No. 15862. ÏJBÏDSdH DAG-BLAD, SSMjerdag* 4 W®-w®m.her. Éï®ïgi§ Blad. Ansa© 1911 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Het oorlogsbericht. De lieer A. Duparo schrijft in-het i,H andels blad" over deGerefor- meerden en de doodstraf: Het. onlangs door de Synode der Gere formeerde Kerken genomen besluit, „om bij de Hooge Regeering op te (komen voor de weder-invocring van de doodstraf'', waartegen door C. E. H. in het ,,H a n- d e 1 s b 1 a d" een even kernachtig als waardig protest is aangeteekend, zal zeker in de samenkomsten der Gereformeerden Hiet onbesproken blijven; heeft daar mis schien reeds een onderwerp van behande ling uitgemaakt- De leden der genoemde \_ynode hebben zeker nooit de doodstraf zien voltrekken. Zij zouden andere zeker niet opnieuw aan dringen, om een menscli, al heeft dezo zijn hand naar het leven van een ander uit gestrekt, in koelen bloed'e ter dood te bren gen, ten einde, zooaln de heer lieftinck tiet in de zitting der Tweede Kamer van 23 October 1880, om de in 1870, onder den Mi nister van justitie Van Lilaar afgeschaf te doodstraf weder in te voeren, het uit drukte „Gods Souvereiniteit te redden, lees: om aan de volkswraak te voldoen Gedurende mijn lang leven werd' m mijn vroegere woonplaats Leeuwarden de dood straf driemaal voltrokken. De eerste maal, in 1853, was ik nog een knaap, ik mocht er natuurlijk niet heen. Het betrof een man, die zijn vrouw door rattenkruit had vergiftigd. De latere twee „executies", zooals ze werden genoemd, hadden plaats in 1817 en 1860 (naar ik meen het laatste, althans het vóórlaatste geval in ons land). In 1847 en 1860 was ik als verslaggever van eenige dagbladen er bij tegenwoordig. De eerste maal goldt het een jongen man, die een tachtig-jarige vrouw, na haar te heb ben beroofd, had vermoord'. Den tweeden keer was het mede een jonge man, ede, na eenige jaren wegens diefstal ia de gevan genis te hebben doorgebracht, zijn vroeger meisje, dat nu niets meer van hem weten wilde, uit minnenijd had vermoord. Nog altijd huiver ik, als ik aan de „exe cutie" denk. Telkens heerschte er oen niet te beschrij ven gedrukte, allertreurigste stemming in de stad. Meer dan één ingezetene had haar verlaten. In alle straten en op alle grach ten, waarlangs het karretje reed, dat den ter-dood-veroordeelde naar de gerechts plaats voerde, waren de gordijnen voor de vensterramen neergelaten. E-t ^s er ijsclijk stil, er vertoonde zich bijna niemand op straat, het scheen, alsof de stad was uitgestorven. De ongelukkige was telkens in het kar retje geplaatst met den rug naar het scha vot gekeerd, ten einde hem in zijn laatste oogenblikken althans het gezicht daarop te besparen. Op de plaats, waar men gewoon was, voor het gerechtshof „executie van crimineele justitie te doen", eertijds vóór het tuchthuis, in 1847 op het Hofplein vóór het Koninklijk Paleis en het laatst in 1860 vóór het Paleis van Justitie, het te genwoordige Wilhelminaplein, waar sinds jaren de grootste... fkermisarukte plaats had waren duizenden mens-hen samen gestroomd, onder wie zeer velen uit ande re plaatsen. Want evenals in vroegere ja ren, óók bij de uitvoering van lijfstraffen, werd de straf voltrokken op den wekelijk- schen marktdag, ten einde aan de buiten wonenden een kijkje te gunnen cp het vree. selijkc schouwspel. Als het noodlottige oogenblik was geko men, kén ik echter niet nalaten, 6e_. oogen van liet--schavot af to wenden; het was mij onmogelijk, te zien naar de, zij het ook niet lange, worsteling met den dood. Daarna bleef de cloode, anderen ter exempel, op het schavot hang^.i tot zons ondergang. De. afschrikkings-theorie heerschte' ook npg in i860 in volle glorie. Och, als de genoemde Synode-leden slechts éénmaal zoo'n terechtstelling hadden bijge woond, zij zouden er voor hun geheele le ven genoeg aan hebben gehad. Bij de terechtstelling van 1847 waren een predikant en de geestelijke der gevange nis tegenwoordig, om den ongelukkige in diens laatste oogenblikken bij te staan. De laatstgenoemde was de heer Wittebol, la ter directeur van de cellulaire gevangenis te Amsterdam. Zijn zenuwgestel wras door alles zóó diep geschokt geworden, dat hij wekenlang bijna niet in staat was, eenïgen arbeid te verrichten. Van Koning Willem III is bekend, dat, toen het den Minister van Justitie in 1870 gelukte de afschaffing van de doodstraf bij de Wet er door te krijgen, Hij, hoewel reeds sedert jaren gewoon, het begenadigings- recht ten aanzien van ter-dood-veroordeel- den zoo ruim mogelijk toe te passen, den Minister verklaarde, dat de onderteekening van die Wet hem een der gelukkigste oogenblikken zijns levens bezorgde. Thans hebben wij een vrouw als Hoofd van den Staat. Zcmden de voorstanders van de weder-in- voering der doodstraf een oogenblik kun nen meenen, dat deze teedere, gevoelige Vrouw niet aan den vreeselijksten innerlij- ken tweestrijd zou worden blootgesteld, in dien Zij bij die weder-invoering een ver zoek om gratie van de doodstraf zou moe ten afwijzen Hoe Zij misschien gedurende Haar geheel volgend leven zou worden gefolterd door de gedachte, dat door Haar wil alle:n een menseh in koelen bloede was ter dood-ge bracht Ik wil eindigen met de in bovengenoem de zitting der Tweedy Kamer door mr. Des Amorie van der Hoeven, een der groot ste tegenstanders van de doodstraf, ge sproken woorden: „Wilt gij inderdaad aan de doodstraf ge ven een afschrikkende kracht, kom dan niet aan met uw worgpaal en dergelijke strafin-- strumenten, waaraan uw bekeerde of quasi. bekeerde misdadiger, zonder noemenswaar dig lijden, pas uit zijn slaap gewekt, een snellen dood een „zalig uiteinde" vindt, maar heropen dan de Gevangenpoort en maak gebruik van de instrumenten,* die gij daar zult vinden, om te radbraken, van de gloeiende nijptangen en wat er meer aan wezig zij, of verbrijzel de lichamen der mis dadigers door steeniging, op de wijze als die teedere vrouwen, welke zich onder de Mo zaïsche wet aan schending der huwelijks trouw schuldig maakten." In een ikruiskopje E e ni aap uit de mouw zegt „D e Maasbode": Het is niet noodig, voor onze lezers nog eens uiteen te zetten, dat Christen dom en socialisme met elkaar niet vereenigbaar zijn. In zijn historisch-mate- rialistischen grondslag wijkt principieel het socialisme van den weg der H. Schrift; het wil geen rekening houden met de Openba ring, dooh herleidt alles uit de materie. Vandaar dan ook de leus „godsdienst is privaatzaak"in de socialistische maat schappij zal alles, wat met godsdienst ia verband staat, uit het openbare leven ge weerd worden. In het openbaar doet alleen de materie zich gelden; wie aan hoo.ger geestelijk voedsel behoefte gevoelt, hij be- vredige die behoefte in stilte, zonder dat iemand het bemerkt. Dat de Christen daarmede niet tevreden zijn kan, niet tevreden zijn mag, volgt ter stond uit zijn bestemming. De men?r,n is bestemd niet om na dit leven te sterven en dan niets te zijnhij is bestemd om na zijn 1 dood eerst te beginnen te leven's men- I sohen doel ligt buiten deze stoffelijke wereld. En waai' dat doel dus veel hooger is dan het bevredigen van zijn aardsche verlan gens, daar mag nimmer dat hooger, dat eenige doel.wijken voor deze laatste. In beginsel (kan men dus nimmer vrede nemen met een ordening, die alleen bet stoffelijke erkent, het geestelijke verwaar loost, die het lichaam als godheid eert, maar de ziel negeert, die met God geen re kening wil hóuden en godsdienst voor pri- vaatzaak, voor zaak van ondergeschikt en individueel, niet van algemeen belang ver klaart. Daarmede is reeds dadelijk voor den Christen, voor wien de godsdienst het voor naamste zijn moet overal en altijd, in nerlijk en b* het openbaar het socialis me als onaannemelijk aangetoond. Toch is er een groep menschen, die zich C h r i s t e n-s ocialist noemen. Welk idee zij zich van den Christus ma ken is niet zeer duidelijk, en is ook niet te omschrijven, daar zij wel als socialist, niet echter als Christen overeenstemmenlo denkbeelden hebben. Zij beroepen zich juist voor hun socialistische denkbeelden meer malen op Christus' leer, zien in den Zalig maker eigenlijk een volmaak, socialist. Vanzelf-sprekend is voor hen de combinatie Christen-socialist. Dat hun Christendom een zeer wazig moet zijn, spreekt vanzelf, daar immers het socialisme met de H. Schrift niet vereenig- baar is. Yan hun Christendom bemerkt men dan ook zelden iets; $ls socialist echter ziet men hen herhaaldelijk optreden samen met de echte sociaal-demfecraten en dezer op vatting van het socialisme is aan hen geheel gelijk. Het Christendom van deze socialisten kan 'dus niet anders zijn dan een religie, waarin enkele, opvattingen van Christelijke moraal als basis zijn opgenomen, een ethica met een Christelijk tintje. En zoo is het inderdaadwij kunnen het bewijzen uit wat dezer dagen plaats had te Utrecht. Daar was een vergadering be legd van „religiehze sociaal-democraten". Aanwezig waren afgevaardigden van den Bond van Christen-socialisten, de Vereeni- ging Van Socialistische predikanten e z.g. „Blijde Wereldgroep") en de Socialistisch- Th e oso id h i sch e Ver ee nigi ng. Nadat in het algemeen de wenschelijkheid was vastgesteld van nauwe samenwerking j om bet socialisme strijdbaar te maken oolc I op het gebied van den geest, zoo lezén wij I in „Het Vol k", werd 'besloten tot het houden van periodieke samenkomsten, al waar de geestelijke vraagstukken van het socialisme in gemeenschappelijk onderzoek kunnen worden genomen. De Christen-socialisten werken cp geeste lijk gebied dus samen niet.... theosophen Gezamenlijk zullen zij de geestelijke vraag stukken van het socialisme onderzoeken! Wat met die geestelijke vraagstukken be doeld wordt, is ons niet recht duidelijk. Im mers het socialisme houdt zich met het geestelijke niet op. Hoe dit zij, hierop sleo'i.ts wilden wij Je aandacht vestigen, dat deze Christen-socia listen' samen met theosophen geestelijke vraagstukken wilten onderzoeken, en wel met het socialisme als hoofddoel: „het so cialisme strijdbaar maken ook op het gebied van den geest." Christen-socialist noemen die menschen zich I Is het geen schande, zich met den naam Christen nog te durvén sieren? Of moet dat dienen, om goed-geloovigcn te mis leiden? Maar dan is nu de aap eens heel leelijk uit de mouw komen kijken. Over deduurte schrijft atr i ra o. n i u m" o.a. Immers, de droogte en hitte hebben hier niet dien algemeenen tegenslag gebracht, dien men elders ondervond. Wel hebben de hooge gedeelten van ons land geducht te lijden gehad, maar van daar komen door gaans niet te groote voorraden voor de markt. Zoo zijn er bijv, in onze kleistreken, waar landbouw beoefend wordt, aardappels in overvloed; zelfs meldt men uit Friesland, 1 dat de oogst ongekend overvloedig geweest i is en toch zijn 25e zoo duur als men in ja ren niet hoorde. Zoo is het ook in de veenkoloniën. Het -koren in onze beste streken is goed besla gen. Alles door eengenomen is het jaar niet zoo kwaad te noemen. En toch is er groote duurte. Vooral omdat het buitenland zoo moge lijk alle voorraden hier tegen eiken prijs opkoopt. tf* Voor den producent is dat e ~i belangrijk voordeel. Dat brengt geld aan. Maar voor de gebruikers zijn die concurrenten uit den vreemde niet zoo aangenaam. Men ziet, zoo gaat het blad voort, nu het omgekeerde gebeuren van hetgeen gevreesd wordt van de weilking van beschermende rechten. Dan denkt men zich de grenzen ge sloten voor toevoer van buiten en vreest, dat dan de binnenlandsche producenten de markt omhoog drijven zullen. Maar nu ziet men door het openstaan der grenzen de aanwezige voorraden weg vloeien naar buiten, en daardoor de prijzen in het eigen land omhoog gaan. Natuurlijk geldt hier geen andere regel dan dat de waren daarheen getrokken wor den, waar de meeste koopkracht is. En zöo blijkt ook nu, dat terwijl wij kla gen over de duurte van vleesch, spek, aard appelen, enz. zoodat er haast ,«geen bijko men aan" is, het buitenland altijd nog meer kan betalen en van ons weghaalt, wat voor den Nederlandschen doorsnee-kooper al te duur heet. Zoo zitten we nu ook weer in den drup. Wat is daar nu tegen te doen? Met een afdoend antwoord op die vraag is het blad nog niet gereed. Het wenscht, dat de pa troons uit zichzelven, waar mogelijk, den arbeider in deze moeilijke dagen zullen steunen, en verheugt er zich over, dat dit hier en daar reeds geschiedt. Verblijdend mag het heeten, dat in tal van plaatsen groote werkgevers uit eigener beweging de loonen hunner werklied a ver hoogd hebben. Zulke voorbeelden zijn inderdaad bemoe digend. Zij getuigen van een gezond meele ven met de behoeften der arbeiders. Maar dit betreft toch altijd nog slecb's een min- i derheid. De meerderheid der werkgevers wacht on- getwijfeld op een teeken uit de kriDgen der 1 werklieden zelf en denkt, dat het dan nog vroeg genoeg is, om er eens aan te denken. Wij geven onzen Afdeelingen in overwe ging, om het loon vraagstuk eens te bespre ken in verband met cle duurte. Elk kan dan voor zijn omgeving tot een bepaalde uit komst komen. En mocht er aanleiding wezen, om den patroons ee-ns een wenk t-e geven, dan ho pen we, dat ze dat niet nalaten zullen. Maar nog liever zouden we zien, dat 'on ze christelijke patroons met on^e /fdeelin- g-en samen de kwestie onder de ooger za gen, om samen te vinden, wat t aar chris tenplicht in onzen tijd gedaan moet wor den. De „Zutphensche Courant" vindt het een uiterst practis-ch denk beeld, dat bij het onderzoek der Staatsbe- grooting in de afdeelingen der Tweede Kamer is ontwikkeld, namelnk om bij de herziening der Kieswet de termijnen zóó te stellen dat de algeme.ene ver kiezingen vroeger in het jaar, uiter lijk in Mei, het liefst in April gehouden worden. Eet blad. zou de v c r k i e z 1 u g e 11 voor de P r 0 v i n c, i a-1 e S t a t e n en de G e- meen te raden nog vroégèr in het voor- -jaar, resp. in Februari en Maart, willen stellen. „Daarvoor is" aldus heb blad Grondwetsherziening noodig, zal men zeg gen Want de opening der nieuwe zitting van de St.-Gen. is grondwettelijk bepaald op den derden Dinsdag in September. Een in April niet herkozen Kamerlid zou dan eenige maanden zitting houden zonder dat zijn mandaat hernieuwd was. Maar dat kaï met een kleinigheid veranderd worden door de nieuwe zitting te openen in Juli: we gaan nu immers toch cle Grond wet herzien. Gelijke wijzigingen waren dan te maken in Provinciale- en Gemeentewet en in cle Kieswet. Met de begrootingen hangt een en ander niet samen, lhe Worden toch ingediend eenige maanden vóór het nieuwe kalender jaar. En dat kan best zoo blijven. Alleen moest wanneer de verkiezingen voor Ka mer, Staten en Raacl reps. 2, 4 en 4 maan den werden vervroegd, cle zittingsperiode der nieuwe of herkozen leden, bij de in voering der wetswijziging, met diezelfde tijdsruimte worden ingekort." Openbare JLeesaaai en jS&biïotHieek. „Keuvens." De Openbare Leeszaal werd gedurende de maand October bezocht door 1910 per sonen, 1747 mannen en 1G3 vrouwen, tegen 17-10 in Oct. 1910. Er werden ^442 boeken uitgeleend tegen 1213 in Oct. 1910 en door aankoop en geschenken de volgende aan winsten verkregenWinkler Prins' geïllustreerde encyclopaedie3de dr. R. F e i t h, Iets over evenredig kiesrecht, M a r j o r i e B o w e n, Ik zal hand haven; Beschermer van het geloof. Ca roline A t w a t e r M a s 0 n. De lelie van ons Vorstenhuis. Ongevallen statistiek over 1905—'06. G. P. van Hoek, Het beitsen en kleuren van hout. L. by de Ley, Leerboek der re kenkunde; Beknopt leerboek der reken- kund L 0 b a 11 o's lessen over dc koo- gcre algebra; bew. d. A. E. Rahusen. W. H. W i s s e 1 i n k, Vraagstukken ter oefening in de meetkunde. C. Knap per Kz., Leerbeek der meetkunde. O. A. C i k o t, Beginselen'der beschrijvende meetkunde. J. V e r s 1 u y s, Beschrijf vende meetkunde. G. J. D. M o u n i e r, Leerbodk cler goniometrie. J. V e r- s 111 y s, Leerboek der stereometrie. O. A. C i k o t, Stereomet.risohe vraagstuk ken. L. Couperus, Eline Vere. ïna Boudier-Bakker, Armoede. J. 7 e i t h, Op het dievenpad. A. L v y. Keizer Napoleon als menscb. P. J. Blok, Bo dewijk van Nassau C h r. Cornelia- s e n, Theorie der waardeop weg naar een nieuwe maatschappij. J. R. Green, A short history of the english people. E. Ter r i, Socialisme en wetenschap. P. de Mon t, Koppen en busten. S. Gorter, Een keurbundel. L. P e n- n i n g, De bestorming van ArnhSm. Run a, Stemmen. J. G r a m, 's-Graven- hage in onzen tijd. Andersen. Mar- eben. E. Heiberg, Ein ann. O. F 11 n c k e, Gelij:k een hert schreeuwt%ie- lestrijd en zielesmart. Kaapsche kinder bijbel. Oude Testament- n. de Leidsohe vert. bew. d. I. Hooykaas. II. v. d. S t a d t, Leerboek der natuurkunde; 2 st. H. Hermans J. W o 1 t j e r, Atlas der algem. en vaderl. geschiedenis. C. M. K a n N. W. Post h u m u s, At las de-r natuurk. en aardrijkskunde. O. Jager, Geschiedenis van den nieuweren tijd. S. II. ten O a t e, Neerlands ram pen 1709—1795. F. J. L. X r a m o r, Maria II Stuart, gemalin v. Willem III. J. E. Kroo n, Bijdr. tot de j, ^schiedenis v. h. geneeskundig onderwijs aan de Leid sohe Universiteit. H. T. Oberman, De oud-christelijke Sarkopbagen en hun godsdienstige bcteekenis. J. P. Has e- broek, Winterbloemen. A n n i e L a- g a a y. Campanula's. E. T e g n 6 r, Frithjofs Sage. C li. Dickens, Tho Mudfog papers. F. H. B u r n e 11, Littlo lord Faimtleroy. K. S t r a a t s m a, Hoofdlij,nen, schets eener bijbelsohe geloofs leer. Shakespeare, Plays. J h r. B. deJongv. Beeik en D o n k, In 't zicht der derde vredesconferentie, E. La u r i 11 a r d, Uit de cel. Maria L. Charleswo 1* th. Dient elkander. J. J. L. ten Kate, Sticbt elkander. De halve maan en het kruis. Schild en p ijl. M a r c e 11 a, een diacones in het oude Rome. Valeria, of Kei zerin en slavin. Racine, Esther, J. M. v. Stipriaan Luïscius, Karakter. G. J. F. II eg o 1, Vorlesungen über die Ge- sohichto der Philosophiehérausgeg. v. G. J. P. J. Bolland. W. J a m e s, Talks to teachers on psychology. J de la B r t e, Reine. Johanna van W oude, Hollandsch binnenhuisjeTom en ik. Elisabeth V 0 s z, Heide bloempje. J. E. S c h r o d e r, De gelij kenis v. d. verloren zoon. Th.,S to r m, Der Sohimmelreiter. Veiligheids wet. Arbeidswet. H 1 n e S w arth, Villa Vrede. E. Hei m a 11 s, De dierenwereld in woord en beeld; m. orig. foto's v. A. F. W. Vogt. J. V d e Groot, Denkers van onzen tijd. J. Th. M 0 u t 0 n, Het Mannheimer stelsel. Olive S c h r e i n e r, De vrouw en ar beid. B. J. H. O v i n k, Overzioht dcr Grieksche wijsbegeerte en kinderboeken. 6) „Onze speciale verslaggever gewond," riep Scott op zijn rug vallende. „Het kan geen kwaad," voegde hij er bij, terwijl hij opkrabbelde, „niets dan een klein stukje yan mijn knie. Wat wordt het heet! Ik moet bekennen, dat de gedachte aan die achterkamer in de journalistenclub mij be gint te vervolgen." „Ik heb wel wat dia cliylon bij mij." „Neen, nu niet, later. Wij zullen een ge lukkigen dag hebben. Ik wou, dat ze een inval deden." „Zij komen nader." „Dit is een prachtige revolver, als zij maar niet zoo hoog schoot. Ik mik altijd op iemands voeten, wanneer ik hem in zijn maag treffen wil. O, daar is onze ketel stukgeschoten." Met een dof geluid als van een tafelgong was een Remingtonkogel door den ketel heengevlogen en een wolk van stoom verhief zich sissend boven het vuur. Een woest ge schreeuw weerklonk van de ratsen daar boven. „De stommeriken denken, dat ze ons op gejaagd hebben. Nu doen ze Kier stellig en zeker een inval; dus zal het onze beurt wor den om vooruit- te gaan. Hebt ge een revol ver, Anerley?'' „Ik lieb dit ganzenroer. „Verstandige man! Het is het beste wa pen, dat er bestaat bij dit soort van werk. Wat voor patronen?" „Ganzenhagel." „Dat zal best gaan. Ik neem dit gr00,te, zware pistool, met kogels geladen. Je kunt evengoed probeeren een van die- schelmen dood te schieten met een erwtensckièter als met een dienstrevolver." „Er zijn verschillende manieren," zei Scott. „Het verdrag van Genève geldt niet ten Zuiden van den eersten waterval. Er is niets aan om een kogel te verbeteren; je maakt een kleine verandering aan het topje. Toen ik in het park van Tamai..." „Wacht even," riep Mortimer, terwijl hij zijn kijker opnam. „Ik geloof, dat zij daar aankomen." „Het is juist tijd," merkte Scott op, op zijn horloge kijkende; „het is precies zeven tien minuten over vieren.'' Anerley had achter een kameel gelegen en staarde met gespannen aandacht naar de rotsen tegenover zich. Nu eens zag hij een klein rookwolkje aan den eenen kant, dan weer aan den anderen; maar nog steeds gee spoor van de aanvallers zelf. Er was voor Kem iets ontzagwekkends, iets onheil spellends in die onzichtbare, volhardende mannen, die van minuut tot minuut steeds naderbij kwamen. Hij had hen hoor en' schreeuwen, toen de ketel getroffen was, en onmiddellijk daarop had een ontzettend zware stem iets uitgeroepen, waarop Scott de schouders had opgehaald. „Zij hebben gevraagd ons eerst te mogen nemen," zei'de hij en Anerley claoht, dat het verstandiger was niet te vragen wat hij daarmede bedoelde. -Het vuren was op een honderd meter afstands begonnen; er was dus geen kwes tie van, dat zij met Kun lichtere wapenen het haclden kunnen beantwoorden. Hadden hun vijanden het volgehouden op die ma nier, en waren zij op dien afstand gebleven, dan moesten id e verdedigers öf een liopeloo- zen uitval gewaagd hebben, óf zij moesten trachten zich" te verdedigen achter hun ver schansing zoo goed zij maar konden, in de hoop, dat er door het geluid van het schie ten hulp zou komen opdagen. Maar geluk kig hebben de Afrikanen nooit veel op ge had met geweren; hun oorspronkelijke aan leg is met den vijand te vechten vlak van nabij, en zij hebben weinig strategische ken nis. Zij kwamen dus naderbij, en nu zag Anerley voor het eerst een hoofd boven de rots uitsteken. Het was een stevige kop, een flinke vent met breede jukbeenderen, een zuiver negertype. met glimmende zilve ren ringen in de ooren. De man hief een ge spierden arm omhoog en legde zijn Reming- ton op hen aan. „Zal ik schieten?" vroeg Anerley. „Ach neen, het is te ver; uw schot zou losbranden boven de vlakte." „Ht is een prachtig exemplaar van een vent," sprak Scott; „zou je hem niet kun nen krijgen, Moj^imer? Kijk, daar heb je er nog een." Een bruine Arabier, met schoone gelaats trekken en een zwarten puntigen baard, kwam van achter een andere rots te voor schijn. Hij droeg een groenen tulband; een bewijs, dat hij hadji' (priester) was, en zijn gelaat had de zenuwachtige, opgewonden uitdrukking van een dieper. „Het schijnt een bonte menigte," zei Scott. „De achterste is een van de ware geloofs helden," merkte Mortimer op. „Dat is een gevaarlijk man,'* „Hij ziet er naar uit. Daar heb je nog een neger." „Nog twee. Ik zou zeggen Diuga-n§gers. Net hetzelfde soort kerels als die, waaruit onze negerbataljons bestaan. Als zij maar vechten, dan kan het hun niet schelen waarvoor. Als dat domme volk maar ver stand genoeg had om te begrijpen, dat de Arabieren van nature hun vijanden zijn en wij hun vriendenZij zijn zoo dom, zelfs tandenknarsend van woede de mannen aan te zien, die een einde trachten te maken aan den slavenhandell" 2,Zoudt gij dat niet kunnen verklaren?" „Ik zal het verklaren met dit pistool, als hij wat dichterbij komt. Nu, blijf stil zit ten, Anerley 1 Daar komen ze aan Dat was zoo. De bruine man met den groenen tulband was de aanvoerder. Vlak achter hem de neger met de zilveren oor ringen, een reus van een vent, en de twee anderen volgden op zeer kleinen afstand. Toe hij hen achter elkaar over de rotsen zag springen, herinnerde Anerley zich de oefeningen op Bchool, wanneer hij meedeed aan do wedrennen met hindernissen. Het was een prachtig gezicht, die woestheid eh vlugheid, het wapperen van hun gala-klee deren, Ket schitteren van het staal, het zwaaien met de geweren, de opgewonden gezichten, de snelle beweging van hun voe ten. De Brit, die zich vasthoudt aan de wet, is zoo doordrongen van het denkbeeld, dat het mensehelijk leven heilig is, dat de jonge verslaggever zich haast niet kon voor stellen, dat die mannen plan hadden hen te dooden, en dat het hun volmaakt vrij stond ook hen te dooden. Hij lag te -turen alsof Ket een vertooning was en hij een -der toe schouwers. „Kom, Anerley, gauw! Mik op den Aia- bierriep een der mannen hem toe. Hij nam zijn geweer op en zag het bruine, knappe gelaat in de richting van den ijop van zijn geweer. Hij trok aan den trekker, maar het gelaat weid al grooter en woester met iedere schrede. Hij richtte opnieuw cu nog eens. Een revolverschot weerklonk bij zijn elleboog en toen nog een, en hij zag een groote, roode vlek op de bruine borst van den Arabier. Maar toch kwam hij steeds nader. „Schiet dan toch, ezel, schiet dan toch!" schreeuwde Scott. Alweder trok hij te ver* geefs aan den trekker. Er werd weder twee maal een pistoolschot gehoord, de zware neger was gevallen en weder opgestaan en weder gevallen. „Haal den haan over, gij dwaas!" schreeuwde een woedende stem en op het zelfde oogenblik sprong de Arabier met een aanloop over den geknielden kameel heen en kwam met zijn bloote voeten op Aner- ley's borstkas terecht. Het leek hem een droom, dat hij als een waanzinnige met iemand worstelde op den grond; toen was hij zich bewust een vreeselijk hard schot te hooren in zijn gezicht en zoo eindigde voor Kem zijn eerste gevecht. „Goeden dag, ouwe jongen. Het zal wel goed met je gaan. Gun je zelf den tijd maar, hoor." Dat was Mortimers stem en hij begon flauw tot het bewustzijn te komen van een lang gelaat met een bril op dicht bij het zijne en van een hand op zijn schouder. „Het spijt mij, dat wij niet bij je kunnen blijven. Wij mogen al blij zijn, als wij bijt ij dr" komen voor de Ochtendeditie." (Wordt vervol

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5