Een sterk sprekend gevoel bij
wilde volksstammen.
Een Kerst-avontuur.
FEUILLETON.
Zwart tegen Wit.
De nieuwsgierige Hoidame.
Fieawe Raadsels.
Anekdoten.
zoover hersteld bent, dat je je brief zelf
kon posten. Zooals je ziet heb ik zonder
het te weten, je wensch verhoord en komt
in dit nummer een Kerstboomversiering voor,
die de Traegere in fraaiheid overtreft. Zet
de piW maair eens op de som.
NEEF HE1NEMAN.
WaCïiijk, de wilde volksstammen hebben
soms •♦eel op ons voor: sommige goede ga
ven van hart en gemoed zijn. n.h veel spre
kender bij hen; daar kan ik je nog een heel
dadelijk voorbeeld van geven:
Onder een Idianenstam in Zuid-Amerika
was ook een opperhoofd, Conico, die in het
bezit was van een wonderschoonen veder-
dos, die op het hoofd gedragen werd door
de oversten onder de stammen. En altijd
rijn die pluimhoeden prachtig, van bont ge-
vederte gemaakt. Maar deze was toch ai
bijzonder mooi. Er waren vederen in van
roede uitgestorven vogelsoorten, en dus
kreeg het ding met de jaren ai meer waar
de. Conioo's over-grootmoeder had het nog
bijeen gezameld van de meest bonte vogels
die toen leefden in de streken waar zij
woonde toen ze nog een jong meisje was,
en de schakeering der kleuren was dan ook
bepaald kunstig: van het zachtete wit rose,
tot het donkerste purperrood liepen de tin
ten ineen, en ook de veeren zelf waren zoo
zacht en wapperend, dat mijlen ver in den
omtrek geen enkel opperhoofd zoo'n schoo-
ne hoofdbedekking had.
Conico en diens vrouw Nansowa, waren
echter al oud en hun waren geen kinderen
overgebleven dan alleen een kleinzoontje,
dat zij bij zich in huis hadden: Tolossee,
een aardjg dik Indiaantje van een jaar of
zes, bijzonder flink en bij de hand en altijd
«ven vriendelijk voor zijn grootouders, die
hem dan ooifc letterlijk aanbaden
v En op een goeden dag kwam er een blan
ke dame, met haar familie het Indianen-
dorpje door, en kampeerde even daarbuiten,
om in de schoone natuur haar maaltijdte
houden. In een ommezien was ze omringd
van tal van nieuwsgierige groote en kleine
Indiaantjes, die haaT haast de brokken uit
den mond keken en zelfs wel wat brutaal
en la-stig werden. Ik kan wel gerust zeggen
dat het heele dorp daar bij elkaar was;
alleen Conico en Nansowa waren er niet bij,
want hun kleinzoontje was erg ziek.
Dit was iets afschuwelijks, iets wat hun-
zelve en het kind nog nooit overkomen was
in heel hun leven. Wanhopend kwam Conico
eindelijk ook aangeloopen, en in zijn alles
overheerschend verlangen naar hulp, wist
□ij de dame te beduiden, of zij niet eens
net hem mee wilde gaan naar zijn hutje.
Hij had n.l. wel eens gehoord, dat blanken
joms heel goed kunnen helpen in geval van
ziekte.
D« dame, die ook moeder was, begreep
het leed der grootouders, en wan onmiddel
lijk bereid, terwijl zij haar medicijnkist
meenam, die zij in deze onbekende gewes
ten altijd met zich voeTde.
Toen zij het kind eenigen tijd had gade
geslagen begreep zij het geval: de kleine
Tclossee had erge koorts, en zijn borstje
piepte eu zaagde omdat hij waarschijnlijk
kou gevat had, zoodat er gevaar was voor
longontsteking. Hoe het zij, de blanke dame
zag wel dat er gevaar was; den nacht otfer
bleef zij waken in het Indianenhuishouden,
maar had dan ook de voldoening, dat de
kleine jongen aan het eind van den volgen
den dag weer in zooverre beter was, dat zij
nu met een gerust hart kon verklaren, dat
het gevaar nu ten minste voorbij was en zij
reisde weg, wel vurig bedankt door de
ovef-gelukkige grootouders
Eenige dagen later echter kwam Conico
bezweet aangereden en reikte haar de ve-
dermuts over, -die hij haar per sé wilde ge
ven, als bewijs van zijn groote erkentelijk
heid. In de eerste blijdschap was het hem
niet te binnen gevallen en iets andérs wat
een blanke aanstond, had hij zoo gauw niet
bij de hand gehad, maar nu had hij twee
dagen en twee nachten aan een stuk voort-
gerend om de weldoenster van zijn klein
zoontje nog m te halen, en haar ten minste
dat blijk van zijn hoogachting te vereeren.
Nu was het een familiestuk raoet je niet
vergeten, dus hij had eerst een familie-
vergadering moeten beleggen, waarbij het
voorstel om een blanke dien schat af te
staan, nog niet zoo weinig tegenstand had
ondervonden, maar de dankbaarheid dreef
de vurig voelenden Indiaan, en de blanke
dame was dan ook niet weinig bewogen
toen zij dit,offer aapnani, want het te wei
geren was waarschijnlijk een bcleediging ge
weest in dit geval.
Het was de dag vóór Kerstmi^, en wij
waren allen evenzeer vervuld van de pre
sentjes, die ons dien dag wachten zouden,
en waren dus bij'ZQuder druk en opgewon
den.
„Hè: het lekkerste van alles vind ik nog
het stille kalkoenzei Bolletje al smak
kend met de lippen, puur cn alleen bij1 de
gedachte aan dit Kerstgebraad, dat ons
beloofd was. Nu Bol was een aardige, dikke
baas van een jaar of zeven, maar om je de
waarheid te zeggen was hij wel w$t gulzig,
een ondeugd, waar zus Marie een voortdu-
rende strijd tegen voerde. Ook nu meende
zij deze gretige uiting van broer weer niet
onopgemerkt te mogen laten voorbijgaan
en onderhield hem ernstig.
„Foei, Bol! Jij denkt ook altijd aan eten!
En je hebt het toch zoo goedWeet je wel,
dat er andero menschen zijn, die zelfs op
den Kerstdag, h'eelemaal niets te eten
hebben
Ja, dat wist Bol wel, en hij kon ook al
dadelijk zoo'n arme stakker met naam en
toenaam noemen: het was vrouw PoeldeTB.
die dicht bij het eilandje woonde, op een
landtong, heel alleen en afgezonderd van
alle menschen. En dat die het arm had,
daar viel niet aan te twijfelenden enkelen
keer, dat we haar gezien hadden, leek ze
wel vel over been en haar heele uitzicht
was zóó armoedig, dat iedereen met recht
medelijden met haar zou hebben.
Nu bedachten we een prachtig plannetje:
we zouden, vrouw Poeldets een Kerstmaal
gaan brengen in ons bootje. Natuurlijk had
den we dit behooren te vragen aan onze
ouders, maar Marie zei, dat je van je wel
daden maar liefst zoo weinig mogelijk moest
laten hooren; en dit deed de deur toe, en
dus zouden we hei maar in alle stilte doen.
We pakten van alles in ons bootje: een
pakje havermout, een worst en nog wat
koud vleesch, een zakje rijst en wat koude
aardappelen, wat we allemaal in den kelder
vonden, en wat moeder zeker wel goed zou
vinden, indien zij het geweten had
Eerst roeiden wo naar het eilandje toe,
en vandaar af naar de landtong, wat nog
een behoorlijk eind was! Nu, vrouw Poel-
ders was heel blij, dat ze ons zag, vooral
toen wij haar het doel van onze komst mee
deelden. Haar oogen schitterden op h'et
zien van al die lekkernijen en ik goloof,
d^t, ze hard lust liad, ons één voor één om
den hals te vallen, als we daar zelf geen
bezwaar tegen hadden gehad
Intusschen moesten we toch. haar heele
hutje bewonderen, èn haar geitenstalletje,
en haar waschhok; en zoo goed waren we
niet, of wij moesten een glaasje melk proe
ven van „Jet,'' die net om dezen tijd
gomodken werd zoodat we ons wel wat
langer ophielden, dan nuttig en noodig was,
met het oog op hét weer.
We waren met z'n vieren moet je weten:
Marie, Paul, Bolletje en ik. En we roeiden
al wat we maar roeien konden, maar o,
wee! daar stak een storm ep uit het Zuid-
Westen, en ik verzeker je, dat we er van
langs kregen. Nu waren we niet, voor een
kleintje vervaard, maar toch waren we
echt bang, want da golven sloegen over
ons bootje heen, en steeds werd het don
kerder en stormachtiger. Alleen. Bol
letje was nog heel opgewekt, die lachte en
had een pleizier voor zes, waarschijnlijk,
omdat hij het gevaar nog niet besefte.
Verbeeldt je, dat we daar op dat eiland
moesten overnachten; hongerig en kond en
nat, wat dus bepaald geen aangename
Kerstnacht zou zijn
Roei harder!" gilde ik Paul in de ooren;
want ofschoon hij vlak naast mij zat,
moest ik gillen en schreeuwen. We werden
doornat; de boot was half vol water, en we
rceiden als waanzinnigen! Goddank gelukte
het ons nog, het eilandje te bereiken; met
een vreeselijken schok zaten we ineens daar
op vast, en... ja, nu moesten we maar zor
gen, zoo gauw mogelijk een steenen hutje
op te zoeken, waar vroeger wel herders
hun toevlucht namen.
Nu, je begrijpt, dat we daar geen aange-
namen nacht doorbrachten; en vraag niet,
hoe onze ouders in angst zaten!... Den
volgenden ochtend bij het gloren va* dén
dageraad, was er een boot afgezonden, met
Slot)
HOOFDSTUK VII
Master Bil] wa-s anders niet naar huis
teruggekeerd. Hij had Zich terug getrokken,
in aijn tentje en ha.l zich daar in een om-
meaien weer verkleed.
Waar giug hij toen heen? Ja, dat had hij
•elf niet kunnen zeggenZijn bedoeling
wa« alleen maar, zoo ver mogelijk weg te
komen van die dwazp menigte, die de over
winning vierde van de Witten. Dat kon hij
niet aanhoorenEn dan bovendien nog die
teruggave van Crack, dat hinderde hem ook
coo. Jan de Guégucn had ep natuurlijk in
zijn hart de grootste pret over, dat hif,
Master Bill zoo gevallen was! Het was niet
uit te staan eenvoudig en moedeloos zette
William zich ten. laatste neer ergens aan
het strand. Hij was geheel uitgeput; voor
eerst de vermoeienissen van den match, dan
verder de ergernis en ten slotte nog 't uur,
dat nu het middagmaal aanwees. Eindelijk
barstte hij in snikken uit en was ook niet
van plan weg te gaan, niettegenstaande de
waarschuwing van een ouden yissoher, die
met kennersblik wel degelijk zag, dat het
hoog tijd was om ergens onder dak te ko
men, daar er een hevige storm dreigde!
En jawel, nog eenige oogenblikken, daar
brak het los: een heftig© rukwind en een
hagelslag, dat men. onmogelijk uit de oogen
kon zien.
Daar hoorde William op eens een angst
kreet; redht voor zich uit; en.... claar op
nog geen honderd meter afstand, stond eeïi
vrouw en een meisjo, op een rots die al
geheel door de schuimende golven werd
omspoeld. Het weinige bloed, dat William's
wang nog doorstroomde, week nu Ook van
zijn gelaat, want duidelijk herkende hij dit
tweetalhet waren zusje Guéguin en *sAar
kinderjuffrouw.
Blijkbaar waren zij ongemerkt te ver ge-
loopon, doordat ze op do kralbenvangnt.wik.
ren gegaanten minste ze droegen nog een
net vei bij zich. Hoe moe-s t 't tooval nu juist'
die fcweo m de nabijheid voeren?
Maar hier viel niet te dralen en laf was
William niet; bij was vertrouwd met alle'
takkem van sport gelijk ai zijn landgeiro#-
ten, dus riep feij:
„Houdt je taai, ik kom bij je!" en waarlijk
uitgeput als William nog zcoeven was,
bradbt hij er dit kunstetukje af; hij zwoct
naar de rot» en Dam dus een gloeiende
wraak voor aijn nederlaag, of hij daar ech
ter op dat o«geniblik aan dacht, betwijfelen
wij
Bij de rots aangekomeq riep de gouver
nante hem toe:
„Och help aunje tochHelp haar, jonge*,
héér I lik z&l wel volgen, want ik kan zwem
men.
E* William greep zus bij den arm en
voerde haar al zwemmende mee.
Vanaf het strand wa-s dit tooneel gevolgd
m
vader en een ervaren zeeman er in en wij)
Vadden dus officieel schipbreuk geleden.
Naderhand voelden we ons heel interes
sant, maar op het oogenblik van de redding
waren we zóó ellendig en uitgeput dat we
eerst tegen den avond weer wat bijkwamen,
zoodat de Kerstavond weer dubbel en dwars
gezellig was na al de doorgestane angst.
Vrouw Poeders had intusschen haar
Kerstmaal; en wij „weldoeners" waren er
ieelijk afgekomen, en dit was ook niet be
paald bevorderlijk voor de geheimzinnig
heid van onze weldaad!
Tk wensch jullie intusschen geen van
allen ooit een dergelijk Kerstavontuur toe
het is wel .heel aardig in de boeken, maar
niet in werkelijkheid om het te beleven...
Bedoelde dame was verbonden aan de
hofhouding van de koningin van Osoïstes.
Het was waarlijk een allerliefste jonge
dame met helder blauwe oogen, schitterend
als sterretjes, heel licht blond haar, een
frisch rood kleurtje en een slanke gestalte,
alleen.had ze-een vlekje of litteekentje op
de neus! Als men haar vroeg naar de her
komst van dit vlekje gai ze nooit een
rechtstreeksch antwoord, ik geloof, dat ze
daar zoo haar reden voor had om er >pch
minder gaarne over uit te laten. Ma^T ik
weet het toch' wd en zal het jullie maar
eens verklappen.
In het land Osoïstes leefden de menschen
net als bij ons: ze stonden vroeg op, aten,
dronken en werkten tot ze zich 's avonds
ter ruste begaven,en intusschen waren.se.
vroolijk of treurig, al naar de omstandig
heden dit zoo meebrachten. Nu had onze
hofdame een leelijko, ondeugdze was -n. 1.
vreeeelijk nieuwsgierig. Alles wilde ze weten
en doorgronden, overal wilde ze het naadje
van de kous van hebben^ en stuurde de ko-
ain# bijv. uitnoodigingen rond tot een hof
feest, dan was se den heelon dag aan den
vandel, om overal vaat vooruit van op de
hoogte te kömen. Ze vond het nu eenmaal
héérlijk, om iedereen in het land niet
alleen bij name te kennen, maar ook alles
af te weten van zijn huiselijke omstandighe
den, en nooit rustte ze eer ze precies op
de hoogte-was 'van den een of ander, vp,n
wien ze maar even had hooren sprekenZe
had haar vertrek boven in een torenkamer
met vier vensters naar alle windstreken,
en aan $lk daarvan stond een groote verre
kijker opgesteld, terwijl zij gelukkig een
heel fijn gehbor had. Veel bijzonders viel
er intusschen niet voor in 't landje Osoïstes,
en dus begon onze nieuwsgierigé hof
dame zich te vervelen. Ze nam nü maar
haar toevlucht tot het vergrooten en ver
ergeren van allerlei onbeduidende, gebeurte
nissen, waardoor zij zicbzelve wel. heel. ge
wichtig voelde, maar ook twist en twéé-
dracht zaaide onder het eenvoudig genoe-
gelijke volkje
Weldra twistten nu de koning en de ko-
*ingin; de hofmaarschalk en de lagere be-
door mijnheer Guéguin, Jan, enkele via-
aohers en een hond,op het oogenblik toch,
dat de storm was uitgebrdken, waren va
der en Jan in een paar tellen het strand
opjgoloopen^ gevolgd door bun trouwen,
viervoetigen kameraad. Een paar vissohers,
die ee® uur geleden het tweetal nog wel
•pgemerkt hadden, dacht dat die vrouw
met het meisje natuurlijk nu al lang veilig
e* wel thuis zouden zijn; ma-ar toen z*
kooFdea koe d« vork in de steel zat, waren
zij den heer Guégum toch gevolgd, om nog
eeiugfizsnS als gids te dienen.
Ze waren net aangekomen op het mo
ment dat Master Bill rijn heldendaad ver
richtte; en toen die aankwam met zijn le
vend vraehtje, was de heer Guéguia zooda
nig van streelk, dat hij in het eerst zelfs
Vergat, den redder van zijn dochtertje te
bedanken. Hij drukte slechte het meisje aan
het hart, in innige dankbare verrukking!
Jan zou ecb'ter de plaats mn zijn vader
vervullen. Hij trad óp William toe en ver
zocht hem: nu mag ik je toch zdker wel
ambten, en eindelijk begrepen zo wel dege
lijk, dat de nieuwsgierige hofdame toch
schuld was van alles, en de koningin besloot
haar toen een tijdje weg te zenden met ver
lof. Waar ze nu verder naar toe ging, daar
trok de koningin zich weinig van aan; ze
was alleen maar blij dat ze wist, dat de
twiststookster weg was. Toch had zo ook
weer medelijden gehad met haar overigens
trouwe hofdame en had haar een buidel vol
goudstukken meegegeven op reis.
Zoodra de verbannene over de grens
was, kwam ze daar een arm boertje tegen,
en ondervroeg dien naar het doel van zijn
tocht. Hij wilde zijn ouden ezel verkoopen,
zei de man, vijf gulden hoefde het dier
maar te kosten.
De hofdame bedacht zich niet lang en
kocht den man zijn ezeltje af, omdat zij toch
niet gewend was zooveel te loopen, en het
beest haar dus onderweg wel te pas kon
komen.
Nu reed zij dus verder naar de eerstvol
gende stad en daar zij niemand tegenkwam,
dien rij nu kon ondervragen, sprak ze tot
het ezeltje: Hoe komt hét iooh, dat jullie
allemaal zoo saai grauw rijn van kleur?
Natuurlijk had zij heel geen antwoord ver
wacht, en was dus ten hoogste verbaasd,
toen zij den ezel hoorde zeggen: Omdat
degeen, die onzen stamvader verfde, bij
ongeluk vergeten had rijn penseel uit to
wasschen."
„Hoe, kan jij praten? Heb je dat altijd
gekend?"
„Ja zeker," antwoordde de ezel, „maar
ik heb het nooit gedaan, omdat er tot nog
toe niemand naar verlangde."
Onze hofdame glimlachte vergenoegd en
deed hem nu zooveel vragen, dat het ons
beest met recht duizelde.
In dit land was hét echter al net zoo
saai als in Osoïstes, en daarom besloot dus
onze nieuwsgierige hofdame hier maar
weg te trekken. Het aantal goudstukken
was ook al Ieelijk aan het afnemen tot
haar spijt.
„Kan je ook vliegen?" vroeg z« den ezel
opeens. „Ik zou graag wel eena een kijkje
gaan nemen in de hoogcrc gewesten
rie je?"
„Wou je v'Hegen gaan? Wel zeker, dat
kan ik ook wel, alleen tot nog toe heeft
ook dat niemand mij ooit gevraagd."
Zoo vlogen ze nu beiden de lucht in, en
zagen weldra de stadjes en dorpjes als de
blokken in een speelgoeddoos beneden zich
m de diepte liggen.
„Waar wilt U heen?" vroeg de ezel be
leefd. „Kunnen we niet rechtstreeks den
hemel binnenvliegen?"
Dat ging echter zoo gemakkelijk niet,
want de hemelpoort was heel nauw en laag.
Ons nieuwsgierig dametje wilde nu net
haar neusje binnenstoken toen het deurtje
dichtsloeg, en bij die gelegenheid bekwam
ze de schraip aan haar neus, die daar altijd
dat litteekén nog heeft achtergelaten.
Ik hoop, dat je dit als voorbeeld zal
strekken om je nooit in zoo verre door je
nieuwsgierigheid te laten verleiden 1
eens omhelzen als een broer? Om je dank
te zeggen voor wat je aan mijn zusje deedt.
„Dat ben ik niet waard", antwoordde
William, nu op eenmaal tct het volle inzicht
gekomen van zijn ongepast troteche houding
tegenover Jan.
„Je zoudt dat niet waard zijn?" riep Jan.
„Een. hekl ben jeTwee menschenlevens
heb je gered."
De hond was intusschen bezig, zijn mee»,
tereoje de handen te likken en zusje liet
zich maar willoos meevoeren door haar va
der, die wel zag, dat voorloopig althans,
zijn zoom prachtig de plichten der erkente
lijkheid vervulde.
„William, nu heb ik je nog iets te vra
gen", ibegoa Jan weer onderweg, terwijl het
gezelschap nu zorgde, zoo gauw mogelijk
weer thuis te zijn.
„Den velgenden zomer moeten „D«
Sport" en de „Nieuwe Veroveraars" een
vereeniging uitmaken cn dan moet jij onze
algemeene kapitein zijn. Geen „Zwarte" en
Ingezonden door „Aronskelk".
L
Een 13, 2, 8 is een deel van het jaar.
Een 8, 9, 10, 4 is een ander woord voof
gift.
1, 11, 12, 6, 2, 8 is de ,naam van een dag,
8, 7, 3 is een opening.
5, 11, 12, 13 is het tegenovergestelde va»
Vierkant.
Ingezonden door „Herderinnetje".
n.
1, 2, 3, 4, 5 mijn vrinden.
Kan men in het rekenboek vaaik vindelL
Heb je je 2, 3, 4, 5 verloren,
Het Roosje zal je niet bekoren.
1, 3, 4, 5 en 1, 3, 2, 5 veel j<an?n oud»
Zijn de trote van park en woud.
Wil nu het woord eens zonder dralen.
Uit dcez' 5, 3, 4, 2 van woorden hale».
Ingezonden door „Herderinnetje",
III.
b^ v ch
st x er
wi x st
bo x er
pl x ia
ga x en
iko er
pa x en
ka x rt
gr x a*
h x oh
Van elk dezer woorden is de middelste let»
ter vervangen door een kruisje.
Plaats de letter er weer in, maar zorg
dat ze van boven naar beDeden te zamen
den naam van een groot kindervriend vor
men.
Ingez. dóór Corrio Pommée.
De nieuwe veldwachter.
Drie jongens buitelden over een hek
heen. Een pas aangestelde veldwachter,
riep hun toe: „Zeg eens, moet jelui den
nek breken? Wie ben jelui?"
„Wij zijn zoons van den burgemeester 1"
„O, gaat dap je gang maar jongeheeren.*
Ingez. door „Adelborst."
Merkwaardig.
Heer: „Waar is uw moeder?"
Jongen: „Zij is twee uur geleden naar
een buurvrouw gegaan om vijf minuter
te praten."
Ingez. door E. G. van Heusden,
Beleefd z ij n.
Onderwijzer (tot jongen, die voor het
eerst op school komt): „Hoe heet jet"
Jongen: „Hein Baars."
Onderwijzer: „Kan je niet wat beleef*
geen „Witten" meer maar „Wit met Zwar
te" vindt je dat goed?"
William las in Jan's trouwe oogen dat
h®t hem ernst was met dit alles en daar
hij dus waarlijlk zag, dat Jan het graag had
sprak hij eenvoudig:
„Dank je, dat neem ik aan!"
Nu, de vader van William was ook blij,
toen hij zijn zcon weerzag. Wel zag William
er slecht uit van r.l de doorstane emoties
ep heel de omgeving ging het nagenoeg
hetzelfde, maar, nog dienzelfden avond ton
het groote bijeenkomst zijn bij de famiiie
Guégnin aan huis.
Toe* allen gezeten waren, zoo opgewekt
als men zich maar denken kon, was het de
heer Hampstead, die de eerste toast uit
sprak: hij dronk op Jan Guéguin. De heer-
Guéguin antwoordde met een toast op Wil
liam, den redder van zijn dochtertje. En
het doehtert.e zelf dronk op Sam, ha-ar
trouwen lievelingshond, die toch altijd nog
tegenover haar de held bleef van de heele
geschiedenis.