Wat hebben we toch soms een dwaze vooroordeelen. FEUILLETON, Zwart tegen Wit. Weet je geluk te waardeeren. Hoe de kleine Nicolaas 5 December vierde. Ellen en Kitty spelen „goudsmidje" en ze waren net erg prettig aan den gang, toen moeder riep en zei: hoort eens hier, na moet je eens even naar den^ cvërkant gaan en daar vragen, of Nellie wat mee komt spelen met jullie, wie weet, hoe dat arme kind zich nu verveelt, haar moeder is im mers zoo erg ziek en zij r ag heelemaal geen leven maken. Ellen zette lang geen vröodijk gezichtje en ook Kitty begon een beetje te pruilen. „Hè Moesje, we kennen haar haast niet en we zijn juist zoo prettig bezig samen." „Bedenk je dan maar niet te lang, kind je, want je zult er een goed werk mee doen, daar hoef je niet aan te twijfelen." Nu, de meisjes dachten er ook niet over, om zich te velzetten, tegen iets dat Moeder graag wilde; en dus staken ze even de straat over en haalden de kleine Nellie, die in het eerst we<l heel verwonderd was, maar toch gaarne gevolg gaf aan de uitnoodiging. „We spelen „goudsmidje", doe je mee?" rroeg Kitty. „Hoe is dat „goudsmidje?" zei Nellie. „O, we maken colliers en armbanden van asters en allerlei bloempjes, die we nog in den tuin vinden en die stallen we dan te koop uit op een stool en dan komen we om beurten bij elkaar in den winkel." Met vernieuwden moed begonnen de meis jes nu weer allerlei sieraden te maken en een pleizier dat ze hadden, neen maar! Nel wist nog van allerlei er bij te be denken en nog nooit was het zoo opgewekt toegegaan bij den goudsmiden dan nog daarbij dat aangenaam gevoel, dat ze een goede daad deden: dat.«zé de arme Nellie die het zoo saai en droevig thuis had nu een prettig middagje hadden bezorgd! Tot nog toe hadden ze zich nooit veel gelegen laten liggen aan haar buurmeisje, ze leek altijd zoo vervelendMaar nu hadden ze meteen gemerkt, dat dit maar een dwaas vooroordeel was geweest en ja,als moe der haar nu niet opgewekt had om de kleine Nollie te gaan halen, dan hadden de meisjes zeker nooit kennis gemaakt. Nu hadden ze nog werk. om op tijd vao elkaa»* afscheid te nemen. Het drietal was goLceJ versierd met de juweelen uit haar magazijn en van dien dag af kwamen ze bijna eiken vrijen Woensdag- en Zaterdag middag bij elkaar. Zoo *ie je dus alweer wat een dwaze voor- oordcelen wij Boms hebben en wat een lieve moeder toch een goed kan doen. niet alleen voor haar eigen kindertjes! 81 Gelijk te begrijpen is, verkeerde de heer Guéguin in een even moeilijk gevaldat de ze hond Turk was en geen ander, dat stond ook bij hem boven alle verdenking verhe ven; er zijn immers geen twee menschen maar ook geen twee honden volkomen ge lijk. Bovendien had het vriendelijke beest zijn ouden baas met liefkoozingen overladen bij het weerzien, maar de manier waaTop Jan zijn oude kameraad gevonden had, be viel vader anders niets „Had dien jongen maar liever met rust gelaten," sprak hij. „Je hebt hem zeker be- leedigd door je ruwe manier van optreden! Had mij maaT liever intijds gewaarschuwd, dat was beter geweest! In ieder geval was op dit moment de hond je eigendom niet meer en dus zal ik hem ook meenemen naar den commissaris, met wien ik het ge val eens hespreken wil. Tegelijkertijd kwam de agent. met de boodschap, een reden te meer voor den heer Guéguin om zich te haasten naar het com missariaat OonooMÜg te zeggen, dst Mr. Bill zich niet bijzonder op zijn gemak gevoeld© nu en Zoo een enkelen keer ontmoet ik wel eens van die ontevreden briefjes van brom mig e vrienden of vriendinnen, die zich al bijzonder misdeeld of ongelukkig rekenen, waarom... dat is mij eigenlijk niet recht duidelijk! Want ach hun leventje schijnt toch zoo gladgoede ouders die voor her zorgen, geen ziekte; natuurlijk zelf .nog geen zorgen... En weet je wat ik zulke ondankbaren kleinen peuters nog wel eens zou willen aanraden: brengt eens een bezoek aan een ziekenhuis" en zie daar eens goed rond. Leer je nu alvast niet een grooten schat waar deeren in je gezondheid, die enkelen der ongelukkigen, die daar liggen, bij voorbeeld voor geen geld kunnen terug koopenl Waarschijnlijk heb je daar nog nooit aan gedacht, maar nu je er eenmaal opmerk zaam op bent gemaakt, zal je het nu eens voor goed onthouden? Te gelijk krijg je ó'an nog eenig beter in zicht in het opofferend leven der verpleeg sters, die toch altijd nog opgewekt moeten zijn, te midden van al dat dikwijls zoo aangrijpend leed, dat zij om zich heen zien, daarom: heb een open oog voor je geluk! Zonder dat vergal je je eigen en anderer leven. „Kijk eens Opa hoe het sneeuwt!" riep kleine Otto en drukte zijn neusje plaA tegen1 de ruit aan. Op dat geroep kwam grootvader aange- loopen zoo hard als zijn oude beenen het' hem veroorloofden. En te gelijk zagen ze in de straat een groepje van heel armoedig gekleede kinderen, een meisje en twee jon getjes. De oudste daarvan droeg een draai orgeltje en met begeleiding daarvan begon nen de drie kinderen uit volle borst te zin- geD, en alleraardigst zuiver klonk het: twee stemmig. Het kleine meisje zong niet mee, die had zoo'n verkleumd gezichtje, dat ze waarschijnlijk liever haar stem verheven had om een deuntje te huilen. „Die arme kinderen hebben het heel wat minder dan jij, Ottoman," zei Opa, zich over zijn kleinzoon heenbuigendi. „Hè laat U ze eens binnen komen, Opa," vleide Otto, en de knecht werd geroepen en kreeg order om de arme kinderen even in het voorhuis te laten. Beleefd zetten de jongens de petjes af, want Moeder scheen hun goede manieTen te hebben geleerd. „Welzoo jongens," begon de goede, grij- ten minste heel blij was, dat hij zijn vader bij zich had. Het onderhoud werd gelukkig hoofdzake lijk tusschen de beide vaders gevoerd. De heer Guéguin had nu ook zijn overtuigings stukken bij zich: zijn koopbewijs van den hond, die toen nog heel jong was en een portretje van het beest met kleine zus. „Dus U ziet wel mijnheer de consul, dat het dier van ons is." „Wel mogelijk, mijnheer de directeur, maar U zult mij toch, evenmin kunnen be twisten, dat het beest op het oogenblik mij toebehoort." „Maar was die tuinmansbaas dan wel ge rechtigd U het dier te verkoopen? Weet U wel hoe hij in het bezit is geraakt van Sam?" „Ja, daar heb ik mij nu niet verder in verdiept. Op het oogenblik, dat ik den hond ontmoette was hij het eigendom van dien man, en ik had hem de overeengeko men koopsom te betalen, waarna ik toch meende aan al mijn verplichtingen voldaan te hebben 1" „Mag ik U even in herinnering brengen," sprak de heer Guéguin, „dat elk verloren voorwerp toch weer teruggegeven dient te worden aan den oor.spronkelijken bezitteT." „Behalve in het geval, dat er al ander; half jaar verlcopen is," zei de vice-consul, die doorkneed was ia het Fïgfiache recht. ze grootvader, „wat was dat nu eigenlijk dat jullie daar zooeven zongen?" „Een Sinterklaas-liedje mijnheer," ant woordde de oudste, ik speel er bij op het orgel en zing de tweede stem; Freddy en Mientje eerste, maar zus had het te koud en was zoo moe." „Ga jij dan maar wat zitten, kleine meid, hier op de bank," sprak grootvader weer, „dan zullen we jullie alle drie straks wat warms te drinken geven, maaT eerst moe ten de broertjes het Sinterklaasliedje nog eens voor mij zingen." En de jongens begonnen dadelijk, heel vrijmoedig en het klonk zoo helder en zui ver daar in die hooge marmeren gang! Grootvader en kleinzoon waren er om het zeerst over verrukt en toen de kinderen gedaan hadden, vroeg de oude man nadruk kelijk: wie heeft jullie zulk zingen geleerd kinderen V' „Dat hebben wij van vader, mijnheer; die was een groot artist," sprak de oudste trotsch. „Zoo? en hoe heeten jullie dan wel?" „Ik Nicolaas mijnheer. Ik ben een pete kind van den grooten heilige, omdat ik ook net op 5 December jarig ben; hier mijn broertje heet Freddy en zus Mientje." „Nu, dan moeten jullie je eerst maar eens in de keuken gaan warmen en als je dan weer wat uitgerust bent, kom je maar eens even boven, bij Otto in de kamer, die wil je ook wat laten zien." Otto was heelemaal verbluft, ten minste zijn mondje stond stil en dat gebeurde ook niet veel bij dat jonge heertje. „Wel vent? hoe vondt Jij dat gezang?" „Mooi Opa! Maar zouden die jongens al les hebben gehad?" vroeg Otto, die met schrik dacht aan de weinig schitterende vorderingen van zijn pianoles. „Ik moet er nog eens goed alles van hoo- ren," antwoordde de oude heer; „straks, als de kinderen boven komen." En het duurde niet lang meer, of eenigszins be schroomd trad het drietal binnen, nadat ze zich in de keuken eerst te goed hadden ge daan aan een lekkeren kop warme melk, met dubbel besmeerde en belegde boter hammen. „Nu jongens; nu zal Otto je eerst eens wat van zijn speelgoed laten zien, en dan móeten jullie me nog wat meer .vertellen van je ouders en je zeiven." Otto was een heel vriendelijk gastheer en royaal ook; want toen hij zag, dat zus zoo dolgraag zoo'n lief zacht beertje had, stond hij het haar dadelijk af 1 Fred kreeg een doos soldaatjes en Nicolaas een fluit, dat vond Otto toch maar het beste voor zoo'n vroolijken muzikant! Toen alle vier de kinderen^ kan ik wel „U bezit Sam toch nog geen jaar en dag zou ik meenen?" „Neen, pas twee maanden." „Nu dan?" „Kalm aan wat, mijnheer de directeur. Hoe lang is het geleden dat U uw hond ver loren heeft?" „Een jaar en vier maanden." „Nu dan vroeg mijnheer H amp stead op zijn beurt, en meende al heel sterk te staan. „Jawel, maar al is het nu geen jaar gele den, daarmee is diefstal nog niet uitgeslo ten." U wilt daarmee zeggen, dat iemand den hond kan hebben opgevangen?" „Juist. Als de tuinbaas het beest gekocht heeft, zal hij den naam van den eigenaar nog wel weten te zeggen, en om de heele zaak dus tot een goed einde te brengen, wil ik zelf dien man gaan opzoeken, van wien die het beest weer gekocht heeft; ver- volgens U verzoeken, Sam weer aan mij over te doen, voor de som, die U voor den hond betaald heeft, vermeerderd met het bedrag, dat het beest U aan onderhoud ge kost heeft; echter zou ik gaarne zien, mijnheer de consul, dat TJ hier dadelijk tot een goede overeenkomst kwam en mij niet al de last veroorzaakte van dien eersten schelm, die mij het beest ontstolen zou heb ben, te gaan opzoeken. Het geheel berust immers op een misverstand..."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12