No. 15832. LBÏDSüH DAGBLAD, Zaterdag 30 September. Derste Blad. Anno £911. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Verga üessis aan allen. eenmaal de massa den doorslag. Bij haar komen geheel andere eigenschappen in aanmerking dan een ruimen blik in ö'e lands- en maatschappelijke belangen. Of men genegen is de belangen te dienen der groep, welke haar meerderheid "it- maakt, en of men niet te kieskeurig is in het afleggen van beloften, het afschilderen der tegenpartij in de donkerste kleuren en dergelijke beslissen maar al te dikwijls bij de verkiezingen. Daarom is het, dat cfo- gecn, die de massa voor zich weet te:winnen onafhankelijk van zijn persoonlijke verdien sten, maar al te dikwijls de bovenhand verwerft, boven den ander, die meer zelf standig, minder plooibaar is. De massa is een zeer slechte be.oordeelaarster van persoonlijke verdiensten; dit is de reden, waarom die zoo weinig in aanmerking ko men en a'e meest hoog staande personen het zoo dikwijls afleggen tegen andere, die nauw in hun schaduw kunnen staan. En dit hangt in geenen. deelen samen met ecnig partijverband of met de inzichten, welke de candidaten overigens bezitten mogen. En daarin is de oorzaak te zoeken, dat heb gehalte der Parlementen achteruitgaat. Het verschijnsel doet zich overal voor en volstrekt niet uitsluitend in het Neder- landsehe; in de meeste nog in veel sterker mate dan ten onzent." De „Nieuwe Tilbu.rgsch'e Cou rant'' heeft opgemerkt, dat uit de ,,H andelingen" der Tweede Kamer zijn weggelaten de typeerende u i t- r oep e n, waarmede de s o.c i a a 1-d e m o- crati sch.e Kamerleden hun woe de hebben gelucht. Het blad zegt: Mag het Nederlands-qhe volk niet weten, dat zij hun zelfbeheerscLi'ng kwijt waren, en mag men met in een officieel verslag lezen, wat de heeren zooal zeggen, wanneer zij zich laten gaan? Het dreigement van den heer Schaper, dat de inktpotten door de zaal zouden gaan, en zelfs de stoelen, is in het verslag blijven staan. Het smijten met inktkokers en stoelen is misschien door. het veelvuldig gebruik, dat in andere parlementen door de geestver wanten er van wordt gemaakt, tot treffend argument geworden. Maar het werpen met een inktkoker is nog niet een vair godsdiensthaat over vloeiende persoonlijke beleediging als de heer Duys zich veroorloofde in zijn ziedende uitroepen aJst ,,Dat is God' dienen in de staatkunde'' en „Als Christus hier was, joeg hij u (de rechterzijde) als Farizeeërs uit den tempel." Die fraaie woorden hadden in de „Han delingen" moeten blijven staan als een voorbeeld van den aard van sociaal-demo cratische Kamerleden. Naar aanleiding van de weigering van rain-i s t e r H e e m s k a r k om i.et kiesrechtpetitionn e m en t per soonlijk in ontvangst te nemen, is wij 0'eelden het reeds mede mr. Verkouteren in het „W eekblad van hetRecht." komen verklarenGij hadt het ook niet een^ mogen doen En hij voegt daaraan toe de algemeen© aanmaning tot Ministers en Staatscolleges: Bedenkt, dat de Grondwet u verbiedt, peti- tionnarissen persoonlijk te ontvangen. „Tegen dit reoeptje moet worden gewaar schuwd, want het is geheel verkeerd" zegt het „Handelsblad". Onze Grondwet (art. 8) geeft ieder het recht, verzoeken, mits schriftelijk, aan de bevoegde macht in te dienen. Zij schept dus zeker aller minst het recht ook persoonlijk ontvan gen te worden. Maar het is gewoonweg be lachelijk en nog wat erger daaruit af te leiden, dat de bevoegde macht nu ook het recht zou missen om verzoekers per soonlijk te ontvangen. Het gaat wat lijken op den dokter, die, omdat hij van 1 tot 2 spreekuur heeft, zou meenen buiten die uren niemand meer te mogen spreken. Trouwens, de practijk is ook ten onzent vanouds reeds anders geweest; en bedrie gen wij ons niet, dan ontvangen bijv. Minis ters telkens ook colleges of besturen, clie verzoeken van algemeen belang komen kenbaar maken. De verkondigde meening vindt dan ook bij geen der staatsrechte lijke autoriteiten steun; bij de meeste te genspraak. De bevoegde macht is tot het persoonlijk ontvangen van verzoekers volkomen ger,c'i- tigd, en onder omstandigheden ook zede lijk verplicht. Mei een grondwettelijk „smoesje" zal men zich er nimmer van af kunnen maken. Het is en blijft een vraag van staatkundig beleid. Dit staatkundig beleid vordert zeer Z'ker een heusche, ja, meer dan dat, oen werke lijke verstandhouding tusschen volk en over heid. En wanneer er in dat volk groote be langen aan het stroomen komen, wanneer de stuwkracht van in massa gekoesterde wenschen aan het werken is, dan kan het zeer zeker overheidstaak zijn, daarin wat meer deelneming te betoonen dan door het aanvaarden van een kattebelletje. Petition nementen kunnen feiten van waarlijk na tionale beteekenis, van historische kracht zijn. En mr. Verkouteren moet dan ook ter verdediging van zijn stelsel waarlijk ^oo ver gaan, van drie diepe sneden in het eigen vleesch te geven; en de aanbieding van het Verzoekschrift der Edelen aan Mar- garetha van Parma, de ontvangst der Pro- testantsche opposanten tijdens de Aprilbe weging in 1S53 en de Deputatie van de Christelijke Schoolbeweging in 1878 door Willem III, uit den booze verklaren l Allemaal, omdat het, ook in de idee onzer Grondwet zoo gevaarlijik te achten is, en aanleiding kan geven tot demonstraties, die „de Grondwet vóór alles wil vermijden." Wij zouden zeggeneen mooie GrondwetEen koffietante. Maar de onwaarheid, ö'e slap heid van zoo'n opvatting wordt clan ook dadelijk gevoeld, als men bedenkt, dat die Grondwet toch ook voor een niet. gering deel zelf reeds haar ontstaan en haar ont wikkeling aan demonstraties te danken I heeft; en in allerlei bepalingen de gelegen heid tot demonstraties heeft gehuldigd." „De Klaroen" bevat een betoog van dr. H. T. Oberman, waarin hij pleit voor het geven van godsdienstlessen aan de openbare scholen door g e- doctoreerde predikanten. In het belang van de financieele- positie der predikanten inzonderheid acht 'hij dit zeer aanbevelenswaardig. Niet alleen wordt het wetenschappelijk gehalte van den predi kantsstand verhoogd door Oen eisch van het doet. examen, maar ook zal menige, thans in poovere levensomstandigheden levende Dienaars des Woords zijn stille armoede kunnen lenigen. Ter verdediging zijner meening zegt d'e schrijver o. a. Verhooging van traktement uit de Staats kas is wel buitengeslotenhet -particulier- initiatief en de rijko kerkvoogden zijn de eenigo -hoop. Maar terwijl de Senaat deli bereert gaat Saguntum verloren. De predikanten, die zeiven reeds de handen uit de mouwen steken, doen wijs. Het gevaar dreigt dan evenwel, dat zij zich tot allerlei arbeid zullen leenen, die met hun ambt en roeping in geen verband staat. Daarom is heb o. i. ook voor den predi kantsstand zoo begeerlijk, dat een regeling van het schoolonderwijs gemaakt wordt, waarbij zij, die wetenschappelijke voorstu dies er voor over hadden, gebruikt worden om les te geven aan de instellingen van onderwijs. Hun salaris zou daar gelijk moeten staan met dat der leeraren, die naar het aantal lessen per week bezoldigd worden. Het doceerende werk is den predi kant niet vteemd. In Duitsehland worden vele hulppredikers aanvankelijk gouver neur; in Engeland zijn de beroemdste pae- dagogen godgeleerden geweest c predikers. Hoeveel onbenutte kracht ligt er braak, die aan de opgroeiende jeugd' ten goede zou kunnen komen! Hoeveel dominees, die het charisma der welsprekendheid missen, zou den als docenten een nuttigen i vloed oefe nen op de kinderen van hun tijd. Hoeveel f *,D e Standaard" geeft nu ook haar oordeel over de obstructie der So- c a a 1-Q emocraten in de Tweede 1 Kamer. Niets is gemakkelijker, zegt het blad, dan in een Parlement obstructie te voeren, vooral met een zoo zwak Reglement van Orde als waaronder onze Kamer leeft. Geheel afsnijden mag men het voeren zelfs van hinderlijke obstructie natuurlijk niet. Het kan toch voorkomen, dat a'e meer derheid in een Parlement van haar over macht misbruik maakt, om haar tegenpar tij in,haar rechten te verkorten, zooals dit jarenlang tegen ons plaats greep, toen men de ouders dwingen wilde hun kinderen naar een school te zende^ die met hun godsdien stige overtuiging streed. Wel heeft men onzerzijds van c'recht van obstructie geen gebruik gemaakt, maar de wetenschap, dat d'it in onze macht 'stond, bewoog toch ten slotte de meerder heid tot zachter optreden. Op zichzelf zou er aan ook niets onbeta melijks in steken, zoo de sociaal-democrati sche partij tot obstructie in de Kamer overging, bij-aldien thans metterdaad ge lijksoortige rechten van haar geestverwan ten in het land met voeten getreden wer den. Hiervan echter is geen sprake. Er moge onzerzijds een min gelukkige vorm gekozen zijn. In het wezen der zaak had Rechts onbetwistbaar gelijk. De obstructie is nu enkel op touw gezet, omdat de zeven heeren in de Kaï er hun zin niet kregen in zake de onverwijlde be handeling van hun voorstel. En ö't nu wan nooit-wettige beweegreden voor obstructie rijn. Wie op zulk een pas tot welbewuste, opzettelijke obstructie overgaat, schaadt zichzelf. Akliis op touw gezet toch, ij obstructie niet anders dan de opzet^ om als kleine minderheid dwang uit te oefenen, de lei ding van zaken aan de meederheid in de Kamer uit handen te nemen, en zelf die leiding aan zich te trekken. Obstructie wordt dan een intimidatie-mid del. Rij elke beslissing, die over den gang van zaken vallen moet, wordt dan de eisok gesteld, dat men deze kleine minderheid ter wille zij, en buigt de meerderheid daarvoor niet, dan begint de laffe obstructie. Dit im poneert en intimideert, en maakt dan allicht dat een volgende maal de meerderheid, te gen haar overtuiging maar tong- t .om die fatale obstructie te voorkomen. Hoe toegevensgezind men dan ook zijn moge, bet zou een kapitale fout zijn, zoo men hierin ook maar een enkele maal toe gaf. Dan ware men weg, en stond Troel stra op de brug van het politieke schip. Wat er nu ock van kome, dat moet men, al kah in den vorm toe-gegeven, er voor over hebben, omdat het voor rekening van de obstructie voerende partij komt. Ongetwijfeld heeft, bij het tegenwoordige Reglement van Orde, de kleine fractie van zevc -» leden het in haaf macht-, s-hier alle afdoening van zaken tegen te houden. Zelfs zijn hier niet eens zeven leden noodig. ,-rin lid kan reeds, enkel door altoos stemming te vragen, de Kamer tot tijdvermorsing in folio dSvingen. Hierover echter make men zioh in het minst niet ongerust. Een partij of een lid, die zuks onderneemt, waar er geen ernsti ger motief voor bestaat dan hier, raakt, eer rüen een station verder is, met eigen positie verlegen; krijgt al spoedig in de Kamer en daarbuiten de publieke opinie tegen zichen grijpt straks met beide han den het eerste het beste middel aan om van zijn obstructie weer af te komen. Obstructie, gelijk ze hier ondernomen werd is een kwaad, dat ziohzelf straft. Het weekblad „Schutte v a er" deelt een en ander mede uit de binnen- schipperij, na de opmerking, dab deze veel te veel wordt doodgezwegen. Hoeveel kapitaal de binnenschirperij ziü is niet bekend, zegt „Schutte- v a e r". Men kan slechts schatten. 80) Zy begreep, dat liy jaloersch was op haar vriendschap voor Michael, en was daarom een beetje toegevend voor hem. Soms trok hy haar aan op een wyze, die haar gemoeds rust verstoorde. By bracht haar bloemen en boeVen; hy voldeed aan al haar grillen, zette alleilei aardige uitstapjes op touw. Mary werd nooit moe zyn lof te zingen. Had hy er moeder Pouldour niet toe gebracht, geen sterken drank meer te drinken? Was hy geen goede zoon voor zyn moeder, aan wie hy geregeld elke vreek een langen brief schreef? Was hy geen jongm.ensch met idealen; iemand van smaak en ontwikkeling? Wa» hy niet juist iemand om een onbeschermde vrouw te steunen en op de handen te dragen? De woorden van Maiy bleven niet zonder uitwerking op Téphany. Zy vrosg zichzelf af wat er van haar zou worden, als zy haar stem verloor. Zy had wel is waar wat op zy ge legd en zou mot succes zanglessen kunnen geven. Maar de vrouw in haar schrikte teiug voor oen eenzaam leven zonder roem, voor ten eentonig, emotieloos bestaan. En al kreeg haar 6tem terug, wat dan nog? Diep in haar ziel wist zy, dat de grootste triomfen van haar kunst haar niet zouden bevredigen, als er ook niet nog iets anders bykwam. Toen het geld voor het eerst haar kwam toe vloeien, had zy telkens gedacht, hoe heerljjk het zou zyn het met Michael te deelen. Michael, die te trotsch was om haar to gemoet te treden: Michael, wien zy de hand zou moeten Volgens schatting dan, om\ ce vloot der Ncderlandsohe binnensehipperij, stoom- en sleepbooten inbegrepen, 20,000 bodems. Afgaande op de gegevens, die men heeft, is deze schatting niet zoo ver s. 'Deze 20,000 schepen hebben een zeer differente waarde. Daar zijn e. bij van f500; daar zijn er °ok bij van een halve ton waarde. Men meent te mogen aanne men, dat, in doorsnee, elik schip een waar de ertegenwoordigt van f 4000. Naar dien maatstaf drijft op de binnenwateren een waarde van. f 80,000,000, zegge tachtig mil- ^CLen rond. Vergeten rond, veronachtzaamd rond. Die tachtig millioen is echter niet het ka- piïaal van de schipperij. Want: er zijn slechts weinig schippers, die volkomen op eigèn wieken drijven; de mee'b3 schepen zijn beleend. Laten wij eens aannemen, dat alle sche pen beleend zijn; en ook alle tot het volle bedrag, zegge 60 pCt. der waarde, Dan blijft voor het schipper ska pita-al over 40 pCt, Veertig percent van tachtig millioen is twee en dertig millioen. De beide spoorwegmaatschaj^pijen, de reusachtige ondernemingen", hebbc i 40^ millioen kapitaal of 81- millioen m'ór dan de scheepvaart! Het schipperskapitaal staat tot dat der spoorwegen als 4 t~t 5; het is, meenen wij? nog we de moeite waard ook aan de sohippersonderne- ""gen een weinigje aandacht-te wijde De cijfers omtrent het personeel der spoorwegen geven „Schuttevaer" aan leiding met betrekking tot de schipperij te schrijven Denkt men er echter wel aan, dac- op elk schip een schipper vaart. Dat dus het. scheepvaartbedrijf 20,000 schippers in dienst heeft? Weet men wel, dat het aantal schippers knechts, dat op de binnenschepen vaart, meer dan 9000 bedraagt? Houdt men er wel rekening mede, dat dus bij het schippersbedrijf ongeveer eveu- veel, zegge óók 30,000 personen in dienst zijn? Werkelijk, ook van de schippers in hun bedrijf mocht wel wat meer nota worden genomen. Ook dat bedrijf, is ia zijn g:- heel, een reuzenondernemingmen mag dat bedrijf niet doodverven, men mag, als men over groote ondernemingen spreekt, dat bedrijf niet veronachtzamend voorbij gaan Want, wanneer bij de spoorwegen 30,000 personen in dienst zijn, dan zijn daar alle van de spoorwegen levende mmne i onder begrepen, ook degenen, die in dienst zijn van weg en weilken, enz., enz. Wanneer men echter 29,000 op de schepen in dienst zijnde personen telt, dan heeft men daar nog aan toe te voegen de s-' jpstimmer- lieden, de handelaars in soheepsb^hoeften, de touwslagers, mast- en blokmakers, zeil makersgezellen, enz., enz. Ook z'j vinden, hun bestaan in de scheepvaart. Men vindt in ~N~ëdëHamT ongeveer 640 scheepswerven, die te zamen met mèer dan 15,000 arbeiders werken. Het aantal hande laars in scheepsbehoéften bedraagt meer dan 300, nagenoeg 200 touwslagerijen vinden in Nederland haarbestaanbijna 200 zeilma kerijen telt ons land en ruim 100 blok- en mastmakerijende scheepvaart heeft méér personen in dienst dan de spoorwegen. De scheepvaart op onze binnenwateren is m^de een reuzenbedrijf. De scheepvaart is, Koningin Wilhelmina heeft het> juist gezegd; ,,een der eerste fac toren van ons volksbestaan!'' Waarom dan zoo weinig interesse voor de scheepvaart, zooveel voor de spoorwegen In een derde artikel Degeneratie? zet de „N ieuwc Zutphensche C o u r a n t" nader uiteen, dat h. i. bij verkiezingen mannen met ruimen blik zelden in aanmerking komen. „Het bezit van een ruimen blik is niet af hankelijk van de partij, waarbij men is aan gesloten, evenmin als het een monopolie is van bepaalde sociale en economische in zichten", zegt het blad. „Maar", zoo gaat het voort, het is zelden en eigenschap van de massa en bij de verkiezingen geeft nu toestekenMichael, wiens misslag zou worden uitgewischt door haar liefde. Maar da oude Michael had zyn liefde ge geven aan een ander en de nieuwe Michael verlangde niets anders van haar dan haar vriendschap. Hy had zelfs graag gezien, dat zü met een ander trouwde, en dit be.vustzyn knaagde aan haar ziel. Om zich te overtuigen van Michaels on verschilligheid, veinsde zy meer belangstelling voor Carne dan zy in werkelgalieid voelde. Mary beschuldigde liaar van coquetterie. „Je hoeft hem heuscli niet aan te moe digen," zei Mary streng. „De arme jongen toont je genoeg, dat by van je houdt. Je moet hem nemen, Téphany, of hem ronduit zeggen, waaraan hy zich te houden heeft." Zjjn hofmakery belemmert hem niet in zyn werk," antwoordde Téphany. Dit was waar. Eiken dag bracht Carne den geheelen ochtend te Ros Braz door. Hy toonde Téphany de studies, die hy gemaakt had van Yannik; hy zei, dat 't het beste was, wat hy nog gedaan had, en dat Téphany hem by zyn werk inspireerde. Hy voegde er by, dat hy haar raad had gevolgd en Lóón Bourhis in zyn vertrouwen had genomen. De visscher en de schilder waren nu op den besten voet; Bourhis vond het heel goed, dat Yannik po seerde voor zoo'n vriendeiyken mynheer. „Mynheer is de goedheid zelf," vertelde Bourhis aan Téphany. „Hy is naar my toe gekomen als een vriend. Mon bra ve, zei hy, je gaat trouwen met hot liefste en mooiste meisje van Finistère. Ik weet er alles van en ik wensch je geluk. Wanneer is de bruiloft? Ik moet er bU zyn, dat begryp je. Zóó heeft hy met me gesproken, juffrouw, en hy lachte en schudde my de hand. En toen zei ik, dat we geduldig moesten zyn en toen lachte hy weer, een lach, die je warm maakte om het hart, zie je. En toen bood hy me aan, my te helpen. Hij zei, dat hy graag Yanniks hoofd wou schilderen en dat de oude vrouw het goeJ vond. En Ik geloof, juffrouw, dat mynhoer zelf ook verliefd fs, o, hy is niet kou l van natuur! ja, hy is smooriyk verhefJ op een dame; maar hy wil haar niet vragen vóór hy een gioot stuk geschilderd heeft, en als Yannik hem nu kan helpen met het Bchilderen van dat groote stuk en hU betaalt er haar goed voor, zoodat we een beetje oer zullen kunnen trouwen, waarom dan niet?" „Ja, waarom niet?" herhaalde Téphany blozond. Toen, boos omdat Carne klaarbiy- keiyk met dea visschsr over haar had ge sproken, zei ze: „Ik vind 't vreerad, dat mynheer Carne u zyn geheimen heoft verteld „Geheimen, juffrouw? Het ls geen geheim, anders zou ik er met u niet over gesproken s hebben Mynheer 6chaamt er zich niet over, dat hy verliefd is; hy is er trotsch op. Zoo is 7t nu eenmaal met de mannen. Iedereen wist, dat ik zin had in Yannik vóór ik het haar gezegd had. Meisjes maken er een ge heim van, als verlietJ zyn; maar een man doet dat nrot. Na dien was Téphany vriendelyker voor Carne, want zy vond, dat zy niet aardig gehandeld had jegens hem. Ongeveer een week later verteldo Carne haar op een toon van triomf, dat by Yannik had overgehaald haar kapje af te zettten. Zy had een overvloed van prachtig glanzend haar van een eigenaardige tint, die Carne met geestdrift op het doek trachtte weer te geven. Toen Téphany tot moeder Pouldour zei: „Hoe heeft mynheer Carne haar daartoe kunnen overhalen?" antwoordde de grootmoeder; „Lóón on ik hebben Yannik overgehaald, juf frouw; en mynheer kan zóó mooi praten, dat je niet „neen" kunt zeggoa Téphany zweeg. Yannik bloosde, toen z'y haar zag, en sloeg den blik verlegen neor. Téphany keek haar onderzoekend aan, zonder iets te zeggen; zy zag, dat het meisje zich niet op haar gemak gevoelde. Toen zy zich omkeerde, om heeo te gaan, wierp Yannik haar een smeekenden blik toe. „Wat is er?" vroeg Téphany vriendolyk. „O, juffrouw, u is boos, omdat ik myn kapje heb afgezet, maar ik kon 't niet weigeren." „Het is met altyi gemakkeiyk „neen" te zeggen." „Maar waarom zou ik „neen" zeggen, juf frouw? Hy schildert toch myn gezicht, waarom zou hy dan ook met myn haar on myn hals schilderen?" „Heb je dan je doekje ook afgedaan?" Er kwam oen licht uitdagende trek op Yanniks gelaat, „Grootmoeder wilde het, om mynheer plezier te doen." „Wel, Yannik, dan zul je gauwer kunnen trouwen." Tot eenig antwoord haalde Yannik do schouders op. „Mynheor Carne is heel royaal tegenover je," zei Téphany. „O, ja. Maar Yannik aarzelde, toen barstte zy uit: „Hy geeft al het geld aan grootmoeder on zy geeft hot uit aan...." „Toch met aan sterken drank?" „Aan missen voor de zielen van myn vader on myn oom." ,01" „Lóón zou boos zyn, als hy het wist," vervolgde Yannik; maar zü liet er ontmd- (fellyk op volgen; Maar als... als zy uu nood in predikantsgezinnen zou op eervolle wjjze gelenigd worden 1 De „Zutphensche Courant" betoogt, dat het belastingstelsel van minis ter Picrson toepassing van een matige progressieve schaal bij de bedrijfs- en ver mogensbelasting dreigt te worden on derstboven geworpen. „De tegenwoordige minister van finan ciën, mr. Kolkman, liet minister De Mees- ter's ontwerp rusten, dat de progressie wat sterker wilde maken voor menschen, die louter van de inkomsten van (door hen of hun voorzaten) vergaarde vermogens leven; dat verder ook van de hooger aangeslage- nen in dé bedrijfsbelasting iets meer vroeg, en dat dan beide heffingen, uit bedrijf en vermogen, wilde samenvoegen in een alge meen© Tijksinkomstenbelasting. De heer Kolkman wil beide belastingen wel vereenigen onder één naam, de 1 n- komsten belasting maar in zijn stelsel wordt het vermogen kolossaal ontlast en het bedrijf veel zwaarder belast, terwijl hij de progressie bij de vermogensbelasting nagenoeg geheel laat varen. Het resultaat is, dat de vermogensbelas ting die nu 84 ton opbrengt, volgens de nieuwe raming-maar even 3 millioen zal op brengen, of bijna 53 ton minder. Waartegenover staat, dat de bedrijfsbe lasting, die thans 9S ton opbrengt, volgens het voorstel-Kolkman 1S2 ton zal opbren gen, of S4 ton m e e r. Het geval is feitelijk te ergerlijk om er ook maar één woord aan te verspillen. Op ons maakt dan ook heel het voorstel den indruk, alsof de Minister, zijn oude gewoonte als Kamerlid getrouw, er maar een grapje van maakt. Zelfs hij kan dat niet ernstig meenen. En wanneer de Kamer er ooit aan toe komt dit ontwerp m openbare behandeling te nemen, dan vertrouwen wij, dat dezen Minister, altijd zoo sterk in het critiseeren van zijn voorgangers, in kraohtige termen zijn aartsreactionnaire neigingen zullen worden verweten. Moest de Minister over zulk een onding 3i jaar denken?" „D e R.-K. Middenstande r," die inkomstenbelasting besprekend, zegt: We kunnen 't verblijdendenieuws mededeelen, dat we weerom een nieuwe be lasting gaan rijker worden. Zooals bekend, heeft de Regeering vorige week een wetsontwerp ingediend, dat den aanlokkeliikennaam draagt van... inkom stenbelasting. We zullen eens zien, in hoeverre de mid denstand hierbij betrokken wordt. In een uitvoerige Memorie van Toelichting deelt de Minister van Financiën mede hoe hij die belasting denkt te heffen. 't Zal geschieden volgens onderstaand tarief. Men ziet het, de middenstandsinkomens worden in deze belastingberekening weer flink aangesproken. Voegen wij er echter onmiddellijk bij, dat ook de groote vermogens, de inkomsten uit naamlooze vennootschappen, en wat ons zeer verblijdt de buitenlandsche belastingplichtigen goed zullen moeten dokken. Daarbij is het voor den kleinen midden stand van belang, te weten, dat dit ontwerp het beginsel van den kinderaftrek huldigt. Wat tot gevolg heeft-, dat huisv.aders met f 750, f 800, f 850, f 900 inkomsten en drie, vier, vijf, zes minderjarige kinderen, b u i ten de belasting vallen, terwijl zij thans bedrijfsbelasting betalen, een voor gestelde maatregel, die yan harte is toe te juichen. De kleine middenstand kan dus over dit ontwerp tevreden zijn Bozon bij liet Vredespaleis. Het bestuur van de vereeniging tot bevor dering van rozenteelt in Nederland: „Nos Jungunt Rosae", ontving van het bestuur der Carnegie-Stichting te 's-Hage bericht, dat het vriendelijk aanbod om bij het Vre despaleis een perk met rozen te planten, gaarne werd aangenomen. toch gezondigd hebben en gestorven zyn zonder te hebben gebiecht, dan heoft groot moeder gelyk, en dan is hot zelfzuchtig van mij aan my zelf te denken „Ik zal met je grootmoeder spreken, Yannik." „0, juffrouw, z'j zal boos zyn, als zy hoort, dat ik het u verteld heb. U zult het haar toch niet vertellen, on Lóón ook niot? Dat moet u me beloven." Téphany beloofde h9t, ofschoon ongaarne. Zy kon echter hot afstaan van Yanniks geld beschouwen uit het oogpunt van de groot moeder, tot wio de zielen harer zoona onophoudeiyk om hulp riepen. Zy zag ia haar verbeelding de oude vrouw duideiyk vóór zich, breiende voor de deur van haai hutje, de doffe oogen strak gericht op dien vreeseiyken oceaan daarginds. En de nevel, welko die oogen omflosrste, deed Téphany denken aan de nevelen tusschen zee en hemel, of aan de nevelen, die het leven scheiden van het hiernamaalsondoordringbare nevelen, waarachter hot schitterendste Jicht etraalde. Ofschoon Téphany zich dus kon stellen op het standpunt van de oude vrouw, vond zy het toch niet biliyk, dat deze be schikte over het gold van Yannik, en a»n don anderen kant vreesde zy, dat een beroep op haar liefde voor haar kleindochter niets zou uitrichten. Kon de stom van eenig levend wezen machtiger zyn dan het kooi der onbegraven dooien? In het ruischen van de ze9, in hot zuchten van den wind, in hot klagoiyk huiion van een hond, in alles hoorde moedor Pouldour het droef geweeklaag van haar gestorven zoons. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5