No. 15832. LBÏDSüH DAGBLAD, Zaterdag 30 September. Derste Blad. Anno £911.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Verga üessis aan allen.
eenmaal de massa den doorslag. Bij haar
komen geheel andere eigenschappen in
aanmerking dan een ruimen blik in ö'e
lands- en maatschappelijke belangen.
Of men genegen is de belangen te dienen
der groep, welke haar meerderheid "it-
maakt, en of men niet te kieskeurig is in
het afleggen van beloften, het afschilderen
der tegenpartij in de donkerste kleuren en
dergelijke beslissen maar al te dikwijls bij
de verkiezingen. Daarom is het, dat cfo-
gecn, die de massa voor zich weet te:winnen
onafhankelijk van zijn persoonlijke verdien
sten, maar al te dikwijls de bovenhand
verwerft, boven den ander, die meer zelf
standig, minder plooibaar is. De massa
is een zeer slechte be.oordeelaarster van
persoonlijke verdiensten; dit is de reden,
waarom die zoo weinig in aanmerking ko
men en a'e meest hoog staande personen
het zoo dikwijls afleggen tegen andere, die
nauw in hun schaduw kunnen staan. En dit
hangt in geenen. deelen samen met ecnig
partijverband of met de inzichten, welke de
candidaten overigens bezitten mogen.
En daarin is de oorzaak te zoeken, dat
heb gehalte der Parlementen achteruitgaat.
Het verschijnsel doet zich overal voor en
volstrekt niet uitsluitend in het Neder-
landsehe; in de meeste nog in veel sterker
mate dan ten onzent."
De „Nieuwe Tilbu.rgsch'e Cou
rant'' heeft opgemerkt, dat uit de
,,H andelingen" der Tweede Kamer
zijn weggelaten de typeerende u i t-
r oep e n, waarmede de s o.c i a a 1-d e m o-
crati sch.e Kamerleden hun woe
de hebben gelucht.
Het blad zegt:
Mag het Nederlands-qhe volk niet weten,
dat zij hun zelfbeheerscLi'ng kwijt waren, en
mag men met in een officieel verslag lezen,
wat de heeren zooal zeggen, wanneer zij
zich laten gaan?
Het dreigement van den heer Schaper,
dat de inktpotten door de zaal zouden gaan,
en zelfs de stoelen, is in het verslag blijven
staan.
Het smijten met inktkokers en stoelen is
misschien door. het veelvuldig gebruik, dat
in andere parlementen door de geestver
wanten er van wordt gemaakt, tot treffend
argument geworden.
Maar het werpen met een inktkoker is
nog niet een vair godsdiensthaat over
vloeiende persoonlijke beleediging als de
heer Duys zich veroorloofde in zijn ziedende
uitroepen aJst ,,Dat is God' dienen in de
staatkunde'' en „Als Christus hier was,
joeg hij u (de rechterzijde) als Farizeeërs
uit den tempel."
Die fraaie woorden hadden in de „Han
delingen" moeten blijven staan als een
voorbeeld van den aard van sociaal-demo
cratische Kamerleden.
Naar aanleiding van de weigering
van rain-i s t e r H e e m s k a r k om i.et
kiesrechtpetitionn e m en t per
soonlijk in ontvangst te nemen, is wij
0'eelden het reeds mede mr. Verkouteren
in het „W eekblad van hetRecht."
komen verklarenGij hadt het ook niet
een^ mogen doen
En hij voegt daaraan toe de algemeen©
aanmaning tot Ministers en Staatscolleges:
Bedenkt, dat de Grondwet u verbiedt, peti-
tionnarissen persoonlijk te ontvangen.
„Tegen dit reoeptje moet worden gewaar
schuwd, want het is geheel verkeerd" zegt
het „Handelsblad". Onze Grondwet
(art. 8) geeft ieder het recht, verzoeken,
mits schriftelijk, aan de bevoegde macht
in te dienen. Zij schept dus zeker aller
minst het recht ook persoonlijk ontvan
gen te worden. Maar het is gewoonweg be
lachelijk en nog wat erger daaruit af
te leiden, dat de bevoegde macht nu ook
het recht zou missen om verzoekers per
soonlijk te ontvangen.
Het gaat wat lijken op den dokter, die,
omdat hij van 1 tot 2 spreekuur heeft, zou
meenen buiten die uren niemand meer te
mogen spreken.
Trouwens, de practijk is ook ten onzent
vanouds reeds anders geweest; en bedrie
gen wij ons niet, dan ontvangen bijv. Minis
ters telkens ook colleges of besturen,
clie verzoeken van algemeen belang komen
kenbaar maken. De verkondigde meening
vindt dan ook bij geen der staatsrechte
lijke autoriteiten steun; bij de meeste te
genspraak.
De bevoegde macht is tot het persoonlijk
ontvangen van verzoekers volkomen ger,c'i-
tigd, en onder omstandigheden ook zede
lijk verplicht. Mei een grondwettelijk
„smoesje" zal men zich er nimmer van af
kunnen maken. Het is en blijft een vraag
van staatkundig beleid.
Dit staatkundig beleid vordert zeer Z'ker
een heusche, ja, meer dan dat, oen werke
lijke verstandhouding tusschen volk en over
heid. En wanneer er in dat volk groote be
langen aan het stroomen komen, wanneer
de stuwkracht van in massa gekoesterde
wenschen aan het werken is, dan kan het
zeer zeker overheidstaak zijn, daarin wat
meer deelneming te betoonen dan door het
aanvaarden van een kattebelletje. Petition
nementen kunnen feiten van waarlijk na
tionale beteekenis, van historische kracht
zijn. En mr. Verkouteren moet dan ook ter
verdediging van zijn stelsel waarlijk ^oo
ver gaan, van drie diepe sneden in het
eigen vleesch te geven; en de aanbieding
van het Verzoekschrift der Edelen aan Mar-
garetha van Parma, de ontvangst der Pro-
testantsche opposanten tijdens de Aprilbe
weging in 1S53 en de Deputatie van de
Christelijke Schoolbeweging in 1878 door
Willem III, uit den booze verklaren l
Allemaal, omdat het, ook in de idee onzer
Grondwet zoo gevaarlijik te achten is, en
aanleiding kan geven tot demonstraties, die
„de Grondwet vóór alles wil vermijden." Wij
zouden zeggeneen mooie GrondwetEen
koffietante. Maar de onwaarheid, ö'e slap
heid van zoo'n opvatting wordt clan ook
dadelijk gevoeld, als men bedenkt, dat die
Grondwet toch ook voor een niet. gering
deel zelf reeds haar ontstaan en haar ont
wikkeling aan demonstraties te danken I
heeft; en in allerlei bepalingen de gelegen
heid tot demonstraties heeft gehuldigd."
„De Klaroen" bevat een betoog van
dr. H. T. Oberman, waarin hij pleit voor
het geven van godsdienstlessen
aan de openbare scholen door g e-
doctoreerde predikanten. In
het belang van de financieele- positie der
predikanten inzonderheid acht 'hij dit zeer
aanbevelenswaardig. Niet alleen wordt het
wetenschappelijk gehalte van den predi
kantsstand verhoogd door Oen eisch van het
doet. examen, maar ook zal menige, thans
in poovere levensomstandigheden levende
Dienaars des Woords zijn stille armoede
kunnen lenigen.
Ter verdediging zijner meening zegt d'e
schrijver o. a.
Verhooging van traktement uit de Staats
kas is wel buitengeslotenhet -particulier-
initiatief en de rijko kerkvoogden zijn de
eenigo -hoop. Maar terwijl de Senaat deli
bereert gaat Saguntum verloren.
De predikanten, die zeiven reeds de
handen uit de mouwen steken, doen wijs.
Het gevaar dreigt dan evenwel, dat zij zich
tot allerlei arbeid zullen leenen, die met
hun ambt en roeping in geen verband staat.
Daarom is heb o. i. ook voor den predi
kantsstand zoo begeerlijk, dat een regeling
van het schoolonderwijs gemaakt wordt,
waarbij zij, die wetenschappelijke voorstu
dies er voor over hadden, gebruikt worden
om les te geven aan de instellingen van
onderwijs. Hun salaris zou daar gelijk
moeten staan met dat der leeraren, die
naar het aantal lessen per week bezoldigd
worden. Het doceerende werk is den predi
kant niet vteemd. In Duitsehland worden
vele hulppredikers aanvankelijk gouver
neur; in Engeland zijn de beroemdste pae-
dagogen godgeleerden geweest c predikers.
Hoeveel onbenutte kracht ligt er braak, die
aan de opgroeiende jeugd' ten goede zou
kunnen komen! Hoeveel dominees, die het
charisma der welsprekendheid missen, zou
den als docenten een nuttigen i vloed oefe
nen op de kinderen van hun tijd. Hoeveel
f *,D e Standaard" geeft nu ook haar
oordeel over de obstructie der So-
c a a 1-Q emocraten in de Tweede
1 Kamer.
Niets is gemakkelijker, zegt het blad, dan
in een Parlement obstructie te voeren,
vooral met een zoo zwak Reglement van
Orde als waaronder onze Kamer leeft.
Geheel afsnijden mag men het voeren
zelfs van hinderlijke obstructie natuurlijk
niet. Het kan toch voorkomen, dat a'e meer
derheid in een Parlement van haar over
macht misbruik maakt, om haar tegenpar
tij in,haar rechten te verkorten, zooals dit
jarenlang tegen ons plaats greep, toen men
de ouders dwingen wilde hun kinderen naar
een school te zende^ die met hun godsdien
stige overtuiging streed.
Wel heeft men onzerzijds van c'recht
van obstructie geen gebruik gemaakt, maar
de wetenschap, dat d'it in onze macht
'stond, bewoog toch ten slotte de meerder
heid tot zachter optreden.
Op zichzelf zou er aan ook niets onbeta
melijks in steken, zoo de sociaal-democrati
sche partij tot obstructie in de Kamer
overging, bij-aldien thans metterdaad ge
lijksoortige rechten van haar geestverwan
ten in het land met voeten getreden wer
den.
Hiervan echter is geen sprake.
Er moge onzerzijds een min gelukkige
vorm gekozen zijn. In het wezen der zaak
had Rechts onbetwistbaar gelijk.
De obstructie is nu enkel op touw gezet,
omdat de zeven heeren in de Kaï er hun
zin niet kregen in zake de onverwijlde be
handeling van hun voorstel. En ö't nu wan
nooit-wettige beweegreden voor obstructie
rijn. Wie op zulk een pas tot welbewuste,
opzettelijke obstructie overgaat, schaadt
zichzelf.
Akliis op touw gezet toch, ij obstructie
niet anders dan de opzet^ om als kleine
minderheid dwang uit te oefenen, de lei
ding van zaken aan de meederheid in de
Kamer uit handen te nemen, en zelf die
leiding aan zich te trekken.
Obstructie wordt dan een intimidatie-mid
del. Rij elke beslissing, die over den gang
van zaken vallen moet, wordt dan de eisok
gesteld, dat men deze kleine minderheid ter
wille zij, en buigt de meerderheid daarvoor
niet, dan begint de laffe obstructie. Dit im
poneert en intimideert, en maakt dan allicht
dat een volgende maal de meerderheid, te
gen haar overtuiging maar tong- t .om
die fatale obstructie te voorkomen.
Hoe toegevensgezind men dan ook zijn
moge, bet zou een kapitale fout zijn, zoo
men hierin ook maar een enkele maal toe
gaf. Dan ware men weg, en stond Troel
stra op de brug van het politieke schip.
Wat er nu ock van kome, dat moet men,
al kah in den vorm toe-gegeven, er voor
over hebben, omdat het voor rekening van
de obstructie voerende partij komt.
Ongetwijfeld heeft, bij het tegenwoordige
Reglement van Orde, de kleine fractie van
zevc -» leden het in haaf macht-, s-hier alle
afdoening van zaken tegen te houden. Zelfs
zijn hier niet eens zeven leden noodig. ,-rin
lid kan reeds, enkel door altoos stemming
te vragen, de Kamer tot tijdvermorsing in
folio dSvingen.
Hierover echter make men zioh in het
minst niet ongerust. Een partij of een lid,
die zuks onderneemt, waar er geen ernsti
ger motief voor bestaat dan hier, raakt,
eer rüen een station verder is, met eigen
positie verlegen; krijgt al spoedig in de
Kamer en daarbuiten de publieke opinie
tegen zichen grijpt straks met beide han
den het eerste het beste middel aan om
van zijn obstructie weer af te komen.
Obstructie, gelijk ze hier ondernomen
werd is een kwaad, dat ziohzelf straft.
Het weekblad „Schutte v a er" deelt
een en ander mede uit de binnen-
schipperij, na de opmerking, dab deze
veel te veel wordt doodgezwegen.
Hoeveel kapitaal de binnenschirperij
ziü is niet bekend, zegt „Schutte-
v a e r". Men kan slechts schatten.
80)
Zy begreep, dat liy jaloersch was op haar
vriendschap voor Michael, en was daarom
een beetje toegevend voor hem. Soms trok
hy haar aan op een wyze, die haar gemoeds
rust verstoorde. By bracht haar bloemen en
boeVen; hy voldeed aan al haar grillen, zette
alleilei aardige uitstapjes op touw. Mary werd
nooit moe zyn lof te zingen. Had hy er moeder
Pouldour niet toe gebracht, geen sterken drank
meer te drinken? Was hy geen goede zoon
voor zyn moeder, aan wie hy geregeld elke
vreek een langen brief schreef? Was hy geen
jongm.ensch met idealen; iemand van smaak
en ontwikkeling? Wa» hy niet juist iemand
om een onbeschermde vrouw te steunen en
op de handen te dragen?
De woorden van Maiy bleven niet zonder
uitwerking op Téphany. Zy vrosg zichzelf af
wat er van haar zou worden, als zy haar stem
verloor. Zy had wel is waar wat op zy ge
legd en zou mot succes zanglessen kunnen
geven. Maar de vrouw in haar schrikte teiug
voor oen eenzaam leven zonder roem, voor
ten eentonig, emotieloos bestaan. En al kreeg
haar 6tem terug, wat dan nog? Diep in
haar ziel wist zy, dat de grootste triomfen
van haar kunst haar niet zouden bevredigen,
als er ook niet nog iets anders bykwam.
Toen het geld voor het eerst haar kwam toe
vloeien, had zy telkens gedacht, hoe heerljjk
het zou zyn het met Michael te deelen. Michael,
die te trotsch was om haar to gemoet te
treden: Michael, wien zy de hand zou moeten
Volgens schatting dan, om\ ce vloot
der Ncderlandsohe binnensehipperij, stoom-
en sleepbooten inbegrepen, 20,000 bodems.
Afgaande op de gegevens, die men heeft,
is deze schatting niet zoo ver s.
'Deze 20,000 schepen hebben een zeer
differente waarde. Daar zijn e. bij van
f500; daar zijn er °ok bij van een halve
ton waarde. Men meent te mogen aanne
men, dat, in doorsnee, elik schip een waar
de ertegenwoordigt van f 4000. Naar dien
maatstaf drijft op de binnenwateren een
waarde van. f 80,000,000, zegge tachtig mil-
^CLen rond. Vergeten rond, veronachtzaamd
rond.
Die tachtig millioen is echter niet het ka-
piïaal van de schipperij. Want: er zijn
slechts weinig schippers, die volkomen op
eigèn wieken drijven; de mee'b3 schepen
zijn beleend.
Laten wij eens aannemen, dat alle sche
pen beleend zijn; en ook alle tot het volle
bedrag, zegge 60 pCt. der waarde, Dan
blijft voor het schipper ska pita-al over 40
pCt, Veertig percent van tachtig millioen
is twee en dertig millioen.
De beide spoorwegmaatschaj^pijen, de
reusachtige ondernemingen", hebbc i 40^
millioen kapitaal of 81- millioen m'ór dan
de scheepvaart! Het schipperskapitaal
staat tot dat der spoorwegen als 4 t~t 5;
het is, meenen wij? nog we de moeite
waard ook aan de sohippersonderne- ""gen
een weinigje aandacht-te wijde
De cijfers omtrent het personeel der
spoorwegen geven „Schuttevaer" aan
leiding met betrekking tot de schipperij te
schrijven
Denkt men er echter wel aan, dac- op elk
schip een schipper vaart. Dat dus het.
scheepvaartbedrijf 20,000 schippers in
dienst heeft?
Weet men wel, dat het aantal schippers
knechts, dat op de binnenschepen vaart,
meer dan 9000 bedraagt?
Houdt men er wel rekening mede, dat
dus bij het schippersbedrijf ongeveer eveu-
veel, zegge óók 30,000 personen in dienst
zijn?
Werkelijk, ook van de schippers in hun
bedrijf mocht wel wat meer nota worden
genomen. Ook dat bedrijf, is ia zijn g:-
heel, een reuzenondernemingmen mag
dat bedrijf niet doodverven, men mag, als
men over groote ondernemingen spreekt,
dat bedrijf niet veronachtzamend voorbij
gaan
Want, wanneer bij de spoorwegen 30,000
personen in dienst zijn, dan zijn daar alle
van de spoorwegen levende mmne i onder
begrepen, ook degenen, die in dienst zijn
van weg en weilken, enz., enz. Wanneer
men echter 29,000 op de schepen in dienst
zijnde personen telt, dan heeft men daar
nog aan toe te voegen de s-' jpstimmer-
lieden, de handelaars in soheepsb^hoeften,
de touwslagers, mast- en blokmakers, zeil
makersgezellen, enz., enz. Ook z'j vinden,
hun bestaan in de scheepvaart.
Men vindt in ~N~ëdëHamT ongeveer 640
scheepswerven, die te zamen met mèer dan
15,000 arbeiders werken. Het aantal hande
laars in scheepsbehoéften bedraagt meer dan
300, nagenoeg 200 touwslagerijen vinden in
Nederland haarbestaanbijna 200 zeilma
kerijen telt ons land en ruim 100 blok- en
mastmakerijende scheepvaart heeft méér
personen in dienst dan de spoorwegen. De
scheepvaart op onze binnenwateren is m^de
een reuzenbedrijf.
De scheepvaart is, Koningin Wilhelmina
heeft het> juist gezegd; ,,een der eerste fac
toren van ons volksbestaan!''
Waarom dan zoo weinig interesse voor de
scheepvaart, zooveel voor de spoorwegen
In een derde artikel Degeneratie?
zet de „N ieuwc Zutphensche
C o u r a n t" nader uiteen, dat h. i. bij
verkiezingen mannen met ruimen
blik zelden in aanmerking komen.
„Het bezit van een ruimen blik is niet af
hankelijk van de partij, waarbij men is aan
gesloten, evenmin als het een monopolie is
van bepaalde sociale en economische in
zichten", zegt het blad. „Maar", zoo gaat
het voort, het is zelden en eigenschap van
de massa en bij de verkiezingen geeft nu
toestekenMichael, wiens misslag zou worden
uitgewischt door haar liefde.
Maar da oude Michael had zyn liefde ge
geven aan een ander en de nieuwe Michael
verlangde niets anders van haar dan haar
vriendschap. Hy had zelfs graag gezien, dat
zü met een ander trouwde, en dit be.vustzyn
knaagde aan haar ziel.
Om zich te overtuigen van Michaels on
verschilligheid, veinsde zy meer belangstelling
voor Carne dan zy in werkelgalieid voelde.
Mary beschuldigde liaar van coquetterie.
„Je hoeft hem heuscli niet aan te moe
digen," zei Mary streng. „De arme jongen
toont je genoeg, dat by van je houdt. Je moet
hem nemen, Téphany, of hem ronduit zeggen,
waaraan hy zich te houden heeft."
Zjjn hofmakery belemmert hem niet in
zyn werk," antwoordde Téphany.
Dit was waar. Eiken dag bracht Carne den
geheelen ochtend te Ros Braz door. Hy toonde
Téphany de studies, die hy gemaakt had van
Yannik; hy zei, dat 't het beste was, wat
hy nog gedaan had, en dat Téphany hem by
zyn werk inspireerde. Hy voegde er by, dat
hy haar raad had gevolgd en Lóón Bourhis
in zyn vertrouwen had genomen. De visscher
en de schilder waren nu op den besten voet;
Bourhis vond het heel goed, dat Yannik po
seerde voor zoo'n vriendeiyken mynheer.
„Mynheer is de goedheid zelf," vertelde
Bourhis aan Téphany. „Hy is naar my toe
gekomen als een vriend. Mon bra ve, zei hy,
je gaat trouwen met hot liefste en mooiste
meisje van Finistère. Ik weet er alles van en
ik wensch je geluk. Wanneer is de bruiloft?
Ik moet er bU zyn, dat begryp je. Zóó heeft
hy met me gesproken, juffrouw, en hy lachte
en schudde my de hand. En toen zei ik, dat
we geduldig moesten zyn en toen lachte hy
weer, een lach, die je warm maakte om het
hart, zie je. En toen bood hy me aan, my te
helpen. Hij zei, dat hy graag Yanniks hoofd
wou schilderen en dat de oude vrouw het goeJ
vond. En Ik geloof, juffrouw, dat mynhoer
zelf ook verliefd fs, o, hy is niet kou l
van natuur! ja, hy is smooriyk verhefJ
op een dame; maar hy wil haar niet vragen
vóór hy een gioot stuk geschilderd heeft, en
als Yannik hem nu kan helpen met het
Bchilderen van dat groote stuk en hU betaalt
er haar goed voor, zoodat we een beetje oer
zullen kunnen trouwen, waarom dan niet?"
„Ja, waarom niet?" herhaalde Téphany
blozond. Toen, boos omdat Carne klaarbiy-
keiyk met dea visschsr over haar had ge
sproken, zei ze:
„Ik vind 't vreerad, dat mynheer Carne u
zyn geheimen heoft verteld
„Geheimen, juffrouw? Het ls geen geheim,
anders zou ik er met u niet over gesproken s
hebben Mynheer 6chaamt er zich niet over,
dat hy verliefd is; hy is er trotsch op. Zoo
is 7t nu eenmaal met de mannen. Iedereen
wist, dat ik zin had in Yannik vóór ik het
haar gezegd had. Meisjes maken er een ge
heim van, als verlietJ zyn; maar een man
doet dat nrot.
Na dien was Téphany vriendelyker
voor Carne, want zy vond, dat zy niet aardig
gehandeld had jegens hem.
Ongeveer een week later verteldo Carne
haar op een toon van triomf, dat by Yannik
had overgehaald haar kapje af te zettten. Zy
had een overvloed van prachtig glanzend haar
van een eigenaardige tint, die Carne met
geestdrift op het doek trachtte weer te geven.
Toen Téphany tot moeder Pouldour zei: „Hoe
heeft mynheer Carne haar daartoe kunnen
overhalen?" antwoordde de grootmoeder;
„Lóón on ik hebben Yannik overgehaald, juf
frouw; en mynheer kan zóó mooi praten, dat
je niet „neen" kunt zeggoa
Téphany zweeg. Yannik bloosde, toen z'y
haar zag, en sloeg den blik verlegen neor.
Téphany keek haar onderzoekend aan, zonder
iets te zeggen; zy zag, dat het meisje zich
niet op haar gemak gevoelde. Toen zy zich
omkeerde, om heeo te gaan, wierp Yannik
haar een smeekenden blik toe.
„Wat is er?" vroeg Téphany vriendolyk.
„O, juffrouw, u is boos, omdat ik myn kapje
heb afgezet, maar ik kon 't niet weigeren."
„Het is met altyi gemakkeiyk „neen" te
zeggen."
„Maar waarom zou ik „neen" zeggen, juf
frouw? Hy schildert toch myn gezicht, waarom
zou hy dan ook met myn haar on myn hals
schilderen?"
„Heb je dan je doekje ook afgedaan?"
Er kwam oen licht uitdagende trek op
Yanniks gelaat,
„Grootmoeder wilde het, om mynheer plezier
te doen."
„Wel, Yannik, dan zul je gauwer kunnen
trouwen."
Tot eenig antwoord haalde Yannik do
schouders op.
„Mynheor Carne is heel royaal tegenover
je," zei Téphany.
„O, ja. Maar Yannik aarzelde, toen
barstte zy uit: „Hy geeft al het geld aan
grootmoeder on zy geeft hot uit aan...."
„Toch met aan sterken drank?"
„Aan missen voor de zielen van myn vader
on myn oom."
,01"
„Lóón zou boos zyn, als hy het wist,"
vervolgde Yannik; maar zü liet er ontmd-
(fellyk op volgen; Maar als... als zy uu
nood in predikantsgezinnen zou op eervolle
wjjze gelenigd worden 1
De „Zutphensche Courant"
betoogt, dat het belastingstelsel van minis
ter Picrson toepassing van een matige
progressieve schaal bij de bedrijfs- en ver
mogensbelasting dreigt te worden on
derstboven geworpen.
„De tegenwoordige minister van finan
ciën, mr. Kolkman, liet minister De Mees-
ter's ontwerp rusten, dat de progressie wat
sterker wilde maken voor menschen, die
louter van de inkomsten van (door hen of
hun voorzaten) vergaarde vermogens leven;
dat verder ook van de hooger aangeslage-
nen in dé bedrijfsbelasting iets meer vroeg,
en dat dan beide heffingen, uit bedrijf en
vermogen, wilde samenvoegen in een alge
meen© Tijksinkomstenbelasting.
De heer Kolkman wil beide belastingen
wel vereenigen onder één naam, de 1 n-
komsten belasting maar in zijn
stelsel wordt het vermogen kolossaal ontlast
en het bedrijf veel zwaarder belast, terwijl
hij de progressie bij de vermogensbelasting
nagenoeg geheel laat varen.
Het resultaat is, dat de vermogensbelas
ting die nu 84 ton opbrengt, volgens de
nieuwe raming-maar even 3 millioen zal op
brengen, of bijna 53 ton minder.
Waartegenover staat, dat de bedrijfsbe
lasting, die thans 9S ton opbrengt, volgens
het voorstel-Kolkman 1S2 ton zal opbren
gen, of S4 ton m e e r.
Het geval is feitelijk te ergerlijk om er
ook maar één woord aan te verspillen.
Op ons maakt dan ook heel het voorstel
den indruk, alsof de Minister, zijn oude
gewoonte als Kamerlid getrouw, er maar
een grapje van maakt.
Zelfs hij kan dat niet ernstig meenen.
En wanneer de Kamer er ooit aan toe
komt dit ontwerp m openbare behandeling
te nemen, dan vertrouwen wij, dat dezen
Minister, altijd zoo sterk in het critiseeren
van zijn voorgangers, in kraohtige termen
zijn aartsreactionnaire neigingen zullen
worden verweten.
Moest de Minister over zulk een onding
3i jaar denken?"
„D e R.-K. Middenstande r," die
inkomstenbelasting besprekend,
zegt:
We kunnen 't verblijdendenieuws
mededeelen, dat we weerom een nieuwe be
lasting gaan rijker worden.
Zooals bekend, heeft de Regeering vorige
week een wetsontwerp ingediend, dat den
aanlokkeliikennaam draagt van... inkom
stenbelasting.
We zullen eens zien, in hoeverre de mid
denstand hierbij betrokken wordt.
In een uitvoerige Memorie van Toelichting
deelt de Minister van Financiën mede hoe
hij die belasting denkt te heffen.
't Zal geschieden volgens onderstaand
tarief.
Men ziet het, de middenstandsinkomens
worden in deze belastingberekening weer
flink aangesproken.
Voegen wij er echter onmiddellijk bij, dat
ook de groote vermogens, de inkomsten uit
naamlooze vennootschappen, en wat ons
zeer verblijdt de buitenlandsche
belastingplichtigen goed zullen
moeten dokken.
Daarbij is het voor den kleinen midden
stand van belang, te weten, dat dit ontwerp
het beginsel van den kinderaftrek huldigt.
Wat tot gevolg heeft-, dat huisv.aders met
f 750, f 800, f 850, f 900 inkomsten en drie,
vier, vijf, zes minderjarige kinderen, b u i
ten de belasting vallen, terwijl
zij thans bedrijfsbelasting betalen, een voor
gestelde maatregel, die yan harte is toe te
juichen.
De kleine middenstand kan dus over dit
ontwerp tevreden zijn
Bozon bij liet Vredespaleis.
Het bestuur van de vereeniging tot bevor
dering van rozenteelt in Nederland: „Nos
Jungunt Rosae", ontving van het bestuur
der Carnegie-Stichting te 's-Hage bericht,
dat het vriendelijk aanbod om bij het Vre
despaleis een perk met rozen te planten,
gaarne werd aangenomen.
toch gezondigd hebben en gestorven zyn
zonder te hebben gebiecht, dan heoft groot
moeder gelyk, en dan is hot zelfzuchtig van
mij aan my zelf te denken
„Ik zal met je grootmoeder spreken,
Yannik."
„0, juffrouw, z'j zal boos zyn, als zy
hoort, dat ik het u verteld heb. U zult het
haar toch niet vertellen, on Lóón ook niot?
Dat moet u me beloven."
Téphany beloofde h9t, ofschoon ongaarne.
Zy kon echter hot afstaan van Yanniks geld
beschouwen uit het oogpunt van de groot
moeder, tot wio de zielen harer zoona
onophoudeiyk om hulp riepen. Zy zag ia
haar verbeelding de oude vrouw duideiyk
vóór zich, breiende voor de deur van haai
hutje, de doffe oogen strak gericht op dien
vreeseiyken oceaan daarginds. En de nevel,
welko die oogen omflosrste, deed Téphany
denken aan de nevelen tusschen zee en hemel,
of aan de nevelen, die het leven scheiden
van het hiernamaalsondoordringbare nevelen,
waarachter hot schitterendste Jicht etraalde.
Ofschoon Téphany zich dus kon stellen
op het standpunt van de oude vrouw,
vond zy het toch niet biliyk, dat deze be
schikte over het gold van Yannik, en a»n
don anderen kant vreesde zy, dat een
beroep op haar liefde voor haar kleindochter
niets zou uitrichten. Kon de stom van eenig
levend wezen machtiger zyn dan het kooi
der onbegraven dooien? In het ruischen
van de ze9, in hot zuchten van den wind,
in hot klagoiyk huiion van een hond, in
alles hoorde moedor Pouldour het droef
geweeklaag van haar gestorven zoons.
(Wordt vervolgd.)