FEUILLETON.
Aan den oever der rivier.
Van een Meisje en een Vos,
die haar redde.
Anekdoten.
Nieuwe Raadsels.
Om een goed moedertje" te kunnen wor
den moet Beppie toch ook wat verstand
hebben van huishouding doen 1 Maar Bep
pie gaat maar kalm aan verder met pop
jes pruilk, die op heel moderne wijze moet
opgemaakt worden: met schuine scheiding
ofschoon dat lang niet gemakkelijk is, om
dat pop maar heel weinig haar heeft.
Ellen heeft met recht een veel bewogen
poppenleventje. Zoo had ze er eens n
moeten gelooven, toen neefje Frits op be
zoek was bij Beppie's ouders. Uitgelaten
kwam ons meisje uit school gestormd, een
en al verlangen om met pop te gaan spelen,
toen ze haar geliefden schat in volle heer
lijkheid hoog boven aan een boom zag ben
gelen. Ze uitte een doordringende angst
kreet op dit gezicht en stormde op den
boom af, maar Frits haar nog vooruit en
fluks trók die nu aan het touw, waardoor
Ellen maar steeds op en neer danste voor
haar moedertje's oogen, tot dat die zioh
ten laatste dan ook vulden met dikke
gTOote tranen en Frits, op e /te jongens^
manier hierdoor onmiddellijk ook weer zoo
bewogen werd, dat hij Ellen maar weer
vrij liet, waarna "moeder en dochter het
hazenpad kozen 1
Maar in den loop der tijden was Ellen
erg leelijk geworden, alhoewel Beppie dit
kind nog steeds verreweg het mééste lief
had uit heel haar poppenschaar.
En op een dag kwam moeder waschvrouw
met het treurige bericht, dat hiaar doch
tertje Molly, die zoowat van Beppie's leef
tijd zou zijn, gevaarlijk ziek was. Ze moest
den heelen dag maar in bed blijven en
leelijke, bittere drankjes gebruiken ter
wijl moeder maar voortdurend aan de
wa-schtobbe moest staan, want met Mol's
ziekte kon moeder zelfs nog welèens een
stuivertje extra gebruiken, dus moest ze
wel ééns zoo hard werken als anders'.
„Beppie,". fluisterde moeder haar doch
tertje in het oor, „geef jij nou jouw Ellen
aan Molly. Jij hebt nog zooveel kinderen
en dat arme, kleine zieke ding moet maar
den heelen tijd in bed liggen en heeft nie
mand die haar een beetje vertellen kan of
gezelschap kan houden
Een harde, harde strijd werd er gevoerd
in Beppie's binnenste, maar, hét warme
liefdevolle hartje van het poppenmoedertje
overwon en zij gaf Ellen maar ineens mee
aan vrouw Marens, want of zij zelve de
kracht zou hebben, haar poppenkindje nog
te brengen, dat wist ze nu niet recht.
's Avonds in bed, liet ze wel een' enkel
traantje om haar geliefde schat, maar toob
was ze maar blij, dat ze de arme zieke Molly
die liefdedaad bewezen had.
Nu, Molly werd beter en vrouw Marens
verklaarde later uit den grond van haar
hart, dat de jongejuffrouw Beppie er een
niet gering aandeel in had in Het behoud
7)
Kostia schreef tegelijk naam en adres op
een stuk papier, dat tegen den muur a'er
saj uit hing.
„Nu", zei hij, „we zullen U nog wel ko
men opzoeken dezen herfst, voordat de
üarde kou intreedt."
En daarmee werd de arme vrouw gele
genheid gelaten, haar kleeren te drogen bij
de kacliel en zou Sam.iel nog eens een
lesje in het sturen krijgen, zooals Kostia
lei.
Dien avond, na het eten, dat Olga dezen
keer eens bereidde, tot groot genoegen van
Samuel, hadden tante en neef eens een
kort onderhoudj waar zij beiden veel van
genoten I Hij vertelde haar toen ook op
baar verlangen al wat hij wist v n zijn Oom
haar man ejus •!-en hoe hij nu op raad
van Philipitch op dit vlot was gegaan om
be ontkomen aan het ellendige bestaan, dat
hij den laatsten tijd hadOok had hij haar
gesp roken van zijn laatste avontuur en
van haar dochtertje. Door het bezit van
de lieve pop, met het zachte gezichtje, had
Molly zelve ook oneindig veel meer geduld
gehad en dit had haar beterschap weer zeer
in de hand gewerkt.
Toen Beppie dit hoorde, doorstroomde
haar een heerlijk dankbaar gevoel, want
nooit voel je je inniger gelukkig, dan wan
neer je een daad van opofferende liefde
hebt bewezen.
Er was eens een alleraardigst hef prin
sesje, dat Edelhartje heette, .want een lief
en edel hartje had ze met recht, en altijd
was ze bereid tot hulp en tot troost. Vooral
Hans, de herdersjongen, ondervond die lief
derijke behandeling, en wel had de arme
jongen die opvroolijking ook noodig, waait
hij had het voor het overige niet al te pret
tig op het koninklijk slot, omdat de Koning
zelf zoo geweldig tegen hem kon opstuiven
om het minst. Ten emde raad zocht hij dan
zijn toevlucht maar in den stal, om daar
eens flink uit te Kuilen na zoo'n bui. In den
regel kwam dan na eemgen tijd een zacht
handje hem langs de wang strijken, en dit
gebaar alleen al reeds deed den armen jon
gen dan zooveel goed, dat een zalig gevoel
hem doorstroonide, en hij genoot van het
lieve, zachte stemmetje, dat vergoelijkend
en verontschuldigend sprak, van een vader
die het toch zoo slecht niet meende, maar
die alleen maar wat driftig was, enz. enz.
Voor alle dieren was het prinsesje ook
evengoed en vooral de hoenders stonden bij.
haar in de hoogste gunst: de kippetjes en
kuikens verzorgde zij met groote voorliefde.
Toch' kon Prinsesje Edelhart er niets aan
veranderen, dat de slimme vos vele van
haar lieve kuikentjes wegstal en dat wel op
zoo listige wijze, dat de jagers zelfs het
grootste respect kregen voor de manier
waarop hij dat leveren kon, en de menschen
uit den omtrek het zelfs zoo ver brachten,
dat zij de pet gingen afnemen voor het
knappe dier 1 Maar eens overkwam de vos
toch iets verschrikkelijks: hjj werd gevan
gen genomen in'een val, die de Koning daar
had laten zetten door zijn tuin personeel.
Toevallig was het prinsesje zelve in de na
bijheid toen de val dicht sloeg. „Daar ben
je er nu leelijk bij, jou slimme vos, dat heb
je er nu van, van je boosaardigheid om al
die arme kippetjes en. kuikentjes te verslin
den. Als de jager je nu vindt, dan heeft ook
zeker je laatste uur geslagen, arme stak
ker."
„Och, lieve prinses Edelhart," begon de
vos snikkend, „U die toch altijd meelij heeft
met elk levend schepsel, erbarpi U ook over
mij en laat mij vrij, ik heb vrouw en kinde-
Olga, op h&ar beurt, "vertelde hem nu hoe
Abraham haar jaren geleden verlaten had
hun eenig kind! de kleine Dunia, met zich
meenemend.
„Hij heeft ons altijd in de waan gebracht,
dat hij maar alleen was en nooit van vrouw
of kind gesproken," zei Samuel nog eens.
Langs Olg&'s gelaat biggelden groote
tranen.
„O, ik hoop hem nooit -er te zien, maar
ik zou wel ik weet niet wat ê©ven, als ik
wist wat er van mijn klein meisje is gewor
den. Maar het leven is hard, kind, voor
ons armen. We zullen intusschen wel veel
voor elkaar gaan voelen, wans we hebben
immers vele ervaringen gemeen: ik vluoh-
te voor de eene Kapostin en jij voor den
anderen. Mijn leven was in gevaar door
den vader, het jouwe door den zoon, maar
nu zijn wij gelukkig beiden buiten het be
reik onzer vijandenuw Kapostin waant
U verdronken en de mijne weet, dat ik ver
re buiten zijn bereik ben."
Dien avond nog kwam men te Krasnoi-Pull
aan en werd „de Zwaan" vast gemeerd aan
een ring in de kade terwijl tante Olga af
scheid nam van de gebroeders en hun koks
jongen, die zich ter ruste begaven, want
zij moesten zich sterken voor den arbrid
[van den komenden dag..
ren, die ik onderhouden moet, en die nu
natuurlijk in de grootste angst verkeeren
over mijn ongewoon lang wegblijven 1"
Nu, je begrijpt, dat deze smeekbede veel
te zeer op het gemoed werkte van het mede
lijdende prinsesje Edelhart en innig bewo-
gn sprak zij dan ook ten laatste: „Ik zal je
los laten, vosje, maar op een voorwaarde:
Beloof je mij op je eerewoord, dat je geen
enkel kippetje of kuikentje meer zult weg
pakken?"
„Dat beloof ik U, edele prinses 1" ge
tuigde de vos... en hij hield woord; in zoo
verre, dat hij in het vervolg dan ook alleen
maar ganzen en eenden stal, geen kippen... I
Eigenlijk was zoo iets te verwachten van
een looze voe, en haast had prinses Edel
hart spijt van haar grootmoedigheid.
Eens werd zij zelve gevat door een too ve
naar met zeven hoofden, die op den burcht,
in de nabijheid van haar vaders slot woon
de; en haar ouders waren nu ten einde raad
en heel het volk rouwde, want die toove-
naar was zoo machtig, dat het onmogelijk
scheen haar te bevrijden. Het leger had het
ten minste al herhaaldelijk en tevergeefs
geprobeerd.
Hans, de herdersjongen, speelde eiken
avond op de fluit, die prinses Edelhart hem
vereerd had. Hij dacht, dat het de prinses
ten minste een troost zou zijn, als zij boor
de, dat er steeds aan haar en aan Kaar on
geluk gedacht werd. En waarlijk, dit deed
haar ook goed, want langzamerhand had het
lieve prinsesje zelve, ook al alle moed op
gegeven, om nog bevrijd te worden. Ze zat
n.l. gevangen in een toren met zeven dikke
muTen en daar omheen waren weer zooveel
diepe slooten, terwijl zeven verschrikkelijke
buldoggen er rond liepén ter bewaking,
want de toovenaar wilde het lieve kind hier
Kouden, tot zij een volwassen jonkvrouw
zou zijn en dan wilde hij haar trouwen, om
na den dood van haar vader ook Koning to
worden over diens rijk. Het eenige levende
wezen, dat het prinsesje tot nog toe te zien
kreeg, was een toovenares met een vreese-
lijk terugstootend uiterlijk.
Op een avond, dat Hans weer onder aan
den hollen boom zat te fluiten, hoorde hij
in eens een geluid binnen in den stam en
ziet: ...daar kwam de vos er uit!
„Goeden dag," sprak Hans beleefd zijn
pet afnemende, „woon je bier in dezen
boom?"
„Neen," antwoordde de vos, „maar ik
heb een lange onderaardsche gang gegra
ven van den boom tot in den toren waar de
prinses opgesloten zit, want van den tijd af,
dat zij mij zoo goed uit die val geholpen
heeft, ben ik zooveel van haar gaan houden,
dat het mij een waar genot zou zijn, haar
eens een groot-en dienst te kunnen bewij
zen.
Ik ben nu al zoo ver gevorderd, dat ik in
HOOFDSTUK IX.
Een ontmoeting en een Waar
schuwing.
Een week na dit avontuur met Olga Ka
postin, ging het vlot juist voorbij een dorp
je al vrij laat in den namiddag, toen de
jeugdige schippers verrast werden door het
plotseling verschijnen van hun vader, die
weer geheel hersteld de Zwaan stond op
te wachten. Hij was zeer dankbaar, dat hij
hen allen weer zoo in goede gezondheid
aantrof en stapte verheugd aan boord.
Maar net op het oogenblik, dat rij weer
zouden afvaren, kwam er een opzichter der
timmerwerven die iets gewichtigs scheen
te willen meedeelen.
Wat is er Gregori?" vroeg de oude man.
„Ik wil je even waarschuwen, d'at je
vooral zooveel mogelijk in het midden der
rivier blijft varenj want timmerhout is zeer
Echaarsch den laatsten tijd i er is hier een
man in de nabijheid, die een zaagmolen
heeft en nog zeer goed' wat voorraad ge
bruiken kan, maar er nu niet zoo heel veel
omgeeft, of hij dat op e-n eerlijke wijze
verkrijgt of niet."
„Dank je wel vriend I" antwoordde de
oude man, het is heel vriendelijk van je, om
mij zoo te waarschuwen en ik zal ie raad
den toren tot aan den keldermuur ben ge
komen, maar die is nu ook zoo dik, dat ik
geen kans zie, daar alleen door heen te ko
men, zoodat je mij wel eens helpen mag 1
Maar je moet wel voorzichtig zijn, dat de
toovenaar je niet hoort, want Wils hij merkt,
dat je wilt inbreken in den toren, zal hij je
onmiddellijk willen verdrinken. Daarom
moet je naar het paleis toegaan en den ko
ning vragen, of je zijn oud verroest zwaard
mag leenen, dat in de wapenkamer hangt;
je moet dan maar zeggen, dat je zijn doch
ter, de prinses, daarmee bevrijden wilt, dan
zal hij je het wel dadelijk toestaan."
Hans volgde dien raad op en werd ook
üeed vriendelijk ontvangen door den ko
ning, die zijn plan luide toejuichte.
Tegen den avond haastte Hans zich nu
naar den boom, waar de vos hem al wachtte
en hem de gang wees, waar hij doorheen
moest kruipen, om den burcht van den too
venaar te bereiken. Alles ging goed, tot
Hans met het oude slagzwaard tegen den
keldermuur aanstootte, waardoor deze on
middellijk open ging. Hii had nu dus vrij
toegang tot de prinses, die zoo dankbaar
was als een engel, maar... de toovenares
had hen gehoord en den toovenaar gewaar
schuwd, en die kwam naar binnen met een
lantaarn bij zioh, maar,... viel onmiddellijk
dood toen hij maar even met het zwaard
aangeraakt werd
Daarop ontvluchtte Hans en prinses Edel
hart gezamenlijk door de gang, en nu had
het volk waarlijk wel gelijk, wanneer het in
het vervolg eerbiedig de pet afnam voor
den loozen vos. Die had zioh verdienstelijk
weten te maken, en op staatskosten werd
hij voortaan onderhouden, terwijl de prin
ses heel kort daarna in het huwelijk trad
met den goeden Hans, die nu a.1 gauw ko
ning werd van het land, daar prinses Edel-
harts vader stierf niet lang na de bevrij
ding van zijn dochter, zeker van al het ver
driet dat haar verdwijnen hem veroorzaakt
had.
Moed van een militair geneesheer.
In 1799 was het Fransche leger in Syrië,
onder bevri van generaal Bonaparte en
werd daar aangetast door de pest. De on-
gelukkigen die de ziekten hadden, werden
zoodanig verafschuwd door hun kamera-
den, dat ze ook geheel verstoken werden
van alle hulp en zorg!
Desnettes de bevelvoerend militair ge
neesheer was overtuigd, dat de riekte niet
b smettelijk is en wilde ook zijn omgeving
die meening doen deëlen.
Op zekeren dag bracht Napoléon een be
zoek in het militair hospitaal te Jaffa, en
zag hij Desnettes naderbij komen met een
lancet in de handde geneesheer maakte
nu eerst een insnijding in de huid van een
dér lijders en daarna, met hetzelfde lancet
in zijn eigen vleech 1
De dokter werd niet ziek en dit had ten
minste de gunstige uitwerking, dat de arme
pestlijders over het geheel niet meer zoo
overmatig geschuwd werden.
Niet de honig, maar de bijen zelf
schijnt hun een lekkernij.
Weet je welke lieve diertjes we bedoelen
met dien smaak voor bijen? De padden die
schijnen, zoozeer verlekkerd op die mal-
sohe bijenboutjes, dat niet zelden hun maag
gevuld is met die insecten.
Op die manier zouden ze dus een erge
schade kunnen aanrichten in de nabijheid
van een inrichting voor bijenteelt en de
ijmker zal dus wel zorgen, dat hij dit lieve
grauwe diertje zooveel mogelijk op een af
stand houdt, want of hij al een bordje
hangt van „verboden jachtterrein", dat zal
niet veel geven.
De Franscbe keizer als schrijver.
Ik ben zeker, dat jullie al ee.i heelen
boel hebt gehoord en gelezen Keizer
Napoleon, maar wist jullie ook wel dat hij
een geschiedenis van zijn geboorte-eiland
Corsica heeft geschreven in twee deelen en
ook een fabel in verzen, „De hond, het ko
nijn en de jager"? En niet alleen Napoleon
zelf maar ook zijn oudste broer Jozef gaf
een roman uit.
Ingez. door „Leeuw van Modderspruit."
Majoor tot milicien: „Zeg, Mulder, poets
jij eens de rijlaarzen van den kolonel, veeg
de vloer en breng die portefeuille weg."
Milicien: „Jawel majoor."
Na een poosje komt de majoor in de ka
mer van den kolonel en vindt alles nog in
denzelfden toestand.
„Ezel", brult hij tegen den milicien, „wat
heb ik je gezegd?"
„Wel, majoor, ik heb gewacht, tot dat u
terugkwaamt om te vragen, bij wien ik deze
portefeuille moest brengen 1"
Ingezonden door Betsie v. d. Meer,
te Oegstgeest.
Onderwijzer: „Wat ziet men veel in een
vochtig land
Kees: „Parapluiewinkels, meester."
De slapende beenen.
„Jantje maak wat voort, je moet naar
school!"
„Ik kan niet, ik geloof, dat ik spuitwater
in m'n beenen hebl"
Marietje (die met haar moeder voorbij
een banketbakkerswinkel gaat): „Moe vindt,
u ook niet dat we hier onze maag we)'
eens wat mogen gunnen?
Moeder: „Ach kind, hou toch op, je hebt
voortdurend niets dan je maag in je hoofd."
Ingezonden door C. Vallentgoed.
Zware straf.
Anna: „Pa, nu heeft Frans het grootst*
stuik koek opgegeten."
Pa: „Schaam je Frans. Nu zal je voor
je straf, dadelijk het kleinste stuik koek
opeten."
Ingez. door Dora Barendse.
„Ik wou, dat ik een tweeling was", zucht,
te Jantje.
„Waarom?" vroeg de dienstbode.
„Dan zond 'k de andere helft naar school,
en deze helft liet ik gaan visschen."
„Sloddervos! zei een vader bot zijn zoon,
„daar heb je nu een jaa, die ik al 25 jaar
gedragen heb, en jij hebt hem nu pas veer
tien dagen,en reeds hangt hij als flarden
aan je lijf."
Ingez. door „Kleine Zeeoffioier."
L
Mijn geheel bestaat uit 14 letters.
4 9 6 10 2 1 is een dier.
12 13 11 ïs een metaal.
4 5 6 13 1 vaart op zee.
7 8 3 4 is iets wat op een kast prijkt.
5 14 ll 12 is een koperen muntstuk.
1 14 4 12 is een vreeselijke ziekte.
Ingez. door „Bosa Fluweeltje."
IL
Mijn geheel bestaat uit negen letters en
is een plaats waar het koud is.
De 9 3 5 is een Russische rivier.
1 7 6 is iets bitters.
1 7 2 4 8 wordt door den kleermaker ge
bruikt.
Een 9 2 4 1 wordt gebruikt om drenke
lingen te redden.
4 6 is een lengtemaat.
Ingez. door Cornelia Stafleu.
m.
Mijn geheel is een land in Europa en be
staat uit elf letters.
5 3.4 7 6 10 is een speL
2 9 J1 is een deel van een machine.
8 6 4 1 is niet vol.
8 4 10 9 is een meisjesnaam.
niet in den wind! slaan, dat beloof ik je."
Nu ging het vlot waarlijk weg en Ivan
en Kostia zagen nog nett dat een gluiperig
uitziende jonge man met de pet diep in de
oogen getrokken aan wal stond te kijken.
Juist toen het vlot weggleed, trok hij zich
ook terug en dit gaf te denken voor de
schippers.
„Hoort eens hier kinderen," sprak Ivan,
„die jonge man is zeker een spion, afge
zonden door Issakoff den eigenaar van den
zaagmolen. Hij heeft ons zien afsteken en
brengt de tijding daarvan nu zeker onmid
dellijk aan zijn baas en die zal natuurlijk
alle pogingen in het werk stellen, dat wij
hem niet ontsnappen. Als we het nu handig
aanleggen, kunnen we nog wel ontkomen
aan het gevaar en jullie zijn zeker wel be
reid, al je krachten in het werk te stellen
voor dit doel?"
,,U kunt op ons rekenen, vader!" klonk
het als uit een mond.
„Nu, luistert dan jongens,Iesakoff weet
natuurlijk net zoo goed als wij dat er bijna
geen voortgang is te krijgen in het vlot,
zoo langzaam als de stroom hier gaat, en
dus kan hij op zijn gemak maatregelen ne
men, om ons op een eenzame plek te over
vallen en met een sterke overmacht het
riot te bemeosteren.
„Maar dat zullen wij niet toelaten,"
mompelde Koetia, op dreigenden toon.
„Neen, dat zullen we niet," herhaalden
de anderen in koor.
„Nu, luistert dan," begon de oude man
weer. „Dan zal ik jullie eens vertellen,
welke manier mij bekend is om een vlot het
voortgaan te beletten: een dik touw wordt
over de vier gespannen, daar waar die na
tuurlijk smal is en net diep genoeg, dat het
gedeelte van het vlot, dat onder water is,
daardoor geraakt wordt. Terwijl de schip
pers dan ten hoogste verwonderd zijn over
de belemmering in hun vooruitgang, komt
er dan, schijnbaar toevallig een boot aan;
en do opvkrenden bieden dan hun diensten
aan. Het vlot wordt intusschen al dichter
en dichter bij den oever getrokken, waar de
rest van het kotaplot al gereed staat, om
het af te wachten, de bemanning op de een
of andere manier gevangen te nemen en het
hout aan stukken te zagen."
„Jawel, maar laten de menschen op het
vlot dat dan toe?" vroeg Samuel
„Och, soms maken die geineene zaak met
de roovers en hoort de eigenaar nooit meer
iets van hen, en achten zij het veiliger maar
voor goed te verdwijnen."
„Ma-ar wat moeten wij nu beginnen va
der V' vroeg Kostia, „als ze nu dat touw-
Jiilannetje gaan uithalen?"
„Ja, als ze dit van plan zijn, dan zullen ze
dat zeker daè-r doen, waar de rivier zoo
nauw wordt, bij de bocht. Daar zal hij ons
echter niet dan eerst na twee uren ver
wachten; maar als we ons nu bijzonder in
spannen, dan kunnen we misschien in de
helft van den tijd denzelfden weg afleggen,
dan waren we meteen aan zoo'n gedeelte
van de rivier gekomen, dat die streek met
het touw niet meer ging, omdat de oevert
te moerassig waren."
„Maar hoe moeten we het nu aanleggen,
om „de Zwaan" zoo gauw vooruit te krij
gen, vader?" vroeg Sasha.
„Twee flmke krachten moeten het vlot
aan weerskanten van den oever voorttrek
ken, anders gaat het niet."
„Welnu, die beide flinke krachten zullen
wij zijn: Sasha en ik!" riep Kostia.
„Goed zoo kinderen! Nu de touwen flink
bevestigd in de ringen en dan trekken
maar!... En jij Samuel, sta vast gereed met
mijn jachtmes, voor het geval wij toch ken
nis maken met een touw, dat over de rivier
mocht gespannen zijn."
Samuel was blij, dat hij zich' ook nog
eenigszins van nutte kon maken.
(Wordt veirvolgd.)