Doodsnvereering in St. Petersburg. Spareu eu reizen. kleine kop bijna geheel. Alleen de verschrik kelijke tanden komen onder de gezwollen, vormlooze bovenlip te voorschijn, welk lichaamsd el, omgeven is met een krans van barde, onbuigbare borstels. De nek van den walrus is onbeweeglijk; als het dier op /.ij ril zien, móet het de oogen verdraaien. Een walrus (Van alleen door een schot in den kop of door een sohot in den hals, dat de groo- te slagader treft, terstond gedood worden. Is het beest op zijn ijsschol enkel aange schoten dan moet dadelijk de harpoenier in functie treden, anders zakt het zware lichaam met groote snelheid in zee en dan totaal verloien. Het harpoenieren is echter eep kunst, die veel kracht en neiïen- dighe'd vordert. Het is niet gemakkelijk, de buitengewoon dikke huid met de har poen, al is het vlijmscherp, te doorboren, zoodat de weerhaak in de ingewanden of :n het vleesch blijft steken. Dan eerst begint van de boot uit een strijd op leven en dood en er is veel koelbloedigheid en veel moed voor noodig, oïn het dier te dooden. On danks al die gevaren heeft men de walrus sen zoo heftig Vervolgd, dat er thans van de vroegere groote kudden geen sprake meer is. De mensch spaart ze niet. Zoowel om het-kostbare ivoor van de tanden als om het vel van het groote beest en ook om de sport van het jachtbedrijf, hebben ten allen tijde de jagers op deze groote water zoogdieren een begeerig oog laten vallen. („De Aarde en haar Volken".) Een buitenlander, die te St.-Petersburg de begrafenis van een voornaam persoon ge zien heeft, is verbaasd er over, hoe weinig waardig de Russen hun dooden begraven: een lijkstoet draagt daar het stempel der haast en -der ordeloosheid. Naast elkaar trek ken in vluggen stap, welke wel is waar soms door het slechte weer geboden Wordt, de menschen achter de lijkkist aan, zonder beheersc-hing, met elkaar pratend, geheel zonder orde of regelmaat. Toen de Pansla- vistenapostel Arsekow te Moskou omstreeks 18S5 naar zijn graf gebracht werd, hielden studenten de slippen van het lijkkleed vast onder het rooken van sigaretten. De Russische lijkkist is maar zelden zwart van kleur. Het volk geeft aan kinderen en jonge meisjes een hemelsblauwe, den vrou wen een violette lijkkist; die der mannen is gewoonlijk bruin. Welgestelde overtrekken haar nogal eens met kleurige stoffen. De doode wordt onmiddellijk na zijn overlij den in de kist gelegd, de priesters verschij nen spoedig en zegenen het lijk, dat door vele lichten omgeven is. Op de borst draagt de doode een stijf blad papier, waarop zijn naam, de dag van zijn geboorte en van zijn dood, zijn chria- telijk leven en sterven*staan opgeteekend. Dat neemt hij mee in he'- graf en de Russen noemen het den pas voor den Hemel. De doodenbezoeken zijn veel talrijker dan bij ons. Was de gestorvene een ambtenaar, dan verschijnen stellig al zijn collega's <jn laten hun werk in den steek. Vroeger werd de kist open, met een vooruit gedragen deksel, naar de kerk geleid; gebruik is het nog thans, dat de intiemere vrienden van een gestorvene de kist minstens een kort eindje dragen. Deze eer heeft Alexander III zijn oude kindermeid bewezen, welke stierf, toen hij reeds Keizer was. De machtigo Tsaar droeg met zijn broeders met ontblooten hoofde de kist van de oude vrouw van de kerk tot het kerkhof. De gebruiken in de kerk zijn al naar ge lang van de welvaart van den afgestorvene eenvoudiger of prachtvoller. De rechtgeloo. vige Ru8 geeft zijn laatste kopeken, om de plechtigheid schitterend te doen worden, en de popen verstaan het uitstekend, den rouwenden het geld uit den zak te kloppen. Terwijl zij de doodenmis, de panickide, zin gen, nemen de overgeblevenen afscheid van den gestorvene. Allen kussen hem de hand en roepen hem de overdrevendste klachten na. Laat de doode een weduwe na, dan stort deze op roerende wijze haar gevoelens uit; zij wringt de handen, omklemt den doode en spreekt tot hem, alsof hij nog leef de: „Goloebtsjik moi! Droehsjot-sjikl (mijn duifje, mijn vriendje!) Waarom wilt ge mij verlaten? Heb ik niet alles met liefde voor u thuis ingericht? Waarom wilt ge mij ver- stooten? Mijn vrend, mijn echtgenoot! Mijn huisheer! Ontwaak toch! Ontwaak! Ver zorgde ik u niet in uw ziektegaf ik t' niet alles, wat ge noodig liadt?'' Den doode wordt een band om het voorhoofd gelegd, welke met heilige spreuken versierd is, en een heiligebeeld houdt hij in handen. In de lagere standen pleegt men ook rog naast de kist doodapijzen, de „koetja", te stel len. Zij bestaat uit een bord met rijst-, waarin een kruis met rozijnen belegd is, en valt den kerkbedienaars of den zangers toe. Dan gaat do stoet naar het graf; de bijzetting heeft dikwijls zonder de geeste- lijkht plaats. Wel echter houden hier dik- wij Is de vrienden toespraken, waartoe een bijzonder verlof noodig is. De Petersburgsche kerkhoven zijn reus achtige lijkenvelden, die meest een trooste- loozen indruk maken, daar de versiering met bloemen en heesters bijna gehéel ont breekt. Ook daaraan kan het klimaat sohuld hebben. In den winter ligt de sneeuw maan denlang meters hoog en er is geen grafheu vel te zien. In het voorjaar zijn de heuvels dan in elkaar gevallen en als niet een ken- teeken het graf van den doode aanwijst, vindt men het bezwaarlijk weer. Zonder twijfel echter zijn de graven der buiten landers beter verzorgd dan die der Rus sen. Ook de gedenkteekens zijn niet juist smaakvol en beslist smakeloos zijn de op schriften. De Russen bezoeken hun dooden slechts op hun naamdagen of op het Russische doo- denfeest. Op dit laatste feest gelijk Petersburgsch kerkhof een groote herb°rg. Met manden vol spijzen, met Samovaren en jeneverflesschen, die zij echter verborgen moeten houden, trekken de kleine luiden, maar ook de meer welgestelde kooplieden naar de graven, en dan begint een drinkge lag, waarvan men zich in West-Europa geen begrip kan maken. Alles zwelgt in drank, zingt de oude kerkwijzen, omhelst en kust elkaar en bedrinkt zich op walglijke wijze. Een Berlijnsche correspondent schreef reisbrieven uit Zweden. Aan het slot van den laatsten brief deelde hij een voorval mede, waaraan hij eenige beschouwingen vastknoopte, in menig opzioht belangrijk. Wij drukken dit slot hier af. Heel kenteekenend voor den Scandinavi- sclien geest is het vodgende geval, dat mij te meer trof, omdat het in mijn ervaring niet alleen staat. In een plaatsje in het heel hooge Noorden was de post-assistenfc op reis gegaan. Hij was de zoon van een armen visscher, had de volksschool doorloo- pen en was toen postbode geworden. Ver volgens was hem de groote stap gelukt van beambte ambtenaar te worden. Dat was reeds zeer veel in dit plaatsje, dat, ondanks zijn kleinheid, de hoofdplaats is van het internationale postverkeer voor het omlig gende viss'cheHjg^bied. Onder zijn werken door had de jonge man gespaard, gespaard tot hij het voor die streken aanzienlijke kapitaal van vijfhonderd kronen bijeen had. Daarmee was hij nu op reis gegaan. Hij zou de groote steden van het vasteland be zoeken, en zijn einddoel was Rome. Dat is echt Noo'rd-Gerinaansch. Geld bij eenzamelen, sparen van een zeer gering in komen om té reizen. Zuinig zijn, niet om het geld, maar om de levensverrijking, die er voor te koop is. De som van de ervarin gen, die hij op zijn reis opdoet, de verrui ming van zijn geest, die weinig méér kende dan het plaatsje tusschen de bergen en de fjord, dat zijn de waarden, waarin hij het op zichzelf waardeloo-ze geld vastlegt. Dat is nog dezelfde geest, die de Vikin gen in hun jonge jaren wegdreef van huis. De ouden begroeven hun schatten, of na men die mee in het graf, om de jongen tot uitreizen en de gevolgen van dien te dwio- g3n. Daarvoor was drang meestal niet noo dig. Nog heeft men in het Noorden een naam „Ut-ve", tegenover heimwee, voor het sterk verlangen naar de wijde wereld. Dit dreef de voorvaderen zoo ver weg naai Oost en Zuid, dat zij, de een over Rusland, de ander door de Middellandsche Zee, elkaar voor de muren van Byzantiiuri ont moetten. Als een ring van vuur lag hun weg, te water en te land, om Europa heen, en behalve goud, brachten zij geestesscliat- ten mee naar huis. Het is nog diezelfde geest, waardoor het Noorden thans weer een hooge plaats in neemt in onze nieuwe beschaving. Gretig, maar met oordeel worat daar a»l het nieuwe opgenomen en beproefd. Is het goed, kan het dienen om het leven te verbeteren of het genot er van te verhoogen, dan wordt het aanvaard. Geldelijke offers worden niet geschuwd, want eerst door een goed ge bruik krijgt het geld waarde. Dat is op den duur de beste oeconomie, ook geldelijk Daarom zijn in al die kleine nesten in het Noorden de beste dingen onzer stadsbescha ving te vinden: waterleiding, goed licht, telephoon, enz.; de bevolking weet hot zich aangenaam te maken. En toch gaat zij niet te gronde of achteruit, ondanks deze „ge notzucht", die men een levenskunst mag noemen. Integendeel. De afwezigheid van conservatisme in vele opzichten, deze echt Germaansche eigenaardigheid, heeft in het Noorden groote dingen gedaan. Wie heeft den borstel uitgevonden Er zijn gebruiksvoorwerpen voor het ge wone leven, die zoo onontbeerlijk schijnen, dat men meent, dat ze wel zoo oud zijn alj de meneohheid zelf. En toch ligt de uitvin ding er van heelemaal niet zoo ver terug en men heeft zich duizenden jaren zonder hen weten te behelpen In welke huishouding zou men thans zon der borstel kunnen doen? Den naam van den uitvinder van dit reinigingswerktuig kennen beslist slechts weinigen. Hiij luidt Leodegar Thema en zijn drager was een burgerjongen uit Todtnau, in het nijvere SohwarzwalcL Hij had het molenaarsvak geleerd en zon als molenaarsknecht op mid delen, om het samenvegen van het meel stof te vergemakkelijken. Daarbij kwam hij op de gedachte een stuk hooit te doorboren en in de gaten varkensborstels te beves tigen met houten nagels. Daarmee had hij den borstel uitgevonden. In 1770 begon hij, nadat hem het voor werp voor zijn persoonlijk gebruik goed voldaan had, meer borstels te vervaardigen en te verkoop en, weldra doed de heele fa milie mee aan het borstels maken en er werden marskramers aangesteld, die in den omtrek rondtrokken. De zaken namen wel dra zulk een omvang aan, dat het vervaar digen der borstelhouten een bijzondere tak van industrie werd. Dat was het onaanzienlijke begin van een huisindustrie, welke in Todtnau en andere plaatsen aan de zuidelijke helling van den Feldberg zeer veel wordt uitgeoefend en nog tegenwoordig duizend borstelmakers met helpers en marskramers bezig houdt. De waarde der borstelwaren, die jaarlijks in die streken vervaardigd worden, schat men op bijna twee millioen mark. Huwelijksgebruiken in Engeland, Terwijl de Engelsche aristocratie vroeger bij bruiloften steeds den grootst mogelijken pronk en praal ten toon spreidde, heersebt er thans de meest mogelijke eenvoud. Kost baar, doch eenvoudig is thans het clevïes.- De eenige weelde, die op het feest nog he >r-' schen mag, is het kwistige gebruik ysin bloe.' men. Bij een der jongste bruiloften in het' huis van een der voornaamste peeks was eenige versiering een decoratie vnn sneeuw witte bloemen, die liet geheele hpis tot em lennsi-idylle omschiepen. Overigens zijn _n; Engeland nog tal van oude gebruiken in< zwang gebleven, zoo bijv. da/& bij heb ver-: fcreik der bruid haar onder ge) ach en gejuich, van het gezelschap een witte zijden pan-' toffel wordt nageworpen. Al deze oude' gebruiken zijn bij het Eitygelsclie volk nog hoog in eere en zoowel de mindere man als de aristocraat houdt er zéch mede bezig. Zoo worden op een aristocratische bruiloft klei-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 17