De wraak van vrouw Walem.
FEUILLETON.
Aan den oever der rivier.
eens aangaat mee met mij naar het bosoh,
tiaar kunt gij verder alleen den strijd uit
vechten en zal ik rechtspraak houden,
waarvoor ge mij heel dankbaar zult zijn."
De waanzinnige kuikentjes volgden. Toen
het drietal nu op een open plek voor in
het bosch was gekomen, sprak de bunzing
uitnoodigend
„Een twee drie: de strijd is geopend 1"
En daar ging het los.
De veeren vlogen er aan alle kanten bij
en steeds nog wist heer bunzing er den prik
kel in te houden, doordat hij op allo moge
lijke wijzen aanzette;
„Goed zoo! Vooruit maar! Moei ge
daan 1"
Totbeide haantjes niet meer konden
letterlijk; te lam geslagen waren om nog
een poot tegen elkaar te verroeren.
De bunzing enabbelde ze toen lekker op
en, zooals het hier ging met die eigenwijze
kleine kuikentjes, vergaat het menig pe
dant jong heertje, die al denkt heel wat van
de wereld te kennen en zich in het minst
niet afvraagt bij' de keuzo, van vrienden of
raadslui, of dat wel de juiste zijn.
0, men loopt er zoo licht tegen
Houdt dit fabeltje nu eens in het hoofd,
de raad er in gegeven kon je nog wel eens
te pas komen.
„Heb je alles in den wagen gelegd? Dat
zijn kooien, dat bossen worteltjes, maar
waar zijn mijn manden met eieren?
Vrouw Walem, een dikke blozende boerin,
stond in het karretje dat ingespannen was
om naar de markt te gaan, en keek alles
na, terwijl ze haar bevelen gaf aan haar
neefje Jan, een langen mageren jongen die
zenuwachtig om het karretje heen liep.
„Ben je dan doof jongen? Ik vraag je,
waar de eieren zijn. Breng mij ook de kip
pen en dan nog het mandje waarin on3
middageten gepakt is. Het staat op de
keukentafel. Vlug wat
„Ik heb het mandje onder het achter
bankje gezet tante."
„Goed, je moet nooit vergeten net mid
dageten er in te zetten, want anders zou
ik naar een herberg moeten gaan en dat
kost veel te veel. Tot straks jongen, werk
goed en eet matig, dat zou je maag beder
ven. Vort, blesje!"
Blesje ging op stap. Het was de groote
marktdag in V, den volgenden dag zou er
een volksfeest gevierd worden, zoodat er
veel voorraad aan vjeesch, groenten, eieren
6)
HOOFDSTUK Vïl.
De Redding.
Het vlot vertrok dus weer, nadat Samuel
een teeder afscheid genomen had van den
ouden Ivan. Maar de reis werd nu niet op
gewekt voortgezet, want allen waren te
fleer onder den indruk der verantwoor
delijkheid'. Want het was geen kleinigheid
zoo'n vlot te besturenja, er waren einden
dat alles van zelf ging, maar er waren ook
gedeelten waar heel wat schipperskunst bij
kijken kwam en vergeten wij dan niet, dat
de oude Ivan al dertig jaren lang op zulke
vlotten zijn leven had doorgebracht
In ieder geval moest ieder maar goed zijn
best doen, opdat men zich niet te verwij
ten zou hebben, als er al een ongeluk mocht
.gebeuren.
Den eersten nacht v/aren allen nog te
zeer onder den indruk om te kunnen sla
pen. Het was een heel kalm eind der rivier
en een prachtige maneschijn verlichtte de
vaart, maar toch bleven zij uit voorzichtig
heid allen maar wakker. Het was niet koud
en dus had! het viertal den nacht op het
dek doorgebracht en nu begon de ochtend
alreeds te gloiren. Het vertrouwen in kapi-
vruchten enz. zou worden ingeslagen. De
verkoopers en verkoopsters maakten een
goed zaakje en zoo kwam het dat tegen een
uur of twaalf vrouw Walems karretje leeg
was.
Ditmaal telde zij haar-'-geld-dver en was
meer dan tevreden over"-de Winst die zij
dien dag gemaakt had.
Daar zij grooten hongèr Had trok zij
vlug liet mandje te voorschijn' eh verheug
de zich al op de smakelijke boterhammetjes
met dikke sneden spek belegd en op de
flcseh lekkere, versohé'" melk4.1 Maar o
schrik! toen zij het mandje opendeed, zat
er niets in! Waarom had zij''obk op Jan
vertrouwd? De domoor had er het mandje
ingezet maar had zich niet dë; moeite ge
geven om den voorraad et^fh vè doen, die
er naast lag. J
Tante riep verontwaar'èfgd lut:
„Hoe is het mogelijk, dat hij zoo dom ie
geweest! Wat moet ik nu doen? Naar huis
gaan zonder gegeten te hebben, dat gaat
niet. Ik heb honger als een paard. Ik moet
dus naar een hotel gaan. Maar ik weet wel,
hoe ik dat zaakje moet aanleggen! Zij zul
len niet veel aan mij verdienen
Met deze woorden trad zij het nabijgele
gen hotel binnen. Toen zij de zaal binnen
ging, was het er al overvol: overal werd
vroolijk gelach en gepraat gehoord en de
bedienden liepen haastig heen en weer be
laden met groote en kleine schotels.
Eindelijk vond vrouw Walem een plaatsje,
waar zij zich op haar gemak neerzette en
radijsjes met boter bestelde.
Toen de kellner het schoteltje bij haar
neer gezet had benevens een flink stuK
brood en boter begon zij ze met grooten
eetlust te verorberen. Zij deed er zoo lang
over, dat de kellner ongeduldig werd cn
eindelijk vroeg
„U neemt zeker nu gebakken aardappe
len met biefstuk?"
Neen, dank je."
„Dan kalfskoteletten?"
„Daar geef ik niet om."
„Dan als dessert kaas, beschuit en vruch
ten?"
„Neen, ik heb niets meer noodig, die ra
dijsjes vind ik heel lekke-r. Maar laat mijn
bord staan, want ik ben nog niet klaar!"
De menschen aan de andere tafeltjes be
gonnen te lachen, maar vrouw Walem sneed
rustig nog een stukje brood af en at kalm
door.
Maar aan alle goede dingen komt Gen
eindo en toen er geen boter en radijsjes
meer waren, besloot zij op te staan.
tein Kostia was al reeds toegenomen, want
die had het vlot handig door de versnellin
gen heen geholpen, daarbij blijk gevend,
dat hij zijns vaders schip perskunsten best
had afgekekenDe andere drie begonnen
hem nu ook onvoorwaardelijk te gehoorza
men en Samuel hie^ nu ook trouw mee en
beleefde allerlei schippersavonturen. Zoo
waren ze op een dag weer eens aan het vis-
Bchen en zouden net een enormen steur
ophalen, toen de lijn brak door de zwaarte
van het beest! Tegen dergelijke teleurstel
lingen kan echter de schipper en geen
woord kikten zij er meer van. Op een goeden
dag waren ze net een klein dorpje gepas
seerd toen ze vóór het vlot, net een bundel
kleeren zagen" drijven, die al op het punt
scheen van te zinken.
„Wat kan dat zijn?" sprak Kostia, die
met den vaarboom in de hand „de Zwaan"
moest beletten te dicht tegen den oever te
komen, daar de rivier hier wel diep maar
zeer smal was.
Juist op dat oogenblik keerde de wind
het pakje om en kwam er een doodsbleek
gelaat te voorschijn.
„Kijk, kijk," liep Sasha. „Het is een
vrouw.
„En wij moeten er gauw bij zijn, of ze is
er geweest!" riep Kostia. Dit zeggende
stapte hij naar den rechterkant van het
vlot.
„Sasha 1" riep hij: steek den boothaak
uit, maar wees voorzichtig, dat je niet an
ders dan haar kleeren raakt. Yassia houd
„Hoeveel ben ik je schuldig?" vroeg zij
den kellner.
„Eén gulden en vijftig cents, dat is de
prijs voor een lunch."
„Dat is toch niet waar, vriend, ik heb
niets anders dan wat brood en een paar
ongelukkige radijsjes gegeten 1"
„Dat kan wel zijn, maar u hebt het recht
in een hotel voor dien prijs den geheelen
lunoh te eten. AI doet u dat niet, dan be
taalt u toch den zelfden prijs."
Dit werd met zooveel vastberadenheid
gezegd, dat vrouw Walem zag dat* verder
praten overbodig was. Zij haalde dus haar
beurs te voorschijn en betaalde.
Onder het naar huis gaan overdacht zij
eens alles: één dubbeltje brood, vijf cents,
radijsjes en drie stuivers boter, dan had de
eigenaar van het hotel toch nog een zoet
winstje 1 Het is gewoon gestolen geld!
Maar, wacht maar, ik zal het hem wel be
taald zetten. Ik weet een aardig plannetje.
Terwijl zij zich al bij voorbaat verheugde
over haar plannetje, had zij eindelijk de
hoeve bereikt.
Jan kwam met een vermomd gezicht te
voorsoliijn want hij begreep best, dat hij
flink knorren zou krijgen.
Het is jouw schuld, dat ik zoo'n massa
geld heb moeten uitgeven, jongen", zei tan
te: „Kan je mij nu zeggen wat je met
mijn brood, spek en melk gedaAn hebt? Ik
•verwed, dat de kat alles opgesnoept
heeft...."
„Neen, tante, dat zou niet goed voor haar
zijn, dan zou ze haar maag bedorven heb
ben. Ik begreep, dat u het beter zou vin
den, als ik er ook wat van gegeten had."
„Heb je alles opgegeten
„Alles nadat ik gegeten had natuurlijk."
„En is je dat goed bekomen?'
„O, zekor, tante. Ik zou zelfs vanavond
weer flink kunnen eten."
„Heb je dus nog honger?"
„Krijg ik dan geen avondeten?", vroeg
Jan bezorgd. De boerin antwoordde niet,
maar zette dadelijk een boordevol bord soep
voor haar neefje neer.
„Eet dat nu o<p, werk deze week als een
paard en dan zal ik je eens laten smullen,
jongenlief."
Den volgenden marktdag traden vrouw
Walem en haar neefje hetzelfde hotel bin
nen, waar zij volgens haar inzicht zoo was
afgezet. De eigenaar herkende de dikke
boerin onmiddellijk en riep den kellner toe:
„Boter en ra-dij sj es 1"
„Neen, dank u. Ik heb al gegeten. Mijn
neefje heeft wat trek; breng dus een flink
jij het vlot onbeweeglijk, maar Btuur een
beetje naar links! En Samüel zorg jij voor
den Samovar eD zet thee 1
Ieder der aangesprokenen haastte zich
het bevel uit te voeren en Kostia zelf strekte
de armen uit, om den last op te heffen, die
Sasha naderbij haalde met don haak.
„Neem haar mee naar de kajuit; trek
haar natte boeltje uit en tracht haar wat
warms in te gieten, ging Kostia voort. Ik
geloof niet, dat ze dood is, want 2e ziet
er niet naar uit, of z-e al zoo héél lang in
het water gelegen heeft."
Vaósia en Samuel droegen het arme
schepsel nu in de kajuit, waar het kachel -
vuurtje lekker aan het knappen was. Ze
trokken haar natte bovenkleeren uit en
legden haar daar lang uit bij het vuur,
terwijl ze haai' een teugje heete thee tus-
schen de tanden gooiden. En tot huh groo
te voldoening was ze na eon minuut of
twintig langzamerhand zooveel bijgekomen,
dat ze zich half oprichtte, verwonderd om
zich heen keek en met zwakke stem vroeg:
„Waar ben ik? Wat is dat alles hier?
En wie zijn dat?"
„Weee niet bevreesd, vrouw," antwoord
de Vassiat zoo vriendelijk mogelijk.
„Je bent hier onder menschen, die goed
voor je willen zijn, „vlotters", we hebben
je opgevischt uit het water 1"
„Uit het water Och ja!.... Daar gooi
de hij mij in.... Zoo vader, zoo zoon!... Hij
wae weer dronken en wist niet wat hij deed 1