij sidder
den en ellkaar ontroerd aanstaarden.-
Wij hèrkenden in den beroemden treur-:
marsch do lugubere improvisatie van Cho-
pag^in mijp atelier..
Kan dée L
Een HesoK witto Bordeaux, een citroen,
250 gram suiker, twee eieren, zes eier
dooiers.
Bereiding: De eieren, met inbegrip
der dooiers en de suiker, eenigen tijd roe
ren tot zij dik en witachtig van kleur zijn
En dan de geraspte citroenschil, het
citroensap en den wijn bijvoegen. De pan
met deze vloeistof in een groote pan met
kokend water zetten en zoolang blijven roe
ren, tot het geheel gebonden en schuimig
is. De drank wordt opgediend in glazen
of kopjes.:
De wijvenfclok.
Een deftig heer staat op het achterbal
kon ran do Amsterdameehe tram. 't Is zoo
tussohen halfvijf en vijf uren. Tal van da
mes maken van het populaire vervoermid
del gebruik en de heer, die intusechen op
dat uur weinig op straat is, verbaast zich.
„Wat een drukte'', zegt hij tot den con
ducteur. „Is dat nu allo dag zóó?"
„Och ja", antwoordt deze onverschillig.
,,'t Is de wijvenklok".
De heer kijkt eerst den conducteur en
daarna eenige van zijn medepassagiers
aan. Niemand zegt of doet iets. Zijn verba
zing stijgt ten top en maakt het hem on
mogelijk nog verder een woord te uiten,
maar in zijn diepste binnenste denkt hij
„De wijvenklok.,., komt 't te pae, dat
een conducteur met zulk een term spreekt
over de schoone sekse?'*
Hij vindt het geval zoo ernstig, dat hij
iemand van de directie van de tram zijn
beklag gaat doen. „Mijn vrouw maakt ook
wel eens gebruik van de tram, meneer 1"
zegt hij verontwaardigd.
„Ja, de „wijveriklok", antwoordt de amb
tenaar, „ook mij komt dat woord wel ietwat
cru voor... Ik zal er mijn aandacht aan
wijden".
De betrokken conducteur wordt bewijs
van voortreffelijk beheerstelsel uitge-
vischt uit de massa zijner oollega's.
„Hoe noem jij de tram van zoo tusschen
halfvijf en vijf?"
Pardoes zegt do man:
„O, de wijvenklok, bedoelt u?"
Het kostte eenigen tijd en de assistentie
van een paar collega's, voordat men be
greep, dat des conducteurs wijvenklok nauw
verwant was aan „five o'clock" in meer
linguistischen mond.
Een ietwat omzichtiger gebruik van bas
taardwoorden werd den schuldige aanbe
volen.,
Tram-a rontuur,
Mevrouw Tan Bees ontmoet mevrouw
Geenzand op de tram. Zij snappen over
honderd dingen.
Mevrouw Van Bees vraagt:
„Zeg eens, is je man nog altijd zoo ver
strooid en vergeetachtig?"
„Verschrikkelijk. Daar kan ik je staaltjes
van vertellen. Als hiji maar een klein eindje
van Kuis is, weet hij al niet meer waar hij
wezen moet."
„Ja, die mannen, die mannen! Ze zijn
allemaal egaal. Ze gaan uit, ontmoeten
iemand1 onderweg, raken met hem aan den
praat en dan vergeten ze onder de hand
waar ze zijn moeten."
i,Juist, mijn man is precies zoo. Daar
heb ik al wat grapjes van gehad. (Tot den
conducteur): Wil je bij de Kooreteeg stil
houden, alsjeblieft?"
„Bij de Koorsteeg, dame? Die zijn we
al lang voorbij."
Jammervandsharmonical.
Jantje en Wimpie bewonderden zeer een
mondharmonica, eigendom van Wimpie.
.Wimpie speelde er veel op, maar Jantje
mocht ook wel eens.
Op een dag komt Jantje snikkend thuis.
„Kapot", snikt hij.
„De harmonioa?"
„Ja," snikte Jantje.
„Hoe is het gekomen
„Wimpie epeelde er juist op en toert ging
er een stoomwals overheen."
Het g e U d i m.
„Nu móeten alle kinderen eens naar Ja
cobs handen kijken, hoe schoon die zijn,"
zei de onderwijzer voor de klas, „en hun
best doen om ook met zulke schoone han
den op school te komen. En dan wil jaoob
ons misschien wel eens vertellen wat hij
dóet om zijn handen zoo netjes en sphoon
te houden."
„Ja, mijnheer," kwam er eenigszins
schuchter uit, „ik moet eiken morgen vóór
't naar-school-goan voor moeder... de kop
jes wasschen!"
Kinderspel.
Jantje komt met hoogroode kleur de
kamer binnen hollen. Hij ziet er gehavend
uit, zijn kleeren zijn gescheurd en hij is
heelemaal beslikt.
Zijn moeder zegt bestraffend: „Maar
Jantje, heb ik je nu niet verboden om met
Piet te spelen?"
Waarop Jantje verontwaardigd zegt:
„Maar, moeder, zie ik er nu uit of ik met
hem gespeeld heb?"
Geen oude dames.
De directeur 'van een schouwburg, die
vruchtelooze pogingen aangewend had de
dames er toe t*> hewegea haar hoeden af t»
zetten, liet, ten einde raad, heb volgendel
aanplakken:
„Heb is alléén aan oude dames toege*
Bi a an haar hoeden op te houden."
Niet één enkele dame hield haar hoed op.-
Precies.,
Een onderwijzeres is bezig met haar klas.
se te leeren wat meervoud en 'wat een oen
heid! is. Zij neemt dingen, die voor de hand
liggeneen liniaal, een boek, een bloem en
een appel. Dat zoo zeide zij zijn een
heden.
Doch nU schilde zij den appel en hield de
schil omhoog. Wat is dat nu?
Een oogenblik stilte. Toen komt de stem
van Jantje uit den hoek.
„De huid van een eenheid, juf 1"-
Bescheiden.,
Brandweerman (die juist een zuigeling
uit de vlammen gered heeft)„Is het kind
misschien tóch gewond, dat het zoo vree-
selijk huilt?"
Moeder: „Neen, maar zijn speen is in de
'blijandende kamer achtergebleven'. Als u
die misschien nog even wilde halen...?"
In' den fruitwinkel,
Kortzichtige dame„Uw bananen beval
len me vanmorgen niet, meneer Westen
dorp. Dit is geloof ik de eenige die rijp is.
Westendorp: „Dat ia geen banaan, me
vrouw, dat is mijn duim."
KomiSoh' gezegd.
Anna: „Wat denk je, moet ik meï Piet
na deze handelwijze nog verder omgaan?"
Marie: „Van rechtswege moest je hem
links laten liggen."
Aart de tanden.,
„Professor, hoe weet u nu of men u een
oude kip voorzet of een jonge?"
„Aan de tanden."
„Maar de kippen hebben toch geen tan
den?"
„Neen, maar ik wel'!
Dure toiletten.-
„Zeg, heb jij wel 'ns toiletten van twee
honderd gulden gedragen?"
„NeenIk ben nooit in 'n confectie
zaak loopmeisje geweest."
O n d e r w ij s.
Onderwijzeres: „Marietje, kun je me zeg
gen, wat ons in het leven overeind houdt
en ons beter maalkt dan we van nature
zijn?"
Marietje: „Het korset."'
Eert goed advocaat..
A.„Wat moet jouw zoon worden?"
B.„Ik hoop een advooaat van hem te
maken, want hij heeft nu reeds zoo'n nei
ging zijn neus in andermans zaken te ste
ken, dat hij zioh daar best voor kan laten
betalen."
Reden van Eet blauwtje,
„Waarom heb je dat jongmensch een
blauwtje laten loopen?"
„Wel",, antwoordde de Prima Donna,
„ik was niet geheel zeker of hij werkelijk
van me hield of dat het alleen maar te doen
was om mij gratis te hooren zingen."
Het allerlaatste boek.
Een bekend sohrijver heeft als regel aan
genomen, dat lijj alleen dim zijn handtec-
kening zou geven, wanneer hij er zeker van
was, dat degeen, die er om verzocht, zijn
boeken gelezen had.
Op een goed oogenblik vroeg een jonge
dame hem om zijn handteekening.
Als antwoord, vroeg hij haar alleen dit:
„Heeft u mijn allerlaatste boek gelezen?"
Waarop zij telegrafisch antwoorde: „Ik
hoop toch van niet!"
De schrijver zond onmiddellijk zijn hand
teekening..
*4
'Xsi I xTTT;**
r Op dé vidrdo verdieping van" één grooï,
door «©enige gezinnen bewoond huis te
'Berlijn he«eft de schilder Jungwirth zijn
Woning «en zijn. atelier. Hij is slechts eon
Zeer middelmatig schilder, maar tevens is hij
óen bijzonder geestig man, met onuitputte-
1 ij ben humor, zeer aangenaam in gezelschap.
Deze gaven, werden bijzonder gewaardeerd
door zijn benedönbuuvrouw van de derde ver
dieping, mevrouw Claudia Wopfner, die
meermalen diners en soupers geeft, waar
Jungwirth de onmisbare gast is. De hoer
[Wopfner, de echtgenoot van mevrouw Clau
dia;, is wel zoo vriendelijk, in ruil voor de
geestigheden, waarmee Jungwirth de te
'zijnen huize gegeven feesten opluistert-, meer
malen schilderijen van hem! bij vrienden en
kennissen te verkoopen.
Er bestaat dus tusschen Jungwirth en
fcijn buren de beste verstandhouding, doch
één ding is er, dat de schilder van zijn
'gastvrouw m'aar niet goed verdragen kan.
Mevrouw Claudia liefhebbert n.l- zoowat
in literatuur; zij werkt aan eenige humo-
ristische tijdschriften mee, maar het ont
breekt liaar meermalen aan stof, en nu heeft
feij 'de in Jungwirths oogen onaaugenamé
hebbelijkheid, om! alle door hem ten beste ge
geven geestigheden te onthouden, op te
jschrijven en als haar eigen vinding te zen
den aan de bladen, die hun kolommen voor
haar openstellen.
Hij had daarop al eens toespelingen ge
maakt; maar hoo Vruchteloos die waren, be
wijst hem het jongste nommer van de
Jug end", dat hij woedend op den gTond
smijt, want daarin staan woordelijk zijn sa
tirische aphorismen, waarover men verleden
week bij "Wopfner zoo heeft ge-
lachen. i
Wat droriinel, als Jungwirth dat* wilde,
kon hij ze zelf wel inzenden! Hij móest
me Vrouw Claudia die letterdieverij afleer en,
Maar hoe? Geen uitnoodigingeu nïeer aan.
nemén? JungwiTth hield ved van lekker
'eten en drinken, zijn pigeu middelen ver
oorloofden hem' da,t niet en de keuken bij
Wopfner was voortreffelijk, evenals de
wijn. Dan móest hij er wat anders op ver
zinnen.
Wat? DaaT liep Hij juist over té peinzen',
?oen hij móvtouw Claudia op de trap
ontmoette.
„Goeden morgeD, mijnheer Jungwirth," zei
fee. ,.Ik ben blij, |dat ik U zie."
^Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
„Hebt gij vanavond tijd?"
„Zeker, mevrouw.''
„Kom! 'dan bij oné dineeren. Wij krijge'rt
ifen redacteur van de „Lustige Blatter" te
gast, inet wien gij bepaald moet kennis ma
ten."
„Zoefr Verplicht', nieVrouwmaaT ak' was
Juist voornemens, u en mijnheer bij mij te
dineeren te vragen."
„Gij? Ons? Mevrouw Claudia keek hem
mét groote oogen aan. Hoe wilt gij dat
aanleggen r"
ic dat maar aan mij ovér," feet Jung
wirth mjet feon geheimzinnig lachje'. „Dien
redacteur brengt gij natuurlijk mee. Van-
tavond om aoht uren, .als ik u verzoeken mag."
Zij was alweer van do verbazing bekomen
!en antwoordde:
vWeet u wel, dat uw uitnoodiging mij
eigenlijk zcetr goed gelegen komt? Mijn keu
kenmeid had verlof gevraagd, om vanavond
naar een uitvoering te gaan en ik durfde
het haar niet goedschiks weigeren. Men
6taat zooveel uit met die dienstboden, maar
nu kan zij gerust gaan."
„Des te beter. Tob weerziens dus!"
Hij nam haastig afscheid en ging zijn
voorbereidende maatregelen nemen. Daar
toe begaf hij zich naar de portierster, een
voormalige keukenmeid, met wie hij een
lang gesprek had.
Dien avond zag het atelier er recht ge
zellig uit: voor den divan lagen een paar
dierenhuiden, de wanden waren versierd!
met stukken gobelin, schotsen en teekenin-
gen; hier en daar stond een bronzen en een
marmeren beeld en in 't midden, onder do
met een zijden kap versierde lamp, was de
tafel gedekt, omgeven met hoogruggige
Gcthisch© stoelen.
De Wopfners kwamen met hun gast bin
nen en waren verrukt over het alleraar
digst milieu. Niet minder werd do tafel
geprezen.
„Die kalfsTagout is overheerlijk," loofde
mevrouw Claudia. „Een zoo pikante saus
kan mijn keukenmeid niot maken. De por
tierster moet mij het recept eens geven."
„Wat een heerlijke haas," zei later de
redacteur. „En de wijn is voortreffelijk. Juist
de goede temperatuur."
„Hij heeft al van vanmórgen v'roeg af
op het balkon in de sneeuw gelegen," ant
woordde Jungwirth, die niet karig was mot
schenken.
Het diner verliep uitmuntend. Aan tafel
heersohte de aangenaamste stemming, maar
iets was er, dat mevrouw Claudia teleur
stelde: Jungwirth tapte geen enkele mop,
het was alsof hij elke geestige opmerking
met opzet bedwong.
Ten slotte kwam men ov?:reén, dat het
zelfde gezelschap zich morgen bij de Wopf
ners zóu verzamelen; mevrouw Claudia had
toch alles voor het diner aL ingeslagen.
Wie beschrijft evenwel haar verbazing en
ontsteltenis, toen zij den volgenden morgen
in de keuken kwam!
De sohotel, waarop gisteren het kalfs-
vleosch, voor Hen ragout gehakt, had ge
legen, was ledig; op do plaats- waar op
het balkon gisteren de haas hing, zag zij
nu een bevroren poetslap liangeDde fles-
schen wijn waren verdwenen. Weg waren
ook de ananas, de.champignons, de appelen,
tot zelfs de Malta-aar dap pelen
Woedend voer zij uit tegen de zich Van
niets bewuste keukenmeid, en zij schreeuwde
zoo hard, dat Jungwirth het boven hooren
kon, die zich lachend over de leuning van
zijn balkon boog, dat juist boven de keuken
gelegen was.
„Wie heeft mijn kalfsvleesch weggeno
men?" riep zij'. „Wie heeft mijn haas ge
stolen
Ik," antwoordde de schilder zonder
blikken of blcszen. „Het is niet gem'akkelijlljj
gegaan. Het was een halsbrekende klirn^
merij van het eene bad kon op het andere."*
„Maar dat ia een schandaal I"
„Waarom? Gij1 hebt het u, iocK gistéref
bij mlij goed laten smalcen!" i
„Zoo is liet geen kunst een diner te ge»
ven op andermans kosten. Het is gewoon»
weg «diefstal." j J
„Diefstal. Komlaan, meVrouW, daalrv'ap
moest tusschen ons geen sprake zijn. Hoe-
veel diefstallen hebt gij al niet ten nadeele
van mij gepleegd? Al uw bijdragen aan
de humoristische bladen zijn eenvoudig va»
mij gestolen-"
Mevrouw Claudia smeet woedend dé
deur dicht; maar nauw was zy alleen, of zij
moest lachen om de goedgeslaagde grap'
van den schilder.
Boven triomfeerde hij, in de meening, dat
hij haar nu die letterdieverij wel zou afge
leerd hebben; maar intusschen zat zij bene
den al aan haar schrijfbureau, ]>czig het
diner van den sohilder te verwerken tot
een humoristische schets, di* in het eerst
volgende nommer van het „Berliner Wita-
blatt" zou verschijnen.
Een mooi, kostbaar balkostuum, van de
bloemen af tot de sierlijke balschoentjei
toe, ligt op het bed uitgespreid'.
Wat zeg je er van, Martha?" vraagt de
moeder met een triomfantelijk lachje, „heb
ik niet een goede keus gehad?"
»>0, ja, moeder", is het weifelend gogo.
ven antwoord; „maar u weet wel, ik houd
niet van bals; dansen doe ik immers tocb
niot."
Een schitterende verschijning voor een
balzaal is Martha dan ook niet. Wel ligt
er een trek van onuitsprekelijke zachtheid
om haar mond en haar oogen kunnen ook
vriendelijk lachenmaar van welk nut ia
dit op een bal, vooral als bet meisje eenigs
zins verlegen en niet meer piepjong is?
„Liefst ging ik in 't geheel niet, moeder1*
hervat het meisje.
„Dwaasheid, kind! De monschen zouden
immers alle recht hebben, om te zeggen,
dat ik je geen genoegen gunde En bedenk
ook, dat ik, evenals andere moeders, wel
eens vreugde aan mijn dochter wil beleven.
Zet nu morgen eens een vriendelijk gezicht,
dan komt de rest vanzelf terecht."
Martha zwijgt, en als zij den volgenden
avond de balzaal betreedt zweeft er werke
lijk een vriendelijk lachje om haar mond
Zij had 's nachte erg onrustig geslapen
en voortdurend van het bal gedroomd.
Wie weet of deze avond haar geen geluk
aanbrengt*?.
De muzieke begint; de paren vormen zich
tot den eersten oan6; maar Martha blijft
zitten; zoo gaat het ook bij wals en piar
drille die volgen. Martha durft haar moe
der niet aanzien. Niemand slaat acht op
haar, behalve een vriendint die haar ain
den arm van haar cavalier passeert.
Zoo, jij ook hier?" zegt zij, half mede-