PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Vergiffenis aan allen.
No. 1S820.
LEIB3GH DAGBLUB, Zatevia»* 16 Sgptemlier. Earsta Blad.
A.tirao 1911,1
Over Het antwoord van minister Heems
kerk op de aanvraag van het bestuur der
S.-D. 'A.-P. om op a.s. Dinsdag persoon
lijk het a 1 g e m e e n-k iesrecht-adresin
ontvangst te nemen, zei het „H andels-
hl ad" o.m.
Do minister van binncnlandsché zaken zou
inderdaad zeer vreemd gehandeld hebben,
docr een andere beslissing te nemen. Immers,
het is niet zijn plicht dergelijke adrea-
©enbezorge'rs te ontvangen. En allerminst
is 'hiet zijn plicht zulks te doen, wanneer
1de adxeobezorgers niet eens de moeite ne
men vooraf met den Minister een dag en
uur overeen te komen, die den Minister zoo.
wel <a!s de< adressanten schikken, doch
slechts kennis geven: op dat uur en dien
'dag komen wij bij u; gelieve Voor ons klaar
te iStaan.
Do gchëele ,,roode-Dinsdag"_be too ging is
een onfrisch opgezette machinatie. De be-
doeling is natuurlijk duidelijk. De ervaring
bij het teekenen van de kiesrechtpetitie, bij
het bedelen en colporteeren om „bewuste"
handteekeningen, heeft den leiders der S.-D.
A.-P. zeer duidelijk gemaakt^ dat er iu ons
volk geen zeer ernstige drang om uitgebreL
Ier kiesrecht dan creeds thans bestaat,
"heerscbt, dat de leuze ^algemeen kiesrecht"
geen volksleus is. Een betoaging voor al
gemeen kiesrecht alleen zou een schrome
lijke mislukking zijn, een mislukking,- die
maar al te erg zou afsteken bij de merk
waardige betooging, te Brussel gehouden.
Er moesten dus hulpmiddeltjes gebruikt
worden. Als er maar publiek in de buurt
ven de b.etooging kwam. Daartoe werden
dag en plaats vau de opening der Staten-
Generaal voor de betooging gekozen: het
publiek, dat opkomt om die plechtige ope
ning aan te zien, vult reeds de 6traten,j
het publiek, dat bijeenkomt, in de hoop,
idat er botsingen mogen komen tusschen zóó
verschillende voelende volksmassa's als op
djon dag aanwezig zullen zijn, geeft verder
leven aan de betooging.
Het zijn hulpmiddeltjes, die getuigen van
Iden ernst, waarmode deze verkiezingsleus
van algemeen kiesrecht als werkelijke volks-
wensch naar voren wordt geschoven. Doch
het verheugt öns, dat de Pegeering niet uit
vrees voor verkeerde voorstellingen en
oneerlijke en onware verklaringen en uit
eenzetting van de ministerieele weigering
zullen bjj dozijnen door de S.-D. A-P.-lei-
ders rondgestrooid woerden zich geneigd
heeft vertoond een, zij het ook nog zoo on
dergeschikte rol te spelen in de betooging
yan den „rooden Dinsdag."
Het orgaan der S.-D. A..P. „Het V olk",
"plaatste boven een artikel, waarin het de
weigering besprak, de woorden: „De deur
voor 'den neus dicht". Het artikel ving ai-
jdus a an
Het gebaar van minister Heemskerk, die
weigert de deputatie te ontvangen, welke
hem het adres met de handteekeningen zou
aanbieden, is een lomp gebaar, waarvan
!de ware bedoeling niet direct voor de hand
lifft.
Het kan toch onmogelijk juist zijn wat hij
SJegt, 'dat bij met dit gebaar af wil weren,
(dat men hem er op zou aanzien aan onza
demonstratie medewerking te verlee-
tnen, indien hij onze deputatie ontving. Dat
is toch maar een van die oppervlakkige,
ondoordachte Voorwendsels, waarmee weinig
serieuze ministers als de tegenwoordige pre
mier, plegen te werken. Het is- waarschijn
lijk nog nooit serieus in iemands hoofd
opgekomen te meenen, dat-, als hij een ver-
aoek van iemand in ontvangst neemt op
een gebruikelijke wijze, hij daardoor eenige
medewerking verleent.
Een minister zou er prijs op moeten stel
len een deputatie, die een adres brengt met
honderd duizenden handteekeningen, per
soonlijk te ontvangen, al ware het maar
uit waardeering voor de reusachtige belang
stelling in de openbare zaak, die uit die
aanbieding blijkt. Als een zoo groot deel
Van het volk zich tot de Regeering wendt,
dient "een regeering, die uit het volk voort-
jekomen is, zooveel respect te toonen, dat
zij den bezoekers een stoel aanbiedt.
En bij eenig welwillend nadenken had een
minister ook kunnen begrijpen, dat, als er in
de aanvraag een tijd werd genoemd, waarop
het 'de deputatie aangenaam' zou zijn tot
een particuliere audiëntie te worden toe
gelaten, üat alleen geschiedde,- omdat deze
tijd de voor haar eenige materieel mogelijk
was.
Deze redenen, die minister Heemskerk aan
geeft voor zijn weigering, de vrees om door
toelating der audiëntie medewerking te ver-
leenen aan de demonstratie, en de kwestie
van den tijd, daarvan is de eerste een slecht
doordacht voorwendsel, en het tweede een
krenterige kleinheid, van iemand, die redenen
moet opgeven, om iets, waarvan hij het onge
paste *wel voelt, te motiveeren en geen eigen
lijke ïed-enen kan vinden.
Het beroep op het gesprokene op het con
gres, 'waar )iet besluit tot het houden der
demonstratie werd genomen, is zeker eenig
in de geschiedenis. Dat op onze oongressen
do Voorstellen en besluiten op onze wijze
toegelicht Voorden, is onze zaak en niet die
van den Minister. Zelfs is het het recht van
ieder burger en van iedere partij iets te
stellen tegenover den koninklijken stoet.
Daarmede blijft hij toch burger met rechten
en beeft het recht door een minister van
de kroon behandeld te worden als ieder
ander.
Dat weet de heer Heemskerk ook wel. Zijn
gebaar 'heeft dan ook een andere beteekenis.
Na die beteekenis uiteengezet te hebben
„innige, diepe haat heerscht in de klin
gen van de regeeringsp ar tijen tegenover een
volksbeweging 'als deze" besloot bet blad
aldus:
„Het beste, het welsprekendste protest
tegen liet lompe gebaar van minister Heems
kerk is vergrooting, versterking van de de
monstratie.
Heemskerk gooide ons de deur voor den
neus diebt, dooh dat brengt geenerlei ver
sterking aan de deur zelf. Zijn daad zal
een 'waardige plaats innemen naast de met
weesmeisjes gevulde tribune van 1884, en
bet kiesrecht zal algemeen worden, met of
zonder Heemskerk, door den krachtigen on
verpoosden strijd er voor, welke strijd door
zulke daden slechts aangewakkerd kan wor
den.
Arbeiders, mannen, vrouwen, allen op, naar
Den Haag!"
Een hoogst bedenkelijk verschijnsel
in het openbare. leven is, zegt de „N ie u-
we Zutphensche Courant," dat
van den achteruitgang van het
parlementarisme.
Het blad gaat na, hoe het z. i. komt, dat
het gehalte der Parlementsleden voortdu-
endd achteruit gaat.
De meest bekwamen begaan niet licht de
vergissing bet belang van een deel voor het
algemeen landsbelang aan te zien; hun blik
is niet beperkt tot het oogenblik; zij zien
ook bij de te nemen wettelijke maatregelen,
wat de gevolgen in de toekomst zullen zijn.
Mannen met zulk een ruimen blik komen
bij verkiezingen zelden in aanmerking. En
wat het karakter betreft, iemand, die niets
wil beloven dan dat bij weet te kunnen mi-
komen, die zichzelf wil zijn en weigert het
landsbelang oon het belang der meerder
heid' te offeren, die strikt de waarheid in
acht neemt, do zaken niet anders doet
voorkomen dan zij zijn, die handelt en
spreekt naar eigen overtuiging, niet tran
sigeert, tien tegen één, dat zulk een man
van karakter het aflegt tegen iemand, die
plooibaarder van aard is en het met dat
alles jiiet zoo heel nauw neemt.
Verder komt nog in dit artikel „dege
neratie?" voor:
„De achteruitgang van het parlementaire
leven is op meerdere wijzen merkbaar, bijv.
in dat van de gehouden redevoeringen.
Deze verliezen in degelijkheid, wat zij in
lengte winnen. De doorwrochte, degelijk
voorbereide parlementaire redevoeringen
van vroeger jaren worden hoe langer hoe
zeldzamer; in de plaats daarvan komen on
beduidendheden, slecht verz irgde voor
stellen, dikwijls zelfs dwaasheden. Hiermee
wordt echter ernorm veel tijd verspild, zoo
dat de achterstand steeds grooter afmetin
gen aanneemt en dikwijls dringend nood
zakelijke hervormingen worden uitgesteld
wegens tijdsgebrek.
De parlementaire degeneratie manifes
teert zich ook sterk in de veronachtzaming
der vormen: persoonlijkheden, interrupties,
onordelijkheden zijn tegenwoordig aan de
orde van den dag, zoodat men zelfs spreekt
van verscherping van het reglement van
orde, ten einde het gezag van den voorzit
ter te kunnen handhaven. Dit is slechts
een manifestatie en zou nog niet zoo erg
zijn, hoewel het onvermijdelijk het prestige
der volkvertegenwoordiging benadeeld: in
dien de gevolgen zich niet deden gevoelen
in de slordige wetgeving, slecht geformu
leerde amendementen! die dikwijls lijnrecht
in strijd zijn met de hoofdgedachte van het
wetsontwerp, zoodat menige wet de Kamer
verlaat als een lappen deken, dikwijls vol
van onpractische, zelfs- onuitvoerbare voor
schriften, zoodat zij al spoedig na haar in
diening wijziging behoeft, waardoor alwe
der de achterstand vergroot wordt.
Kortom, het parlementaire stelsel wordt
door het dalend gehalte der gekozenen,
ook wat hun plichtsbesef betreft, meer en
meer onmachtig ons aan een goede wetge
ving te helpen zooals wij die noodig hebben,-
en doet het landsbelang wijken voor partij
en persoonlijke overwegingen. Het is een
feit geworden, dat de wetgeving het slechtst
en het minst verzorgd is in de Staten waar
in het verst doorgevoerde parlementarisme
heerscht."
S u i k e r," maandblad van den Anti-
Suikeraocijnsbond, welke zich ten doel 6telt
de verlaging, zoo mogelijk de afschaffing
van den suikeraccijns, schrijft o. a.
Odie hooge aooijns 1 Hij werd zoo on
merkbaar betaald, toen men nog niet wist,
welk een voedingswaarde de suiker be
vatte hij werd onmerkbaar betaald. Maar
hoe meer de huisvrouw zal doordrongen
worden van de waarheid, dat zij óm dien
hoogen accijns den leden van baar huishou
den een nuttige voedingsstof moet onthou-
de, boe meer er ook „gem(opperd" zal wor
den, hoe meer men tot de overtuiging zal
komen, dat de suikeracoijns een last is, die
zwaar, die veel te zwaar en onbillijk op de
verbruikers rust; terecht spreekt Pierson
van een „tweeledig offer," dat van hen
gevergd wordt.
Maar het algemeen doordringen dezer
overtuiging gaat slechts langzaam.
En geen wonder.
Welke huisvrouw, die een pond suiker
koopt of op haar maandboekje opschrijft en
daan.' een kwartje voor moet betalen of een
kwartje ziet genoteerd, zal daarbij denken:
van dat kwartje betaal ik nu l3i cent be
lasting aan het Rijk? Immers geen. De
prijs van de suiker is een kwartje, daarmee
uit; dat kost de suiker overal en verder
zet de huisvrouw haar onderzoek niet door.
En betaalt dus, wat men haar vraagt.
Maar gesteld nu eens, dat men die 13-1 cent
p. pond suiker nu eens niet in den prijs zelf
betaalde, maar dat men van den suikerac
cijns een dircte belasting kan maken, zoodat
men inééns de som van den verschuldigden
accijns wegens het gebruik van suiker ge
durende één jaar, een belastingbiljet,
waarin u te kennen gegeven werd, dat u
als belastigplichtige te betalen bad een be
drag van f 27 wat zou men dan heel wat
minder „gemakkelijk" dien „weinig druk-
kenden" suikeracoijns betalen. En toch is
die f 27 zoo om en nabij het bedrag, dat per
huisgezin van 6 a 8 personen aan suiker
accijns per jaar betaald wordt. Reken maar
na: een huishouden bestaande uit man,
vrouw, vier kinderen en dienstbode, ge
bruikt circa vier pond suiker per jaar, voor
welke f 27 accijns betaald wordt.
De belasting is weinig drukkend; toch
zou het aantal „bedrukte" gezichten niet
weinig zijn, als wij plotseling eens verrast
zouden worden met een nieuwe belasting,
die ons f 27 en meer zou vragen.
Het is de manier, waarop de accijns be
taald wordt, die den schijn geeft als zou
de belasting niet drukkend zijn, maar iu
werkelijkheid is de accijns wel drukkend;
in gezinnen, en dat zijn de meeste
waarin men met een beperkt inkomen moet
toekomen, zelfs zeer drukkenden
bovendien nog onevenredig drukkend,
omdat hij de zwaarst te dragen lasten
legt juist op dat gedeelte der samenleving,
dat suiker als voedingsstof het meest noo
dig beeft. Een last naar draagkracht is het
geenszins uit den aard der zaak zelve: de
millionnair betaalt f 27 per 100 K.G., de
schamelste daglooner precies hetzelfde.
Juist het ontbreken van het belastiü^-.
biljet maakt de belasting zoo „gemakkelijk
draagbaar," zoo „weinig drukkend." Maar
zij is drukkend. En dat bewijst wel bet sui-
kergebruik per hoofd in tons land 14 en drie
vierde K.G. per hoofd deT bevolking, tegen
over een gemiddeld hoofdelijk gebruik van
25 K.G. voor Europa en 38 K.G. voor Ame
rika. Stel tegenover ons land Engeland,
dat steeds geprofiteerd heeft van lage sui
kerprijzen. Engeland met een jaariijksch!
hoofdelijk gebruik van circa 45 K.G., maar
met een recht op suiker, dat twaalfmaal
minder is dan bij ons en men behoeft
geen ingewikkelde berekeningen verder te
maken om het drukkende van onzen suiker-
aocijns aan te toonen.
De Haagsohe correspondent van de
„Z utpbensohe Courant" besprak
de „nieuwigheid!" iu de pers: oTitieöC
op handel en wandel der Ko
ningin.
„Onwelkom", zegt hij, „is die nieuwig
heid ons niet. Geenszins omdat wij van oor
deel zijn, dat Hare Majesteit zelve de cri-
tiek in sterke mate uitlokt, maar wijl alles
beter is dan de slaafsche, onoprechte adio-
ratie, waarin de pers voor het Vorstenhuis
scheen neergezonkeneen aanbidding, die
te zeer strijdig lijkt met de zeden van dezen
tijd, die vele beschaafde lieden te veel her
innerde aan de hypocriete praktijken van
vleiers der vorsten dan dat zij op den duur
iets er toe bij kon dragen om den band tus
schen Vorstin, en volk te verstelden.
Wij gelooven stellig, dat de schuld van
die door ons gelaakte houding van het over-
groote deel der pers bij deze zelf ligt en dat
de Koningin er part noch deel aan heeft.
Wellicht heeft zij zelve, zoo zij zich de moei
te getroostte de verslagen van baar „fait9
et gestes" na te gaan, zioh ook wel eens ge-
ergerdf aan de overmaat van bloemzoete
woorden, van kruiperige adjectiva, van ver
heerlijkende epitheta; aan de valsake senti
mentaliteit, die er in wemelde en het geheel
tot griezelige lectuur maakte.
Sprak men met collega's journalisten
over die soort verslaggeverij, dan lachten
zij allen en zeiden: het publiek wil dat.
Of zij zich daarin niet vergisten? Wan
neer men in de verslagen van de eerste in
komst van Prinses Juliana in Amsterdam
in de couranten leest, dat bij het vertoonen
der Prinses „in aller oogen tranen blonken",
dat het een „onvergetelijtk, diep ontroerend
schouwspel" was te zien hoe „De Hooge
Vrouwe" (met drie hoofdletters) Hoogst-
haarzelver Koninklijk Kind" omhoog
bief.... wanneer men een kolom leest op de
meest onsmakelijke wijze met zulke woor
den volgepropt, dan overvalt u een gevoel
van wrevel, niet ten opzichte der Koningin,
maar ten opziobte van de krant, die zoo
baar verslagen vervalscht. De fantasie van
kinderen moge daardoor geprikkeld wor
den, verstandige lieden nemen zioh voor in
het vervolg de Koninginne-reportage over
te slaan.
Maar niet alleen bij reizen of ietwat
belangrijke gebeurtenissen spuit de pers
haar zeer speciale Koninginne-woorden-
sohat. Onze kranten staan dagelijks vol
met berichtjes over kleine gebeurtenissen
ten Hove en ook dlie zijn in ergerlijken stijl
geredigeerd. Men heeft zelfs in sommige
organen bet Middeleeuwsohe woord „noen
maal" opgedoken, omdat het Hof nu een
maal niet als andere gezelschappen een
diner geeft of tot het middagmaal uitnoo-
digt.
En alsof die plechtigheden circusvoor
stellingen waren, wordt liefst gewaagd van
„gala-maal", „gala-lunch" en dergelijke
van smaak gespeend© termen. Wanneer de
Koningin een trouwen bediende een medail
le la-at overhandigen, dan moet dat ook al
weer in „gala-stijl" geredigeerd worden.
Het Hof wordt met ruikers van nage
maakte bloemen geen dienst bewezen en
bet is al eens gebleken, hoezeer de overdrij
ving der pers de personen van het Ko
ninklijk Huis kan schaden. Toen Prins Hen
drik ziob ;>p werkelijk beminnelijke wfjtalt
bij d£
ramp van de „Berlin" aan den Hoot|
v ^-Holland had gedragen, werd het yoaê
gesteld alsof hij heldendaden had verrid&A
had men zich gehouden bij de werkelijkheid
iedereen zou sympathie gevoeld hebben vooi
's Prinsen belangstelling in het lot der offlt
gelukkige schepelingen; nu echter is W
slechts er in geslaagd alle voordeel, voor dB
reputatie van den Prins-Gemaal uit de gc
beurtenissen aan den Hoek te trekken, ti
bedekken onder kinderachtige legenden.'*
Verhooffing der Oorloffsbegrooting
voor 1911.
(Vervolg van het vorig nommer.)
Voor zooveel de veld-artillerie bei
treft, zal een indeeling van het regiment
in dne afdeelingen moeten worden aangek
nomenterwijl ook bij de vesting*
artillerie een gewijzigde onderver*
deeling van het regiment zal moeten tot
stand komen.
Daarentegen is het in de toekomst te ver»
wachten, dat in de directie over de artille
rie-inrichtingen in dien zin een wijziging zal
zijn aan te brengen, dat aan het hoofd van
het geheel en van de drie werkplaatsen
zelve, burger-ambtenaren, in stede van
hoofdofficieren van het wapen der airtille*
rie, zullen moeten worden gesteld.
Een en ander is oorzaak, dat de organi
satie van het officierskorps der artillerie
in de toekomst als volgt kan worden aan
genomen: 9 kolonels, 34 luit.-kolonels en
majoors, 128 kapiteins en 251 luitenants,
derhalve een vermeerdering met 6 hoofd
officieren.
Als tweede middel om tot een vluggere
doorstrooming in het officierskorps te ge
raken, werd genoemd de bevordering van
de tusschentijdsche verlating van den
dienst. Met de navolgende pensioenbedra-
gen kan, naar 's ministers meening, een be
vredigende toestand verkregen worden:
luit.-generaal f 3000; generaal-majooT
f 28C0; kolonel f 2500; luit.-kolonels f 2300;
majoors f 2100; kapitein f 1500 met verhoo
ging tot f 2000; eerste-luit. f 1000 met ver
hooging tot f 1200; tweede-luit. f 900.
Deze algemeene verhoogingen van de
pensioenen beeft ten gevolge, dat het even
redig pensioen bij gedeeltelijk volbrachten
diensttijd mede verhooging ondergaat. Op
zichzelf is dit middel evenwel niet voldoen
de om het gewenschte resultaat te bereiken.
Daarnevens zal de mogelijkheid moeten be
staan om het pensioen te doen aangroeien
tot f 200 's jaars, zijnde hetzelfde bedrag,
hetwelk door een kapitein in het 'leger die
nende, kan worden verworven.
Dit zou kunnen worden verkregen door
een bepaling dat zij, die zich verbinden
hun reserveplicht te vervullen bij de land
weer, hun verdere diensten naar een ande
ren voordeeliger maatstaf zullen
zien geregeld, dan volgens de reservewet
thans het geval is.
Zoo zal ook voorzien worden in bet zoo
nijpend gebrek aan reserve-officieren der
landweer.
Vervolgens betoogt de minister, dat de
voorafgaande maatregelen van invloed
z ij nop dengang der bovorde-
d e r i n g.
Bij het wapen der infanterie zal
men verkrijgen een verbetering van den
gang der promotie, welke zich teekent door
de volgende cijfers: ©en officier die op 22-
jarigen leeftijd tot tweeden luitenant wordt
aangesteld, bereilkt na 15 jaar den rang van
kapitein; 8 jaren later, die van majoor5$
jaar later dien van luit.-kolonelrier
jaar later, dus op 54- 55-jarigen leeftijd,
dien van kolonel on zal 3 o£ 4 jaren
in dien rang hebben gediend, den voor
pensioen gevorderden diensttijd van 40 jaar
hebben volbracht, en dus, indienhij niet
tot opperofficier wordt bevorderd, in het
genot van pensioen kunnen treden. Ook bij
het wapen der artillerie zal een ver
betering verkregen worden.
Traktementsreg el i n g. Bij 't
ontwerpen van een traktementsregeling
voor de officieren is o.a. uitgegaan van de
volgende beginselen:
lo. de traktementen van het wapen dei
16)
„Ja, zei Téphany, meer onder den indruk
van Michaels blik sn houding, dan van zyn
vroorden.
„Ik zag zyn gelaat heel duideliik. En
toch was by vreeselijk veranderd. HU zag
#r sfscbuwelUk uit. Zyn gezicht was ge
zwollen en had een akelige kleur. De oogen
puilden uit, de tong hing uit den mond.
Den volgenden morgon zei ik bU mUzelf,
dat ik een naren droom had gehad. Maar
het is en blijft een feit, dat myn arme vriend,
di is dagen voordat ik dat visioen ha l, nood
lottig verdronken was en zijn lpjk, ongeveer
op hetzelfde tijdstip, dat ik hem voor my
zag, uit een der fjords werd opgehaald
Tepefy zei mets. En Miohael vervolgde
ruw en hilna gebiedend, alsof bU zijn eigen
gelooi ook aan anderen wilde opdringen:
„Ik zeg, dat de dooden altyd om ons
heen zyn. Nog meer, hun tegenwoordigheid
zet ons soms aan tot het doon van goede of
«lechte daden. Zy bezielen ons met groot che
gedachten, zy zetten ons aan tot het doen
van goede dadenen soms ook, Tépbany,
tot het doon van een misdaad."
„Denk niet aan zulke dingen, Michael. Het
spyt me, dat ik je Eantecs geschiedenis heb
verteld, ik
Zy zweeg, want Michael luisterde toch niet
fiaar haar. Hy was haastig het binnenkamer
tje ingegaan en kwam met het pleisterbeeld
terug.
Vergeel wfl," mompelde by. „Jeweethe*,
ik ben altyd de slaaf geweest van myn im-
pulsies. Verleden zag je iets spottende in dit
gezicht. Ik had graag, dat je het weer eens
in een ander licht zag. Biyf stil zitten waar
je zit. Nu nu wat zie je nu?"
Téphany vond iets aandoenlyks in zyn
angst. Zy keek naar het pleisterbeeld, dat,
zooala zU nu opmerkte, niet heelemaal wit
meer was, maar een geelachtige tint bad
gekregen, als iets, dat aan den invloed van
lucht en zonneschyn heelt blootgestaan. Té
phany leidde hieruit af, dat het een afgietsel
was, dal lang geloden genomen was. Als het
meisje nog leefde, zou zy nu een vrouw zyn.
En als zy dood was
Michaels stem stoorde haar in haar over
peinzingen.
„Ik ben biy, dat je nadenkt over je ant
woord. Ik wil, dat je er den tUd voor neemt.
Doe me het genoegen en zeg me precies wat
je denkt."
Téphany wreef zioh de oogen. De kop had,
zooals zy hem nu zag, iets stralends. Dit lag
natuuilyk aan het licht en de schaduwen,
die er op vielen. Zonder iets te zeggen stond
zy op en bokeek het gezicht van alls kanten.
„T Is wonderiyk 1" riep <y eindeiyk uit.
„Ik zal je één ding zeggen," zei hy bruusk.
„Het meisje, van wie dit etn afgietsel is, is
dood."
,'t Arme kindl" zei Téphany.
„Waarom zeg je dat, Téphany? 't Is mis
schien gelukkig voor haar, dat zy dood is.
ZU is jong gestorven."
Hy aarzelde. Klaarblykelyk brachten een
vurig verlangen om zich te uiten en de wensoh
om het geheim, dat hy in zich omdroeg, niet
te veriaden, hem in vreeselUken tweestryd.
Opeana visi hy uit: ,'tl» genomen, toen zy
dood was, Téphany. BegrUp je? 'tls een
doodenmasker."
„Een doodenmasker? 0, dat is haast onge
looflijk, omdat
„Ja, ja, ga door
„Omdat zelfs het pleisterbeeld schynt te
leven. De uitdrukking is in deze weinige mi
nuten meer dan eens veranderd. Wat zie ik
er nu in?" Zyn gejaagdheid, die zoo aanste-
kelyk, zoo overweldigend was, deelde zich aan
haar mee. „Ik zie een weemoed, die hst hart
pyn doet. Zy moet geloden hebben Michael
wreed geleden."
Het lyden, waarvan zy sprak, scheen van
het gelaat van het doode meisje in dat van
Michael te zyn overgegaan. Téphany voelde,
dat zy een diepe wonde In de ziel van haar
ouden vriend had opengereten. Deze gewaar
wording deed haar pyn. Michael's gelaat nam
oen harden trek aan.
„Je hebt fijne voelhorens," zei hy. „Dat
heb ik altUd geweten."
„Ik had je voor niets ter wereld willen
kwetsen," zei Téphany.
„Je bent niet veranderd, Téphany."
Het bloed steeg haar naar de wangen. Hy
had haar eens liefgehad en zy hem ook. Maar
zy waren beiden veranderd. Michael bad haar
verwarring niet opgemerkt en zy beproefde
weer goed te maken wat zU had gezegd.
„Ik zei, dat zy geleden moest hebben,
Michael. Maar van hier gezien en hier velt
het licht er het beet op kan ik beslist
verklaren, dat er geluk spreekt uit dit trekken.
Quja, ik zie het duidelyk. Op dit oogenblik
straalt dat gezicht van vrede, van blUdschap,
byna van triomf."
By ieder woord, dat zy sprak, scheen Mlohael,
die haar strak aankeek, jonger ongelukkiger
te worden. De verandering wae treffend. En
Téphany vroeg zich misschien wel voor de
honderdate mail af: „Wat is dit meisje voor
Michael geweest?"
„Dank je," zei hy rustig. Toen nam hy
het beeld bijna teeder op en droeg het naar
zyn slaapkamer.
Toen hy terugkwam, toonde hy, voor hot
eerst sinds zy elkaar op de kado hadden
ontmoet, een groote belangstelling in de
verandering, door de jaren in haar teweeg
gebracht.
„Je bent niet meer hét leelyke jonge
eendje," zei hy „Het jonge vogeltjo heeft nu
mooie veeren. Heeft juffrouw Lane een erfeme
gekregen? De kleine Téphany van Pont Aven
was arm."
„Ik heb ten minste genoeg om te leven,"
antwoordde zy op onverschilligen toon. Of
schoon zy verlangde hem alles te vertellen,
begreep zU toch, dat een uitvoerig verhaal
van haar aucoes den zwakken band, die hen
nog aan elkander bond, licht zou kunnen
verbreken, 't Was betsr, dat hy dacht, dat
zy bet geld om zich mooi te kleeden en goed
te leven, had geërfd, dan verdiend. Toen
begon Michael, op tameiyk ontevreden toon,
te spreken over het leven in Engeland. Té
phany had hem vroeger dikwyls hierover
hooren uitweiden.
„Londen. Ik kan het niet uithouden ln
Londen. De stryd, de verfoeilyke stryd om
bet bestaan, kan ik niet aanzien. Die akeligs,
verwrongen gezichten om me heen, blyven
me altyd vervolgen Zooveel levens mislukken.
Zoo weinigen hebben succes. En degenen, die
succe3 hebben, kyken met opgeblazen ge
zichten rond en grinniken. O, het is dwaas
van me om zoo te spreken. Je denkt nu
natuurlek: hy heult zelf geen succes. Uy ia
zslf niet geslaagd. Hy is jaloersch op hen,
die wél slaagden."
„Neen, neen, dat deuk ik niet," zei Téphany.
„Ik had kunnen slagen," vervolgde Michael.
„Het ia myn eigsn schuld, vergeet dat met,
myn eigen schuld, dat ik een vergeten man
ben. Maar al had ik succes gehad, al was Ik
ryk, dan zou ik toch hier in Bretagne blyven,
omdat ik het land en het volk lielheb. En
zelfs nu nog, na alles, wat ik geleden en
doorgemaakt heb, vind ik moor genot ln het
zien van een mooie kleurschakeering, van ds
smaragdgroene tint van oen golf, die op het
punt is zich in schuim op to lossen, dan in
alle steden ter wereld."
Hy zweeg en klemdo de lippon op elkaar.
„Vroogor hadt je altyd zooveel oog voor
den vorm," merkte Téphany op. „Nu scbUn
je meer te zien naar de kleur."
„O, wat den vorm bolreft," antwoordde
Michael, „aan jou, Téphany, wil ik het wel
zevgon: ik heb net zoo lang gestreefd naar
zuiverheid van vorm, tot ik voor niets meer
terugschrik. Ik kan alles teskenen wat m|)
onder do oogen komt. Maar in het weergeven
van de klsur slaag ik niet altyd."
„Toch wel. Het portret van het kind op het
binnenplaatsje is prachtig van tint."
„O, ja, dkt
Haar nieuwsgierigheid, die opnieuw de over
hand begon te krUgen, deed haar het gesprek
we or brengen op het kind, ln de hoop Iets
naders te vernemen omtrent hst meisje, de
vrouw.
„Ja. Het is het beste, wat ik ooit van je
heb gezien, 't Ia zelfs een der beste schilde
ryen, die ik ooit heb gezien."
Hy hield den adem in.
(Wordt vervolgd).