PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Vergiffenis aan allen. No. 1S820. LEIB3GH DAGBLUB, Zatevia»* 16 Sgptemlier. Earsta Blad. A.tirao 1911,1 Over Het antwoord van minister Heems kerk op de aanvraag van het bestuur der S.-D. 'A.-P. om op a.s. Dinsdag persoon lijk het a 1 g e m e e n-k iesrecht-adresin ontvangst te nemen, zei het „H andels- hl ad" o.m. Do minister van binncnlandsché zaken zou inderdaad zeer vreemd gehandeld hebben, docr een andere beslissing te nemen. Immers, het is niet zijn plicht dergelijke adrea- ©enbezorge'rs te ontvangen. En allerminst is 'hiet zijn plicht zulks te doen, wanneer 1de adxeobezorgers niet eens de moeite ne men vooraf met den Minister een dag en uur overeen te komen, die den Minister zoo. wel <a!s de< adressanten schikken, doch slechts kennis geven: op dat uur en dien 'dag komen wij bij u; gelieve Voor ons klaar te iStaan. Do gchëele ,,roode-Dinsdag"_be too ging is een onfrisch opgezette machinatie. De be- doeling is natuurlijk duidelijk. De ervaring bij het teekenen van de kiesrechtpetitie, bij het bedelen en colporteeren om „bewuste" handteekeningen, heeft den leiders der S.-D. A.-P. zeer duidelijk gemaakt^ dat er iu ons volk geen zeer ernstige drang om uitgebreL Ier kiesrecht dan creeds thans bestaat, "heerscbt, dat de leuze ^algemeen kiesrecht" geen volksleus is. Een betoaging voor al gemeen kiesrecht alleen zou een schrome lijke mislukking zijn, een mislukking,- die maar al te erg zou afsteken bij de merk waardige betooging, te Brussel gehouden. Er moesten dus hulpmiddeltjes gebruikt worden. Als er maar publiek in de buurt ven de b.etooging kwam. Daartoe werden dag en plaats vau de opening der Staten- Generaal voor de betooging gekozen: het publiek, dat opkomt om die plechtige ope ning aan te zien, vult reeds de 6traten,j het publiek, dat bijeenkomt, in de hoop, idat er botsingen mogen komen tusschen zóó verschillende voelende volksmassa's als op djon dag aanwezig zullen zijn, geeft verder leven aan de betooging. Het zijn hulpmiddeltjes, die getuigen van Iden ernst, waarmode deze verkiezingsleus van algemeen kiesrecht als werkelijke volks- wensch naar voren wordt geschoven. Doch het verheugt öns, dat de Pegeering niet uit vrees voor verkeerde voorstellingen en oneerlijke en onware verklaringen en uit eenzetting van de ministerieele weigering zullen bjj dozijnen door de S.-D. A-P.-lei- ders rondgestrooid woerden zich geneigd heeft vertoond een, zij het ook nog zoo on dergeschikte rol te spelen in de betooging yan den „rooden Dinsdag." Het orgaan der S.-D. A..P. „Het V olk", "plaatste boven een artikel, waarin het de weigering besprak, de woorden: „De deur voor 'den neus dicht". Het artikel ving ai- jdus a an Het gebaar van minister Heemskerk, die weigert de deputatie te ontvangen, welke hem het adres met de handteekeningen zou aanbieden, is een lomp gebaar, waarvan !de ware bedoeling niet direct voor de hand lifft. Het kan toch onmogelijk juist zijn wat hij SJegt, 'dat bij met dit gebaar af wil weren, (dat men hem er op zou aanzien aan onza demonstratie medewerking te verlee- tnen, indien hij onze deputatie ontving. Dat is toch maar een van die oppervlakkige, ondoordachte Voorwendsels, waarmee weinig serieuze ministers als de tegenwoordige pre mier, plegen te werken. Het is- waarschijn lijk nog nooit serieus in iemands hoofd opgekomen te meenen, dat-, als hij een ver- aoek van iemand in ontvangst neemt op een gebruikelijke wijze, hij daardoor eenige medewerking verleent. Een minister zou er prijs op moeten stel len een deputatie, die een adres brengt met honderd duizenden handteekeningen, per soonlijk te ontvangen, al ware het maar uit waardeering voor de reusachtige belang stelling in de openbare zaak, die uit die aanbieding blijkt. Als een zoo groot deel Van het volk zich tot de Regeering wendt, dient "een regeering, die uit het volk voort- jekomen is, zooveel respect te toonen, dat zij den bezoekers een stoel aanbiedt. En bij eenig welwillend nadenken had een minister ook kunnen begrijpen, dat, als er in de aanvraag een tijd werd genoemd, waarop het 'de deputatie aangenaam' zou zijn tot een particuliere audiëntie te worden toe gelaten, üat alleen geschiedde,- omdat deze tijd de voor haar eenige materieel mogelijk was. Deze redenen, die minister Heemskerk aan geeft voor zijn weigering, de vrees om door toelating der audiëntie medewerking te ver- leenen aan de demonstratie, en de kwestie van den tijd, daarvan is de eerste een slecht doordacht voorwendsel, en het tweede een krenterige kleinheid, van iemand, die redenen moet opgeven, om iets, waarvan hij het onge paste *wel voelt, te motiveeren en geen eigen lijke ïed-enen kan vinden. Het beroep op het gesprokene op het con gres, 'waar )iet besluit tot het houden der demonstratie werd genomen, is zeker eenig in de geschiedenis. Dat op onze oongressen do Voorstellen en besluiten op onze wijze toegelicht Voorden, is onze zaak en niet die van den Minister. Zelfs is het het recht van ieder burger en van iedere partij iets te stellen tegenover den koninklijken stoet. Daarmede blijft hij toch burger met rechten en beeft het recht door een minister van de kroon behandeld te worden als ieder ander. Dat weet de heer Heemskerk ook wel. Zijn gebaar 'heeft dan ook een andere beteekenis. Na die beteekenis uiteengezet te hebben „innige, diepe haat heerscht in de klin gen van de regeeringsp ar tijen tegenover een volksbeweging 'als deze" besloot bet blad aldus: „Het beste, het welsprekendste protest tegen liet lompe gebaar van minister Heems kerk is vergrooting, versterking van de de monstratie. Heemskerk gooide ons de deur voor den neus diebt, dooh dat brengt geenerlei ver sterking aan de deur zelf. Zijn daad zal een 'waardige plaats innemen naast de met weesmeisjes gevulde tribune van 1884, en bet kiesrecht zal algemeen worden, met of zonder Heemskerk, door den krachtigen on verpoosden strijd er voor, welke strijd door zulke daden slechts aangewakkerd kan wor den. Arbeiders, mannen, vrouwen, allen op, naar Den Haag!" Een hoogst bedenkelijk verschijnsel in het openbare. leven is, zegt de „N ie u- we Zutphensche Courant," dat van den achteruitgang van het parlementarisme. Het blad gaat na, hoe het z. i. komt, dat het gehalte der Parlementsleden voortdu- endd achteruit gaat. De meest bekwamen begaan niet licht de vergissing bet belang van een deel voor het algemeen landsbelang aan te zien; hun blik is niet beperkt tot het oogenblik; zij zien ook bij de te nemen wettelijke maatregelen, wat de gevolgen in de toekomst zullen zijn. Mannen met zulk een ruimen blik komen bij verkiezingen zelden in aanmerking. En wat het karakter betreft, iemand, die niets wil beloven dan dat bij weet te kunnen mi- komen, die zichzelf wil zijn en weigert het landsbelang oon het belang der meerder heid' te offeren, die strikt de waarheid in acht neemt, do zaken niet anders doet voorkomen dan zij zijn, die handelt en spreekt naar eigen overtuiging, niet tran sigeert, tien tegen één, dat zulk een man van karakter het aflegt tegen iemand, die plooibaarder van aard is en het met dat alles jiiet zoo heel nauw neemt. Verder komt nog in dit artikel „dege neratie?" voor: „De achteruitgang van het parlementaire leven is op meerdere wijzen merkbaar, bijv. in dat van de gehouden redevoeringen. Deze verliezen in degelijkheid, wat zij in lengte winnen. De doorwrochte, degelijk voorbereide parlementaire redevoeringen van vroeger jaren worden hoe langer hoe zeldzamer; in de plaats daarvan komen on beduidendheden, slecht verz irgde voor stellen, dikwijls zelfs dwaasheden. Hiermee wordt echter ernorm veel tijd verspild, zoo dat de achterstand steeds grooter afmetin gen aanneemt en dikwijls dringend nood zakelijke hervormingen worden uitgesteld wegens tijdsgebrek. De parlementaire degeneratie manifes teert zich ook sterk in de veronachtzaming der vormen: persoonlijkheden, interrupties, onordelijkheden zijn tegenwoordig aan de orde van den dag, zoodat men zelfs spreekt van verscherping van het reglement van orde, ten einde het gezag van den voorzit ter te kunnen handhaven. Dit is slechts een manifestatie en zou nog niet zoo erg zijn, hoewel het onvermijdelijk het prestige der volkvertegenwoordiging benadeeld: in dien de gevolgen zich niet deden gevoelen in de slordige wetgeving, slecht geformu leerde amendementen! die dikwijls lijnrecht in strijd zijn met de hoofdgedachte van het wetsontwerp, zoodat menige wet de Kamer verlaat als een lappen deken, dikwijls vol van onpractische, zelfs- onuitvoerbare voor schriften, zoodat zij al spoedig na haar in diening wijziging behoeft, waardoor alwe der de achterstand vergroot wordt. Kortom, het parlementaire stelsel wordt door het dalend gehalte der gekozenen, ook wat hun plichtsbesef betreft, meer en meer onmachtig ons aan een goede wetge ving te helpen zooals wij die noodig hebben,- en doet het landsbelang wijken voor partij en persoonlijke overwegingen. Het is een feit geworden, dat de wetgeving het slechtst en het minst verzorgd is in de Staten waar in het verst doorgevoerde parlementarisme heerscht." S u i k e r," maandblad van den Anti- Suikeraocijnsbond, welke zich ten doel 6telt de verlaging, zoo mogelijk de afschaffing van den suikeraccijns, schrijft o. a. Odie hooge aooijns 1 Hij werd zoo on merkbaar betaald, toen men nog niet wist, welk een voedingswaarde de suiker be vatte hij werd onmerkbaar betaald. Maar hoe meer de huisvrouw zal doordrongen worden van de waarheid, dat zij óm dien hoogen accijns den leden van baar huishou den een nuttige voedingsstof moet onthou- de, boe meer er ook „gem(opperd" zal wor den, hoe meer men tot de overtuiging zal komen, dat de suikeracoijns een last is, die zwaar, die veel te zwaar en onbillijk op de verbruikers rust; terecht spreekt Pierson van een „tweeledig offer," dat van hen gevergd wordt. Maar het algemeen doordringen dezer overtuiging gaat slechts langzaam. En geen wonder. Welke huisvrouw, die een pond suiker koopt of op haar maandboekje opschrijft en daan.' een kwartje voor moet betalen of een kwartje ziet genoteerd, zal daarbij denken: van dat kwartje betaal ik nu l3i cent be lasting aan het Rijk? Immers geen. De prijs van de suiker is een kwartje, daarmee uit; dat kost de suiker overal en verder zet de huisvrouw haar onderzoek niet door. En betaalt dus, wat men haar vraagt. Maar gesteld nu eens, dat men die 13-1 cent p. pond suiker nu eens niet in den prijs zelf betaalde, maar dat men van den suikerac cijns een dircte belasting kan maken, zoodat men inééns de som van den verschuldigden accijns wegens het gebruik van suiker ge durende één jaar, een belastingbiljet, waarin u te kennen gegeven werd, dat u als belastigplichtige te betalen bad een be drag van f 27 wat zou men dan heel wat minder „gemakkelijk" dien „weinig druk- kenden" suikeracoijns betalen. En toch is die f 27 zoo om en nabij het bedrag, dat per huisgezin van 6 a 8 personen aan suiker accijns per jaar betaald wordt. Reken maar na: een huishouden bestaande uit man, vrouw, vier kinderen en dienstbode, ge bruikt circa vier pond suiker per jaar, voor welke f 27 accijns betaald wordt. De belasting is weinig drukkend; toch zou het aantal „bedrukte" gezichten niet weinig zijn, als wij plotseling eens verrast zouden worden met een nieuwe belasting, die ons f 27 en meer zou vragen. Het is de manier, waarop de accijns be taald wordt, die den schijn geeft als zou de belasting niet drukkend zijn, maar iu werkelijkheid is de accijns wel drukkend; in gezinnen, en dat zijn de meeste waarin men met een beperkt inkomen moet toekomen, zelfs zeer drukkenden bovendien nog onevenredig drukkend, omdat hij de zwaarst te dragen lasten legt juist op dat gedeelte der samenleving, dat suiker als voedingsstof het meest noo dig beeft. Een last naar draagkracht is het geenszins uit den aard der zaak zelve: de millionnair betaalt f 27 per 100 K.G., de schamelste daglooner precies hetzelfde. Juist het ontbreken van het belastiü^-. biljet maakt de belasting zoo „gemakkelijk draagbaar," zoo „weinig drukkend." Maar zij is drukkend. En dat bewijst wel bet sui- kergebruik per hoofd in tons land 14 en drie vierde K.G. per hoofd deT bevolking, tegen over een gemiddeld hoofdelijk gebruik van 25 K.G. voor Europa en 38 K.G. voor Ame rika. Stel tegenover ons land Engeland, dat steeds geprofiteerd heeft van lage sui kerprijzen. Engeland met een jaariijksch! hoofdelijk gebruik van circa 45 K.G., maar met een recht op suiker, dat twaalfmaal minder is dan bij ons en men behoeft geen ingewikkelde berekeningen verder te maken om het drukkende van onzen suiker- aocijns aan te toonen. De Haagsohe correspondent van de „Z utpbensohe Courant" besprak de „nieuwigheid!" iu de pers: oTitieöC op handel en wandel der Ko ningin. „Onwelkom", zegt hij, „is die nieuwig heid ons niet. Geenszins omdat wij van oor deel zijn, dat Hare Majesteit zelve de cri- tiek in sterke mate uitlokt, maar wijl alles beter is dan de slaafsche, onoprechte adio- ratie, waarin de pers voor het Vorstenhuis scheen neergezonkeneen aanbidding, die te zeer strijdig lijkt met de zeden van dezen tijd, die vele beschaafde lieden te veel her innerde aan de hypocriete praktijken van vleiers der vorsten dan dat zij op den duur iets er toe bij kon dragen om den band tus schen Vorstin, en volk te verstelden. Wij gelooven stellig, dat de schuld van die door ons gelaakte houding van het over- groote deel der pers bij deze zelf ligt en dat de Koningin er part noch deel aan heeft. Wellicht heeft zij zelve, zoo zij zich de moei te getroostte de verslagen van baar „fait9 et gestes" na te gaan, zioh ook wel eens ge- ergerdf aan de overmaat van bloemzoete woorden, van kruiperige adjectiva, van ver heerlijkende epitheta; aan de valsake senti mentaliteit, die er in wemelde en het geheel tot griezelige lectuur maakte. Sprak men met collega's journalisten over die soort verslaggeverij, dan lachten zij allen en zeiden: het publiek wil dat. Of zij zich daarin niet vergisten? Wan neer men in de verslagen van de eerste in komst van Prinses Juliana in Amsterdam in de couranten leest, dat bij het vertoonen der Prinses „in aller oogen tranen blonken", dat het een „onvergetelijtk, diep ontroerend schouwspel" was te zien hoe „De Hooge Vrouwe" (met drie hoofdletters) Hoogst- haarzelver Koninklijk Kind" omhoog bief.... wanneer men een kolom leest op de meest onsmakelijke wijze met zulke woor den volgepropt, dan overvalt u een gevoel van wrevel, niet ten opzichte der Koningin, maar ten opziobte van de krant, die zoo baar verslagen vervalscht. De fantasie van kinderen moge daardoor geprikkeld wor den, verstandige lieden nemen zioh voor in het vervolg de Koninginne-reportage over te slaan. Maar niet alleen bij reizen of ietwat belangrijke gebeurtenissen spuit de pers haar zeer speciale Koninginne-woorden- sohat. Onze kranten staan dagelijks vol met berichtjes over kleine gebeurtenissen ten Hove en ook dlie zijn in ergerlijken stijl geredigeerd. Men heeft zelfs in sommige organen bet Middeleeuwsohe woord „noen maal" opgedoken, omdat het Hof nu een maal niet als andere gezelschappen een diner geeft of tot het middagmaal uitnoo- digt. En alsof die plechtigheden circusvoor stellingen waren, wordt liefst gewaagd van „gala-maal", „gala-lunch" en dergelijke van smaak gespeend© termen. Wanneer de Koningin een trouwen bediende een medail le la-at overhandigen, dan moet dat ook al weer in „gala-stijl" geredigeerd worden. Het Hof wordt met ruikers van nage maakte bloemen geen dienst bewezen en bet is al eens gebleken, hoezeer de overdrij ving der pers de personen van het Ko ninklijk Huis kan schaden. Toen Prins Hen drik ziob ;>p werkelijk beminnelijke wfjtalt bij d£ ramp van de „Berlin" aan den Hoot| v ^-Holland had gedragen, werd het yoaê gesteld alsof hij heldendaden had verrid&A had men zich gehouden bij de werkelijkheid iedereen zou sympathie gevoeld hebben vooi 's Prinsen belangstelling in het lot der offlt gelukkige schepelingen; nu echter is W slechts er in geslaagd alle voordeel, voor dB reputatie van den Prins-Gemaal uit de gc beurtenissen aan den Hoek te trekken, ti bedekken onder kinderachtige legenden.'* Verhooffing der Oorloffsbegrooting voor 1911. (Vervolg van het vorig nommer.) Voor zooveel de veld-artillerie bei treft, zal een indeeling van het regiment in dne afdeelingen moeten worden aangek nomenterwijl ook bij de vesting* artillerie een gewijzigde onderver* deeling van het regiment zal moeten tot stand komen. Daarentegen is het in de toekomst te ver» wachten, dat in de directie over de artille rie-inrichtingen in dien zin een wijziging zal zijn aan te brengen, dat aan het hoofd van het geheel en van de drie werkplaatsen zelve, burger-ambtenaren, in stede van hoofdofficieren van het wapen der airtille* rie, zullen moeten worden gesteld. Een en ander is oorzaak, dat de organi satie van het officierskorps der artillerie in de toekomst als volgt kan worden aan genomen: 9 kolonels, 34 luit.-kolonels en majoors, 128 kapiteins en 251 luitenants, derhalve een vermeerdering met 6 hoofd officieren. Als tweede middel om tot een vluggere doorstrooming in het officierskorps te ge raken, werd genoemd de bevordering van de tusschentijdsche verlating van den dienst. Met de navolgende pensioenbedra- gen kan, naar 's ministers meening, een be vredigende toestand verkregen worden: luit.-generaal f 3000; generaal-majooT f 28C0; kolonel f 2500; luit.-kolonels f 2300; majoors f 2100; kapitein f 1500 met verhoo ging tot f 2000; eerste-luit. f 1000 met ver hooging tot f 1200; tweede-luit. f 900. Deze algemeene verhoogingen van de pensioenen beeft ten gevolge, dat het even redig pensioen bij gedeeltelijk volbrachten diensttijd mede verhooging ondergaat. Op zichzelf is dit middel evenwel niet voldoen de om het gewenschte resultaat te bereiken. Daarnevens zal de mogelijkheid moeten be staan om het pensioen te doen aangroeien tot f 200 's jaars, zijnde hetzelfde bedrag, hetwelk door een kapitein in het 'leger die nende, kan worden verworven. Dit zou kunnen worden verkregen door een bepaling dat zij, die zich verbinden hun reserveplicht te vervullen bij de land weer, hun verdere diensten naar een ande ren voordeeliger maatstaf zullen zien geregeld, dan volgens de reservewet thans het geval is. Zoo zal ook voorzien worden in bet zoo nijpend gebrek aan reserve-officieren der landweer. Vervolgens betoogt de minister, dat de voorafgaande maatregelen van invloed z ij nop dengang der bovorde- d e r i n g. Bij het wapen der infanterie zal men verkrijgen een verbetering van den gang der promotie, welke zich teekent door de volgende cijfers: ©en officier die op 22- jarigen leeftijd tot tweeden luitenant wordt aangesteld, bereilkt na 15 jaar den rang van kapitein; 8 jaren later, die van majoor5$ jaar later dien van luit.-kolonelrier jaar later, dus op 54- 55-jarigen leeftijd, dien van kolonel on zal 3 o£ 4 jaren in dien rang hebben gediend, den voor pensioen gevorderden diensttijd van 40 jaar hebben volbracht, en dus, indienhij niet tot opperofficier wordt bevorderd, in het genot van pensioen kunnen treden. Ook bij het wapen der artillerie zal een ver betering verkregen worden. Traktementsreg el i n g. Bij 't ontwerpen van een traktementsregeling voor de officieren is o.a. uitgegaan van de volgende beginselen: lo. de traktementen van het wapen dei 16) „Ja, zei Téphany, meer onder den indruk van Michaels blik sn houding, dan van zyn vroorden. „Ik zag zyn gelaat heel duideliik. En toch was by vreeselijk veranderd. HU zag #r sfscbuwelUk uit. Zyn gezicht was ge zwollen en had een akelige kleur. De oogen puilden uit, de tong hing uit den mond. Den volgenden morgon zei ik bU mUzelf, dat ik een naren droom had gehad. Maar het is en blijft een feit, dat myn arme vriend, di is dagen voordat ik dat visioen ha l, nood lottig verdronken was en zijn lpjk, ongeveer op hetzelfde tijdstip, dat ik hem voor my zag, uit een der fjords werd opgehaald Tepefy zei mets. En Miohael vervolgde ruw en hilna gebiedend, alsof bU zijn eigen gelooi ook aan anderen wilde opdringen: „Ik zeg, dat de dooden altyd om ons heen zyn. Nog meer, hun tegenwoordigheid zet ons soms aan tot het doon van goede of «lechte daden. Zy bezielen ons met groot che gedachten, zy zetten ons aan tot het doen van goede dadenen soms ook, Tépbany, tot het doon van een misdaad." „Denk niet aan zulke dingen, Michael. Het spyt me, dat ik je Eantecs geschiedenis heb verteld, ik Zy zweeg, want Michael luisterde toch niet fiaar haar. Hy was haastig het binnenkamer tje ingegaan en kwam met het pleisterbeeld terug. Vergeel wfl," mompelde by. „Jeweethe*, ik ben altyd de slaaf geweest van myn im- pulsies. Verleden zag je iets spottende in dit gezicht. Ik had graag, dat je het weer eens in een ander licht zag. Biyf stil zitten waar je zit. Nu nu wat zie je nu?" Téphany vond iets aandoenlyks in zyn angst. Zy keek naar het pleisterbeeld, dat, zooala zU nu opmerkte, niet heelemaal wit meer was, maar een geelachtige tint bad gekregen, als iets, dat aan den invloed van lucht en zonneschyn heelt blootgestaan. Té phany leidde hieruit af, dat het een afgietsel was, dal lang geloden genomen was. Als het meisje nog leefde, zou zy nu een vrouw zyn. En als zy dood was Michaels stem stoorde haar in haar over peinzingen. „Ik ben biy, dat je nadenkt over je ant woord. Ik wil, dat je er den tUd voor neemt. Doe me het genoegen en zeg me precies wat je denkt." Téphany wreef zioh de oogen. De kop had, zooals zy hem nu zag, iets stralends. Dit lag natuuilyk aan het licht en de schaduwen, die er op vielen. Zonder iets te zeggen stond zy op en bokeek het gezicht van alls kanten. „T Is wonderiyk 1" riep <y eindeiyk uit. „Ik zal je één ding zeggen," zei hy bruusk. „Het meisje, van wie dit etn afgietsel is, is dood." ,'t Arme kindl" zei Téphany. „Waarom zeg je dat, Téphany? 't Is mis schien gelukkig voor haar, dat zy dood is. ZU is jong gestorven." Hy aarzelde. Klaarblykelyk brachten een vurig verlangen om zich te uiten en de wensoh om het geheim, dat hy in zich omdroeg, niet te veriaden, hem in vreeselUken tweestryd. Opeana visi hy uit: ,'tl» genomen, toen zy dood was, Téphany. BegrUp je? 'tls een doodenmasker." „Een doodenmasker? 0, dat is haast onge looflijk, omdat „Ja, ja, ga door „Omdat zelfs het pleisterbeeld schynt te leven. De uitdrukking is in deze weinige mi nuten meer dan eens veranderd. Wat zie ik er nu in?" Zyn gejaagdheid, die zoo aanste- kelyk, zoo overweldigend was, deelde zich aan haar mee. „Ik zie een weemoed, die hst hart pyn doet. Zy moet geloden hebben Michael wreed geleden." Het lyden, waarvan zy sprak, scheen van het gelaat van het doode meisje in dat van Michael te zyn overgegaan. Téphany voelde, dat zy een diepe wonde In de ziel van haar ouden vriend had opengereten. Deze gewaar wording deed haar pyn. Michael's gelaat nam oen harden trek aan. „Je hebt fijne voelhorens," zei hy. „Dat heb ik altUd geweten." „Ik had je voor niets ter wereld willen kwetsen," zei Téphany. „Je bent niet veranderd, Téphany." Het bloed steeg haar naar de wangen. Hy had haar eens liefgehad en zy hem ook. Maar zy waren beiden veranderd. Michael bad haar verwarring niet opgemerkt en zy beproefde weer goed te maken wat zU had gezegd. „Ik zei, dat zy geleden moest hebben, Michael. Maar van hier gezien en hier velt het licht er het beet op kan ik beslist verklaren, dat er geluk spreekt uit dit trekken. Quja, ik zie het duidelyk. Op dit oogenblik straalt dat gezicht van vrede, van blUdschap, byna van triomf." By ieder woord, dat zy sprak, scheen Mlohael, die haar strak aankeek, jonger ongelukkiger te worden. De verandering wae treffend. En Téphany vroeg zich misschien wel voor de honderdate mail af: „Wat is dit meisje voor Michael geweest?" „Dank je," zei hy rustig. Toen nam hy het beeld bijna teeder op en droeg het naar zyn slaapkamer. Toen hy terugkwam, toonde hy, voor hot eerst sinds zy elkaar op de kado hadden ontmoet, een groote belangstelling in de verandering, door de jaren in haar teweeg gebracht. „Je bent niet meer hét leelyke jonge eendje," zei hy „Het jonge vogeltjo heeft nu mooie veeren. Heeft juffrouw Lane een erfeme gekregen? De kleine Téphany van Pont Aven was arm." „Ik heb ten minste genoeg om te leven," antwoordde zy op onverschilligen toon. Of schoon zy verlangde hem alles te vertellen, begreep zU toch, dat een uitvoerig verhaal van haar aucoes den zwakken band, die hen nog aan elkander bond, licht zou kunnen verbreken, 't Was betsr, dat hy dacht, dat zy bet geld om zich mooi te kleeden en goed te leven, had geërfd, dan verdiend. Toen begon Michael, op tameiyk ontevreden toon, te spreken over het leven in Engeland. Té phany had hem vroeger dikwyls hierover hooren uitweiden. „Londen. Ik kan het niet uithouden ln Londen. De stryd, de verfoeilyke stryd om bet bestaan, kan ik niet aanzien. Die akeligs, verwrongen gezichten om me heen, blyven me altyd vervolgen Zooveel levens mislukken. Zoo weinigen hebben succes. En degenen, die succe3 hebben, kyken met opgeblazen ge zichten rond en grinniken. O, het is dwaas van me om zoo te spreken. Je denkt nu natuurlek: hy heult zelf geen succes. Uy ia zslf niet geslaagd. Hy is jaloersch op hen, die wél slaagden." „Neen, neen, dat deuk ik niet," zei Téphany. „Ik had kunnen slagen," vervolgde Michael. „Het ia myn eigsn schuld, vergeet dat met, myn eigen schuld, dat ik een vergeten man ben. Maar al had ik succes gehad, al was Ik ryk, dan zou ik toch hier in Bretagne blyven, omdat ik het land en het volk lielheb. En zelfs nu nog, na alles, wat ik geleden en doorgemaakt heb, vind ik moor genot ln het zien van een mooie kleurschakeering, van ds smaragdgroene tint van oen golf, die op het punt is zich in schuim op to lossen, dan in alle steden ter wereld." Hy zweeg en klemdo de lippon op elkaar. „Vroogor hadt je altyd zooveel oog voor den vorm," merkte Téphany op. „Nu scbUn je meer te zien naar de kleur." „O, wat den vorm bolreft," antwoordde Michael, „aan jou, Téphany, wil ik het wel zevgon: ik heb net zoo lang gestreefd naar zuiverheid van vorm, tot ik voor niets meer terugschrik. Ik kan alles teskenen wat m|) onder do oogen komt. Maar in het weergeven van de klsur slaag ik niet altyd." „Toch wel. Het portret van het kind op het binnenplaatsje is prachtig van tint." „O, ja, dkt Haar nieuwsgierigheid, die opnieuw de over hand begon te krUgen, deed haar het gesprek we or brengen op het kind, ln de hoop Iets naders te vernemen omtrent hst meisje, de vrouw. „Ja. Het is het beste, wat ik ooit van je heb gezien, 't Ia zelfs een der beste schilde ryen, die ik ooit heb gezien." Hy hield den adem in. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5