Iets over den vingerhoed. Hoe Bob een tehuis kreeg. iLmekdote». Het gebruik yian de schaar kende men al in de vroegste tijden; in de Grieksohe en Romeinsche godensagen wordt al van een schaar gesproken. Maar de vingerhoed is een kind van den later en tijd, en kan niet op zulk een oud aanzienlijk voorgeslacht te rug* zien. Zijn geslacht is niet ouder dan ruim 200 jaar. Vroeger werd in zijn plaats een breede ijzeren of beenen ring gebruikt, zooals tegenwoordig de kleermakers nog veel gebruiken, maar het werken daarmee was nogal lastig. Met het in de mode komen van de fijne naalden werd ook een steviger bedekking van den heelen vingertop noo- dig, en in 1690 maakte een Amsterdamsche goudsmid den eersten vingerhoed van het model dat nu nog gedragen wordt. Nieolaas van Benschoten, zoo heette de uitvinder, vereerde dit eerste exemplaar met een lang Latijnsch vers aan mevrouw van Rensse- naer. De Engelschen. hadden de -eerste fabriek van vingerhoeden en al spoedig na de uit vinding voorzag Bigmingham de vrouwen over de heele wereld van deze nuttige din getjes. Nog wat later ging zich de kunst ook met de vingerhoeden bezighouden en werden zij van edeler metaal gemaakt, fraai bewerkt, en met edelsteenen inge legd. Zoo gaf bijv. koning Frederik van Zweden aan zijn vrouw Ulrika een kostba ren vingerhoed, waarvan de top ©en robijn wa$; en de vingerhoed van Marie Antoinet^, te bestaat nog, met het leliënwapen der Bourbons er in gegraveerd. In Brussel wor den een menigte oude en mooie vingerhoe den bewaard, van goud in klok- en tulpvor- men, die dan met kettinkjes aan een arm band verbonden gedragen werden. Maar net gouden tijdperk voor den vingerhoed is voorbij, de machines, waarmee wij veel vlug ger en netter werken dan met de naalden maken zijn gebruik hoe langer hoe onnoo- liger. Toch willen wij hopen, dat hij niet geheel overbodig wordt, want hoeveel het werl^n op de machine ook vóór heeft, het echte gezellige handwerken doen, dat gaat >och maar alleen met een vingerhoed fian. Die was raak. De Lotharingers schijnen bekend te zijn,- om hun bijzonder groote ooren. Een lompe Franschman sprak dies eens tot een Lotha- ringsehen boer: ,,Je zult je ooren eens een eindje af moe ien knippen, vriend I Ze zijn te lang; zelfs voor een paard 1" ,,Zoo! Nou, dan zal jij goed doen je ooren nog een eindje te laten aangroeien, want die zijn te kort; zelfs voor een ezell"- nog niet genoeg 'van ons af. Hij zou ons ook heel niet herkennen, als hij ons zag bij onze bijeenkomsten, hij zou ons ook niet naar Siberië willen verbannen, is het wel mijn jongen?"- „Neen, kapitein, U hebt mij geen leed gedaan, dus U zou ik niet willen .verraden." „Op je woord van eer." „Ja, op mijn woord van eer." „Nu, vaarwel dan, kind." „Vaarwel, kapitean, dank U voor deze behandeling." „Breng hem terug naar de rivier Kapoostin," commandeerde de kapitein, „en jij', Appolon, ga mee, om den jongen te beschermen tegen zijn Oom." En het drietal .verdween in de duisternis san het woud... Samuel zocht weer gauw zijn oud hoekje op in de kajuit en, na al de vermoeienissen, cue hij zoo pas doorstaan had, was het geen •vonder, dat hij weldra in diepen slaap viel en dan ook niet wakker werd, eer Ivan hem den volgenden ochtend wekte. „Nou jongen; jij bent er ook niet al te vlug bij vanochtend 1" zei de vriendelijke oude stem. Je hebt zeker met al te best ge slapen?" „Neen, niet zoo heel goed! maar dat is niks 1 Ik zal toch dadelijk voor de thee gaan zorgen." Een vreemdsoortig menu. In Canada iö onlangs ter eeré van een huwelijksfeest van aanzienlijke lieden een zeer eigenaardig menu opgedischt. Alle scho tels waren toebereid met vleesch van ratel slangen. Toen de gasten aan tafel zaten, lazen zij tot hun groote verbazing en schrik cp kaartjes, die van artistieke penteekeningen voorzien waren,die ineengekronkelde slan. gen voorstelden, liet volgend menu: Soep van ratelslangen. Gebraden slangen. Slangen met madera-saus. Gestoofde slangen. Gehakt van slang met maycnnaise-sauSü I Slangen met roomijs. Kreten van schrik en afgrijzen werden hier en daar gehóórd, maar op het aandrin gen van gastheer en gastvrouw, proefden cenige gasten van de soep, die zij op stuk van zaken heerlijk vonden. Dit voorbeeld werd door de anderen ge volgd en na den maaltijd bekenden de gasten, dat slangenvleesch niet te versmaden was. Het eenige dat er onverteerbaar van was, dat warende ratels. De hond waar ik je van vertellen ga, behoorde niet tot de vette, overvoerde mops hondjes, zooals die beschreven worden in Gouverneurs: „Toen onze Mop een Mopje was", enz., ook niet tot de eigenwijze fox- terriers en nog minder tot de groote, trouwe St.-Bernards niets van dit alleshet was een armoedige stakker, die verhongerd en uit geput langs de straat liep en zcoals er bij tientallen zijn in elke stad! Je moet eens opletten, wat een allerongelukkigste "uitdruk king zulke armoedige beesten in him oogen hebben: zoo angstig en gejaagd, net alsof ze altijd slaag of steenworpen verwachten en je hoeft ook niet te twijfelen, of ze dikwijls een dergelijke mishandeling ont- proeten. Teen ik nu met Bob kennis1 maaktCj was hij cok net zoo'n arme stakker, die zeker wel in geen twee dagen iets gegeten had, hij liep dan ook steeds op den grond te snuffelen en rond te kijken, of hij niet een beentje of wat afval vond, tot hij ein delijk werd opgemerkt door een kleinen jon gen, die aan de hand van zijn vader lekker op een koekje liep te knabbelen. „Hè, wat rook dat verrukkelijk!" dacht Bob en hij stak zijn neus in de lucht en snuffelde en snoof, dat het zoo'n aard had! De kleine jongen brak een stukje af en wierp het den hond toe, die haphet in een slok op had ,en den baard likte, zóó smaakte Er waren dien dag weer zooveel nieuwig heden te zien en te hooren voor onzen jon gen, dat hij al heel gauw de opgedane ervaripg van dien nacht voor het oogenblik vergat. Want na eenigen tijd werd de rivier al nauwer* tot ze eindelijk een woeste stroom was geworden, die met de onstui- migste versnellingen over een rotsigen bo dem liep. Hier zou het vlot zich zeker te .pletter stooten, maar de ervaren vlotbe- woners wisten daar een goed middel op: Op een h'eel nauw gedeelte, staken ze hun vaarboomen diep in den grond, zoodat het vlot niet verder kon; vervolgens legde ze naar weerszijden een plank uit, zoo smal was de rivier hier die dienst deed als brug voor Sasha en Kost-ia, die nu aan wal gingen, terwijl Kasia en Samuel den ouden man zouden helpen. De oudste twee zoons gingen nu elk met een tros touw over den arm het bruggetje over en stonden nu dus ieder, aan weerszij den aan den oever der rivier, terwijl het eene einde van het touw was vastgemaakt op het vlot, aan stevige ijzeren ringen. „Klaar?" riep Ivan van boord. „Jal" was het antwoord, Samuel had intusschen de planken brug getjes ingetrokken, terwijl Ivan en Kasia zorgden, dat hun boomen op zijn plaats blo ven. Kostia en Sasha sloegen nü elk de andere uiteinden der touwen om een stevi- het hem. Daarop wierp het ventje nog een, stukje en nog een stukje en geen wonder1 dus, dat Bob, di© een dergelijke vriende lijke ontvangst niet gewoon was, sijn beide weldoeners kwispelend en staant bleef velgen H-et ventje maakte zich late-r lc© van Va* der's hand en ging wat op de bolwerken klimmen; meteen... diaur struikelde hij en viei in het water! Bn wie was het die< hem er uithaalde, denk je De arme,- uit-gepufcte, maar dankbar© hond. Nu, daarmee had hij voor goed den kost verdiend 1 En Bob, zoo werd hij genoemd, kroeg dan ook een uitstekend huis en werd verzorgd als een prins, terwijl hij op zijn beurt, zijn jongen meester bewaakte, met een liefde en trouw, dat geen mensch het zou durven ondernemen, zijn baasje ook maar een zier kwaad te doen. Nu is Bob oen flinke, welhebbende hond geworden, die stevig en goed doorvoed is, de menschen nu ook niet meer zoo angstig aankijkt en nog altijd: „een aardig dier is!" niet verwend, maar wel goed verzorgdI En zoo behoort heb ook! Zoo zijn kinderen cok het aardigst, als ze voelen dat er wel notitie van ,hen wordt genomen, zonder dat ze daarom nummer één zijn. Hoe men ze klein krijgt» Weet je hoe men de koppige muilezels in Spanje tot de gedweeste dieren maakt? Men drijft ze met zweepslagen rondom een paal, waaraan ze met een lang koord zijn vastgebonden. Onderwijl gilt men onop houdelijk den naam van het beest en her haalt deze behandeling op z'n minst acht dagen, met het beste resultaat. Ten laatste behoeft men slechts den naam van het beest te roepen, als het ingespan nen, is om het onmiddellijk in gestrekten draf te zien voortgaloppeerea. Ingez. door „Yroolijk Zangstertje." Kindermond. Heer: „Hebt ge nog zusjes cf broertjes?" Elsje: „Neen ik ben al de kinderen die we hebben." In de Dorpsschool, „Wat is er op op den zesden dag gescha pen?"" Alles zwijgt stil. „Komt jongens, wie is het voornaamste schepsel?" Kleine Frits triomfeerend; „De Burge meester." gen stam en daarop werden de voorboomen uit den grond getrokken en schoot het vlot in eens met een ruk verder. Zoo ging tnea nu steeds verder, tot het eind der versnel^- lingen voorbij was en men weer rustig en wel over de kalme rivier kon glijdenDe oevers waren nu zelfs heel laag, en zouden dikwijls moerassig zijn, ofschoon ze nu nog hier en daar met sneeuw bedekt waren. Samuel vervulde zijn koksplichten, en het viel hem nog altijd wat vreemd, maar geluk- lig was het menu altijd heel eenvoudig. Voor vandaag b.v. bestond het uit kool soep, gebakken aardappelen en een schotel boekweit en grutten, die als toespijs gegeten werd, met een klont boter en een hand vol zout er inWel stond ons ventje verbaasd over de enorme hoeveelheden, die de man nen naar binnen werkten, vooral ook om dat de proviand aan boord toch niet zoo héél ruim was. Maar ook dat bezwaar werd makkelijk overkomen: Zoo hield men b.v. dicnzelfden avond nog halt en vischte een groote hoeveelheid groote visschen, die nar tuurlijk niet allemaal voor onmiddellijk ge bruik boefden te dienen, maar gerookt en gedroogd werden aan boord, een bezigheid waar hij dus ook al mee bekend raakte 1 (Wordt .vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 13