'V
ZONDAG5B1AD+
IEID5CH DAGB1AD
V
No. 15856.
28 October.
Anno 1911,
-
^QvcSL?\iTr l7r TTT ^TI i*ï i\ iii
V VAN HET
wf/4
V
*"4l 1;#"
BURENGERUCHT.
Episode uit liet leven van Cartouche.
VWN^^WWVJV
„Smeerlap 1" riep de papegaai en zijn
kop kwam nijdig uitkijken boven den rand
van het portret, dat tegen de kooi een
plaatsje had gekregen. Wien hij bedoelde
was onzeker. De koetsier of het portret of
den baas. De eerste was bezig een spiegel
zwart met verguld vast te binden op
de latafel. De baas stond er met het gezicht
van een vakman hij te kijken, zenuwachtig
en kennelijk zeer beangst.
Daar was reden voor. Het extra-vroege
morgenuur had hij uitgekozen om vlug en
ongemerkt te verhuizen. De huishuur over
het laatste kwartaal was nog niet afgedaan.
Elk oogenblik kon de op de eerste verdie
ping wonende broer van den eigenaar de
verhuispartij opmerken. Dat zou maar
moeilijkheden geven, om de huur en ook om
de meubeltjes, waarvan nogal wat op afbe
taling was gekocht.
Het was daar in de Rozenstraat vóór No.
17 een rommel, zóó erg, als een overbe
laden verhuiswagen maar geven kan. Stoe
len en kasten en tafels en beadegoed en
glaswerk en keukengerei, alles was op en
tegen elkaar gestapeld. Van Buffelen, zoo
heette de baas, keek nog eens om, waar
zijn vrouw toch bleef, die met het dochter
tje nog eens was gaan kijken of men ook
iets vergeten had. En ja, daar kwamen zij
nog met wat p M.en aanc agen. Die
moesten ook nog mee, al ging het moeilijk
de wagendeur dicht te krijgen. De sluit
boom kon er niet voor, maar dat was geen
bezwaar, want Van Puffelen zou toch mee-
loopen, het om de deur gespannen sluit-
touw stevig vasthoudend. Zijn vrouw werd
bij den koetsier op den bok geholpen.
„Smeerlap", riep de papegaai nog eens
uit het binnenste van den verhuisboel. Het
geluid klonk schor, lang zoo helder niet als
de roep van den baas, die „klaar riep, blij
dat zijn angst voor den broer van den
huiseigenaar nu wijken kon. „Vort!" riep
de koetsier. „Vort!" nep hij nogmaals,
maar het bate niet. De twee oude magere
paarden zetten maar flauwtjes aan. Geen
geknal bracht daarin veranderingde wa
gen was te zwaar en stond' bovendien in
een kuiL
,,'t Berne knolle", zei de dame-passa-
gier, „goed voor 'n groentenkar. Voor een
verhuiswage mot je andere beeste hebbe.
„Klets maar niet", gromde de koetsier,
„ze kenne de meubels best trekke, maar
de voorkant is te zwaar met al dat vleesch.''
„Met \1 dat vleesoh?" Vragend zag zij
haar buurman aan. „Met al dat vleesoh?
Bedoel je mijn? Dan zal ik er wel afgaan?"
En 't hielp Kregen de paarden na het
lossen der 220 pond nieuwen moed? In elk
geval: ze zetten aan, de pezen werden
gestrekt, de wagen kwam in beweging.
Van Puffelen glimlachte. Even keek hij
om naar de met zooveel overleg in de vroeg
te verlaten woning. Toen opeens, werd zijn
vreugde gestoord. Er kraakte iets achter
aan het voertuig, het linker-achterwiel
brak, het sluittouw van den sterk overhel
lende- wagen schoot los, de achterdeur sloeg
open en de latafel met spiegel, de lam
petkan, de keukenlamp en een rijtje potten
en pannen tuimelden op den grond.
„Smeerlap," riep de papegaai uit zijn
kooi, die dwars op het portret kwam te lig
gen En Van Puffelen schreeuwde vol woe
de den koetsier toe, dat de heeleboel „an
gruzelemente" ging. Dat komt er van als
je de boel niet goed vastmaak, maai de
stalhouwer mot me de scha vergoede, ik
hou 't van het geld af."
Het was nog heel erg vroeg. - Is m*m in
stilte verhuizen wil en de broer van den
huiseigenaar op de eerste verdieping woont
ja, dan moet men wel vroeg cr bij wezen.
Gelukkig ook maar, want anders zou er
een heele oploop ontstaan zijn. Nu bleef
alles bij klein publiek. Een bakkersjongen,
een nachtkoetsier, lie naar huis sukkelde,
een paar straatslijpers, die bezig waien van
den nacht een dag te maken, een tramcon
ducteur, die in de vroegte uit visschen
ging, een paar wegwerkers, die aan een
brug gewerkt hadden. Dat was alles. En
natuurlijk waren zij dadeiijk aan 't overleg
gen hoe 't toch wel gekomen was. ,,'t Komt
van de droogte", zei de nachtkoetsier, „as
je de boel niet nat hou, dan komt de
wurm er in".
Van Puffelen, alleen maar vreezeiiö'e
voor den broer van den huiseigenaar, Jeod
nog een poging den koetsier te bewegen het
met drie wielen maar te probeeren. 't Zou
misschien nog wel gaan, meende hij, als
iedereen wat hielp duwen. De daad bij
het woord voegende zette hij den vleezi-
gen schouder tegen het kreup voertuig.
„Smeerlap!" riep de papegaai, en de
koetsier sprak van gekkenwerk. Er ken
natuuurlijk alleen maar sprake zijn van
overladen en qus spand2 hij de paarden
uit, om een tweeden wagen te halen. Van
Puffelen zou dan bij nummer één op de
goederen passen.
Het straatrumoer had middelerwijl a2
geheele buurt wakker gemaakt. Hier en
daar keken personen in nachtkleedij om
een hoekje van gordijn of zonneblind.
Vensters werden er opengeschoven om be
ter te kunnen zienook op de eerste ver
dieping van Rozenstra-at No. 17, waar een
rosblond vrouwehoofd verscheen. Een hooge
sopraan zei, met een accent vol nieuws
gierigheid: „Wel, wel, juffrouw Van Puf
felen, is u al zoo vroeg bij de hand?" Een
oogenblik later volgde naar binnen het ver
maan: „Je mag je broer wel waarschouwe,
ze wille er stilletjes uitknijpe."
Een boodschap langs metalen draad kan
verrassend snel werken. Zij deed het ook
nu bij het bericht aan den huiseigenaar,
den timmerman, die zich juist bezig hield
met het verstrekken van orders aan liet
werkvolk. Drie minuten na de ontvangst
der waarschuwing draafden zes mannen
met twee leerjongens in de richting der
Rozenstraat.
Werden er veel woorden gewisseld? Och
neen.
„Heb je geld om te betalen?" klonk de
korte vraag.
„'k Kom morgenmiddag bij u", luidde
het haastige antwoord.
„Eerst centen, anders blijft de boel,"
kon men in het gedruis nog veTstaan.
Van Puffelen had zich instinctmatig voor
de open wagendeur geplaatst, met wijd uit
gestrekte armen als een beschermengel.
Is het noodig te zeggen, dat hij in een
ommezien op zij gedrongen werd? De huis
eigenaar en zijn broer, de knechts en de
leerjongens, zij allen vielen op den goede
renvoorraad aan als vliegen op een suiker
pot. En juist toen de koetsier met een re
servewagen aanstappen kwam, verdween
het laatste stukje van den inboedel in de
gang van No. 17.
Het laatste? Neen, toch niet geheel en al.
Op den grond lagen de keukenlamp, de
spiegel en drie potten in scherven, bij de
tafel, die een poot verloren had; in dea
wagen lag nog een gebroken kachelpijp
en een verbogen vogelkooi, die bij het r ik
ken en duwen opengeraakt was.
Op dat oogenblik verscheen er een poli
tieagent, die belangstellend en met nadruk
vroeg naar de oorzaak van het straatru
moer. Vele stemmen gaven hem antwoord.,
Van Puffelen en diens vrouw, de huiseige
naar en de broer, de koetsier, de timmer
lieden, de leerjongens, de omstanders, de
buren. Het gesprek was inderdaad levendig.
Meer levendig dan duidelijk. Maar boven
alles uit snerpte de kreet van den ontsnap
ten papegaai, die boven in een boom een
goede wijkplaats had gevonden en van
daar volhardend „Smeerlap!" riep.
Tegen wien? Tegen zijn baas? Tegen den
huiseigenaar? Tegen den koetsier? 't Ia
moeilijk dat met zekerheid te zeggen. Maar
de politieman werd ernstig boo6; hij meen
de, dat hem de roep wel gelden zou. En
geen kans ziende deze schending van het
openbaar gezag naar verdienste te straf
fen, richtte hij zich vol waardigheid tot
Van Puffelen met de mededeeling: „Proces
verbaal wegens burengerucht en het uit
lokken van een volksoploop. Onthoud uw
dag 1"
1. De markies van NoinfeL
De markies van Nointel was de zoon
van den ajnbassadeur van Turkije, onder
de regeering van Bodewijk XIV, koning
van Frankrijk, doch bovengenoemde mar
kies volgde niet de voetsporen zijns vaders,
maar werd advocaat, en werd later als lid
van het Parlement gekozen, waar 'j de
aandacht trok door zijn nauwgezette
plichtsbetrachting.
Eens won hij voor den graaf van Tou
louse een proces; de graaf wist niet, waar
mede den markies te betalen, daar deze