No. 15817. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag- 13 September. Tweede Blad:
Anno 1911.1
Buitenlandseh Oyerzieht.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Vergifienis aan allen.
Er is in den internationalen toestand se
dert giet-eren nog weinig of geen verande-
ring gekomen. En dat zal nog wel zoo een
tijdje blijven. Eerst eind dezer week wordt
het antwoord van Frankrijk o-ver M a r o k-
k o verwacht, en dan ia Duitschland weer
aan het woord.
De Fransche regeering ia natuurlijk druk
bezig met haar beraadslagingen over de
Duitsche tegenvoorstellen.
De ministers hebben van 4 tot 7 uren gis
termiddag ministerraad gehouden. De mi-
i uister van buitenlandsche zaken gaf een
uiteenzetting van den stand der onderhan
delingen en heeft de beginselen, waarop
bet antwoord, dat hij aan Duitschland
£enkt te geven, berust, aan het oordeel
van den ministerraad onderworpen.
Naar verluidt zouden omtrent het Fran
sche antwoord o. a. de volgende hoofdpun
ten zijn vastgesteld: Frankrijk eischt vol
komen politieke vrijheid zondeT de restric
ties, die daaraan bij het Duitsche tegen
voorstel nog gesteld zijn. Frankrijk biedt
de meest volledige waarborgen voor alge-
meene en algeheele handelsgelijkheid voor
alle landen.
Hoewel de ministers ten stelligste hebben
geweigerd ook maar de minste aanwijzing
te verstrekken, schijnt dat het door minis
ter De Selves voorbereide antwoord zoo
duidelijk als maar mogelijk is zal zijn ten
aanzien van alle beginselkwesties, door de
laatste yoorstellen van Duitschland opge
worpen,. met name betreffende de noodza
kelijkheid om in Marokko gelijkheid op
economisch gebied onder.alle mogendheden
te handhaven en de politieke' vrijheid van
iFTankrijk te verzekeren.
Minister De Selves zou zich, bé'den naar
Rambouillet begeven om president- BSffièrea
in kennis te stellen met de door den minis
terraad genomen besluiten. Hij zal vervol
gens den definitieven tekst vin het ant
woord, dat voor het einde der week naar
Berlijn zal worden gezonden, vaststellen.
Nog altijd kunnen de Duitschers het niet
goed zetten, dat Engeland hun zoo ia de
wielen rijdt.
Do „Köln. Zeit." neemt weer een artikel
óp, waarin de heele schuld van het gebeur
de op Engeland wordt geschoven. Het ia
Engeland's streven, zoo lezen wij, om de
beide groote vastelandsmogendheden tegen
elkaar op te hitsen. Daarom moet voor dit
land het bijleggen van de Marokkaansche
quaestie bijzonder smartelijk zijn, omdat
'daardoor een der gevaarlijkste oorzaken van
wrijving tusschen Frankrijk en Duitschland
uit den weg zal worden geruimd.
Het blad wijst, op deze omstandigheid,
om het Duitsche volk te doen zien, van boe
groot belang het is, kalm en ru3tig bet ein
de der besprekingen af te wachten. Een fi
nale regeling van de Marokkaansche quaes
tie .met Frankrijk beteekent voor afzfehba-
ten tijd de venekering van den vrede; en
boe' beter de regeling is, des te gemakkelij
ker zullen in de toekomst aanleidingen tot
misverstand worden uit den weg geruimd.
Als de politieke factoren uit de onder
handelingen zijn weggenomen, besluit het
Keülsohe blad, zullen de besprekingen zon
der bitterheid worden gevoerd, en leiden
tot een goede regeling. En als dan Frank
rijk in zijn Marokkaansche ondernemm-
jgpen de noodig© bevrediging vindt, dan zul
len wij eindelijk alleen tegenover onze En-
gelsclie vrienden staan. Dat zal een begee-
renswaardig doel zijn, want alleen ig Enge
land, zooals de ervaring leert, veel vrede
lievender gezind en gemakkelijker te behan
delen, zoodat dan de waarschijnlijkheid
groot is, dat in de volgende jaren het Duit
sche volk in een langen vrede, welvaart en
rust vinden zal, waardoor de harde beproe
vingen zullen worden beloond, die thane
aan zijn geduld en zijn vaderlandsliefde
.worden gesteld.
Niettegenstaande de moeilijkheden dus
overal vredelievende uitingen.
Wij hebben steeds op politieke gronden
aangetoond, dat het vrede zou blijven. De
zer dagen is door het stuk Van generaal
Den Beer Poortugael; waarvan wij gisteren
een uittreksel gaven, op een nieuw punt de
aandacht gevestigd* n.L op het gebrek aan
levensmiddelen, dat in dezen tijd te ver
wachten zou zijn, en dat in haar nasleep
allerlei rampen zou meevoeren, als ziekte
enz. De droge zomer maakt het noodig dat
er uiterst voorzichtig bijv. met het water
wordt gehandeld. Een en ander zal een
niéuwe aanleiding vormen tot den rustigen
afloop der Marokkaansche onderhandelin
gen.
Gisteren is de Duits ch e soci at'is-
tiache partijdag te Jena geopend.
Onder de buitenlanders, die het congres
bijwoonden worden genoemd de Tsjeehen
Soukup en Stein^ de Rus Axelroth, de
Franschman Bracke, de Engelschman
Quëlch, die verleden jaar in Stuttgart werd
uitgezet, de Nederlander Ankersmit, redac
teur van Het Volk, 4e Belg Vandersmissen
en de Serviër Topalovitsj.
De Oostenrijksche afgevaardigde dr. Vic
tor Adler hield een toespraak, waarin hij
zeide: Oorlog, hongersnood en pest bedrei
gen de rijken van Europa, alsof het nog
was als voor vele eeuwen. Maar wij heb
ben allen het bewustzijn, dat het proleta
riaat langzaam maar zeker de bekwaamheid
krijgt, dó leiding in handen te nemen, waar
voor de heersbhende klassen steeds meer
de macht verbezen.
De aanstaande verkiezingen van den
Duitschen Rijksdag vormen natuurlijk den
hoofdschotel der besprekingen. De vraag,
of de sociaal-democraten overal eigen can-
didaten zullen stellen, dan wel met andere
groepen der linkerzijde samengaat, om den
jonkers zooveel mogelijk mandaten te
ontnemen, zal tot ernstige debatten aanlei
ding geven.
Omtrent Portu gal is ook nog weinig
met zekerheid mee te deelen. Nu eens ia
het alles even mooi, dan weer schijnt het
land één groot samenzweerdcrshoL Om-
heat den inval der royalisten wordt als
volgt gerapporteerd- Zij zouden zich heb
ben geconcentreerd nabij Orense (in Spanj?)
ten getale van 4 tot 5000 man, bestaand©
uit. infanterie, cavalerie ©n artilleri©. Zij
zouden in het bezit zijn van veertig kanon
nen, meerendeels snelvuurgeschut. Zelfs
zouden zij over eenige luchtschepen be
schikken.
De oorzaak van de vertraging in den op-
marscb naar de Portugeesohe grens moet
gezocht worden in tijdelijk geldgebrek; de
royalisten verwachten echter binnen eenige
dagen nieuwe geldzendingen uit Brazilië ©n
Engeland. .Behoudens onvoorziene omstan
digheden, voorziet men binnen een week
den aanval. De royalisten moeten overt iigd
zijn, dat de republikeinsche soldaten bij
het eerste treffen naar hun zijde zullen over-
loopen.
Afwachten zullen we maar.
"We hebben prinsesLouiso gisteren
verlatentoen zij vluchtte uit de Koninklij
ke omgeving van Dresden, met behulp van
haar broeder, aartshertog Leopold.
Toen zij in Zwitserland mot haar broe
der was aangekomen, was haar eerste ge
dachte
Ziezoo, hier ben ik veiligmaar tevens
gevoelde zij, dat zij thans afgedaald was
van haar hoog standpunt en dat zij nu op
ging in de menigte, dié zich rondom haar
bewoog, en dat het thans voor Kaar gedaan
was met alle vorstelijke pracht en praal.
Moede naair lichaam en geest viel zij,
zoodra zij in het hotel was aangekomen, op
een bed neder, waar zij in tranen uitbarst
te. Haar moeheid echter overwon haar ver
driet en zij viel eindelijk in slaap. Na eeni-
gen tijd werd zij wakker, doordat de deur
openging en een vrouw binnentrad van bui
tengewone schoonheid, die zich aan haar
voorstelde als de aanstaande vrouw van
haar broeder Leopold. Louise wist, dat
haar broeder betrekkingen onderhield met
een burgermeisje; dat Rij echter van plan
was met haar te trouwen was haar niet
alleen nieuw, maar ook onaangenaam, daar
zij vreesde, dat haar eigen voornemens
daaTonder zouden lijden- En dat dit het
geval zou zijn, bleek 'alras. Zij had n.l. er
op gerekend, dat Leopold bij haar zou blij
ven tot tijd en wijle dat zij, na den dood
van haar schoonvader, zonder gevaar naar
Saksen kon terugkeeren, maar haar broe
der deelde haar al spoedig mede, dat daar
van niets kon komen, daar hij binnenkort
in het huwelijk zou treden. En bovendien,
verklaarde hij overtuigd te zijn, dat Louise
het niet lang buiten haar kinderen zou kun
nen uithouden, en zich dus den een of an
deren dag beslist naar Dresden zou hege
ven, ofschoon zij er op kon rekenen, dat
zij dan ten spoedigste in een krankzinni
gengesticht opgesloten zou worden.
Welk een indruk die openhartige verkla
ring op Louise moest maken kan men zich
voorstellen; zij was dan ook niet in staat
het gesprek voort te zetten, maar zocht de
eenzaamheid op om weder tot kalmte te
komen.
In de smartelijke uren, die zij door
bracht, rij.pte bij haar het denkbeeld, dat
haar slechts één middel ten dienst© stond
om zich uit de moeilijkheden te redden,
n.L iets te doen, dat haar terugkeer naar
Dresden voorgoed onmogelijk maaikte. En
dat middel was: zich te compromitteeren.
Maar met wien? Dit was de quastie. Zij
wist dat men haar te Dresden van. allerlei
liefdesgeschiedenissen had verdacht. Die
praatjes had zij voor zichzelf afgedaan met
een minachtend schouderophalen, daar zij
zich volkomen onschuldig wist. Maar nu
herinnerd© zij zich iemand, die geleden
had door zijn vriendschap voor haar en die
haar eens, spontaan, had gezworen, dat hij
steeds bereid gevonden zou worden haar t©
hulp te komen, wanneer zij zijn bescher
ming noodig mocht hebben. Dat was <fe
heer Giron, de oud-gouverneur van haar
kinderen.
Zij deelde haar plan aan haar broeder
Leopold mede, die het volkomen goedkeur
de, ten eerste omdat hij een vriend was van
buitengewone maatregelen en ten tweede
omdat hij zich zijn zuster wel van den hals
wilde schuiven, ten einde sijn huwelijk te
bespoedigen.
Er was echter iets, dat Louise voorloo-
pig nog weerhield, de gedachte n.l. dat het
geen zij stond te doen schande over haar
ouders zou brengen. Zij zond haar vader
dus een telegram, waarin zij hem smeekte
haar een toevlucht te verleenen, maar ont
ving daarop het volgende harde antwoord:
,,Wij hebben meer kinderen en kunnen
niet alleen rekening houden met jou." Nu
was de zaak beslist.
Giron kwam naar Zürich:
„Aanvankelijk," schrijft Louise, „wilde
hij mijn zelfopoffering niet aannemen,
maar ik hield Rem aan zijn belofte. En
thans nu ik met beter oordeel en meer koel
bloedigheid het verleden beschouw, zie
ik in hoe roekeloos en onverstandig ik han
delde. Ik was echter destijds blijkbaar niet
in staat den ernst yan mijn daad te be
seffen."
„D e B e ü~k e 1 aar," chr.-soo. week
blad, schrijft:
Het grondwetsministerie-
Heemskerk zal waarschijnlijk het ein
de der coalitie zijn. En nu is het slechts de
groote vraag of dit grondwetsministerie-
Heemskerk vóór of na 1913 zal wezen. Dit
hangt vrijwel af van de kneedbaarheid van
minister T&lma en van de volgzaamheid der
Kamermeerderheid.
Invaliditeitsverzekering en tariefsherzie
ning moeten vóór 1913 in veilig© haven; ge
beurt dit niet, dan wordt de positie te
hachelijk. Blijft nu de ziektewet voort
gaan, dan is dit vrijwel afgesneden. En
dus van tweeën één, of minister Talma buigt
geeft gansch zijn stelsel op en laat invaili-
diteitsverzekering voorgaan, of de zaak
staat voor 1913 toch vrijwel verloren, de
sociale wetgeving wordt achteruit gescho
ven, misschien met aftreden van minister
Talma, het grondwetsministerie-Heemskefk
treedt vóór 1913 op, de coalitie ligt uiteen.
Doch kneedbaarheid van miniser Talma
is nog niet voldoende. En tariefswet èn in
validiteitswet moeten een meerderheid vin
den. Blijkt men in dezen niet zeker genoeg
van de volgzaamheid der recht&ohe meer
derheid, dreigt er zeer beslist gevaar, kan
men het er niet op aan laten komen, dan
moet dit alles naar achteren geschoven en
ook dan moet vóór 1913 het grondwets
ministerie-Heemskerk optreden.
Weet het Kabinet vóór 1913 tariefsherzie
ning en invaliditeitsverzekering in het
„Staatsblad" te brengen, dan is de
zege van rechts in dat jaar zeer waarschijn
lijk. Eén liberale concentratie-politiek
dreigt dan weer der coalitie in de kaart te
spelen, het gevaarlijke van een tariefsher
ziening, die ter wille van de politiek wordt
doorgehaald, is den volke nog niet duide
lijk, het anti-nationale der dwangverzeke
ring is nog niet genoeg gebleken.
Zoo moet men er dan in 1913 komen vrij
wel zonder program. Een grondwetsherzie
ning al of niet onder anti-revolutionnaire
leiding kan dan bij de kiezers gewicht in de
schaal leggen. Op zichzelf geenszins ten
onrechte. Maar is dan straks de herziening
tot stand gekomen, dan is er voor de
coalitie ook het einde. Met een program
louter van schoolwetsherziening kan men
niet regeeren, valt het bondgenootschap
ten slotte niet te handhaven.
Ziellier juis het onhoudbare der coalitie.
Met kunst en vliegwerk heeft men een ge
zamenlijk program weten vast te stellen,
zonder werkelijke eenheid van uit de chris
telijke beginselen. Maar is dit program nu
verwezenlijkt, wat rest dan? En verwezen
lijkt men het niet, dan is uiteraard de po
sitie vrijwel verloren.
Aan een poging tot nieuw program zal
het in 1913 en na 1913, voorzeker, niet ont
breken. Op sociaal terrein ware dan wel
licht tusschen de anti-revolutionnaire en de
roomsch-katholieke partij eenig© overeen
stemming te vinden in de lijn. van publiek©
bedrijfsorganisatie. Maar van christelijk-
hfstorische zijde is men hiervoor wel nim
mer te vinden.
Men mag dan nu tot 1913 nog voort blij
ven schipperen, al meer blijkt, dat men ter
rechterzijde op sociaal terrein volkomen
uiteengaat. Dit valt niet te overbruggen.
En juist deze sociale wetgeving zal op den
voorgrond komen.
Men behoeft slechte vraagstukken te
noemen als: staatsbedrijven, tien-uren.wet,
belasting naar draagkracht, steun van
overheidswege aan groote gezinnen, om
aanstonds te kunnen vaststellen, dat men
hierin bij rechts uiteengaat. In zake steun
aan groote gezinnen zou men nog het eerst
aan overeenstemming denken, maar derge
lijke steun eischt wel vóór alles belasting
naar draagkracht, en van veThooging van
directe lasten wil men ten deel© niets we
ten. Zoo komt telkens verschil.
In het huidige program heeft de coalitie,
en bijzonderlijk dr. Kuyper, haar hoogte
punt van politieke handigheid bereikt.
Maar daarmede heeft de machtspolitiek
der coalitie- dan ook uit. Dit valt niet te
herhalen.
Zoo ligt waarschijnlijk in een grondw 'js-
ministerie-Heemskerk het laatste coalitie-
bedrijf. Maar bij dat al wordt ook van uit
de Kanaalstraat het politieke schaakspel
voortgezet. En deze zetten op het schaak
bord zijn zeer onbèrekenbaar.
In „De Nederlander" komt voor een
beschouwing naar aanleiding van een uit
lating van minister Talma in zijn
memorie van antwooTd aan de Eerste Kamer
over de Steenhouwerewet.
De schrijver zet uiteen, hoe oudtijds de
Irechten der burgers veelal afhankelijk waren
van de inzichten van ambtenaren, en hoe
daarvoor later een systeem is ingevoerd, vol
gens hetwelk de rechten der burgers wor
den omschreven bij de wet (Tijks-, provin.
ciale- en gemeentelijke) en algemeenen maat
regel van bestuur, die dan echter op de
wet zelve berusten moet.
Het spreekt vanzelf, dat cok in sommige
gevallen ambtenaren direct bevelen moeten
kunnen geven; bijv. labile ambtenaron van
politie en alle anderen, die met eenig toe-
zióht zijn belast; maar deze ambtenaren ge
ven geen „voorschriften"; zij zorgen slechts,
dat de „voorschriften" worden nageleefd..
Zoodra een „voorschrift" noodig tis, moet
do wet, de algemeene maatregel,- do ver
ordening van gemeente of provinciale sta*,
ten, dien maatregel vaststellen. IJ
Iu do laatste jaren' echter tracht men naaü.'
het „ancien regime" terug te keeren. Amtw-1
te naren vinden het nu eenmaal lastig ge»:)
bonden te zijnQ-ls zij meenen, dat iets noo-
dig is, vorderen zij gehoorzaamheid, en als
hun gevraagd wordt, welk voorsciirift voert'
gij uit, krachtens welk voorschrift moet ik 1
u gehoorzamen? dan is dit hun hoogst on.
genaam.
Daarom heeft men er dit op gevonden:'
Alleen de algemeene maatregel van bestuur
stelt, mits rustende opeen wet, den om
vang van iemands recht vast. Welnu, zêtt
eenvoudig in. een der bepalingen van dien
maatregel, dat de burger moet handelen naar
het „voorschrift" van den ambtenaar, en gi|
zijt er. Welk het voorschrift van den amb
tenaar zijn zal, weet gij niet; het wordti
niet afgekondigd, niet eens altijd sch rif lelijk
meegedeeld; maar de ambtenaar schrijft voor
en gij gehoorzaamt. Gij kunt klagen bij
zijn chef, maar, is de ambtenaar bij dezen
goed aangeschreven, dan hebt ge weinig kans
van gehoor t© krijgenbovendien wordt do
ambtenaar, tegen wien gij u verzet, voor
liet vérvolg allicht uw vijand. En gaat gij
naar den rechter, om aan te toonen, dat
al wat gij de©dt, al volgdet gij het voor.
schrift van don 'almbtenaar niet, toch' vol.-
komen beantwoordt aan de algemeene rege.
len, door wet en Koninklijk besluit vast-
gesteld, dan krijgt gij tot antwoordDat
doet or niete toe; in den algemeenen maat-:
regel van bestuur staat, dat gij to gehoor-
zamen hebt aan de voorschriften van den
ambtenaar, dat gij hebt t© handelen tcu
„genoegen van B. en Ws.", en daarmee is
het uit. Hebt gij het ambtelijke voorschrift
niet nageleefd, dan moet ik, rechter, u. ver-
oordcelen, al beantwoordde overigens uw
handeling aan d© bedoeling van het Kon.
besluit, -ig'
Zoo komen wij langSi een omwegje weet*
ond-etr do oude beambten-regeering
Da-air zal zekér alles, wat „liberaal" denkt»,
tegen opkomen. Immers, steeds werd de on
derworpenheid van den burger, niet aan'
den ambtenaar, maar aan de web, als eisch!
gesteld van constitutioneel reoht.
Mis. Het lijkt ©r niet naar. Met beroep
op de eischën van do industrie geeft men
het moeizaam verkregen recht prijs. Niet
meer aan den algemeenen regel zijn wij
onderworpen, maar aan het inzicht van den
beambte omtrent do uitvoering of toepas^:
sing van dien algemeenen regel. Toon ik
aan, dat aan de bedoeling van den alge-'
meenen regel evengoed wordt voldaan door
ïnijn inrichting der fabriek, als dcor die; -
welke de ambtenaar verlangt, en die mis-
öchien onnoodig kostbaar of onuitvoerbaar,
is do rechter moet mij veroordeelen, a|
geeft hij mij volkomen gelijk! Een alge-:
mCene maatregel, die onbillijk of vexatodr
is, valt onder de kritiek van de Volksver
tegenwoordiging, omidat er een minister voor,
verantwoordelijk id, maar het voorschrift''
van den ambtenaar* valt buiten die poli?
ticke controle.
Tal van liberalen juichen dit toe!
Tot onze verbazing guat men aan het!
departement van landbouw, nijverheid en'
handel nog vérder. In de M. v. A. aan ld©
Eerste Kamer, betreffende de web aan;-,
gaande^ den Steenhouwérsarbeidbetoogt de
Minister, dat 7,de Wetgever is souverein, iq|
dien zin, dat hij niet 6leehtls mag regelen;
wat én zooals hém' door de Grondwet is op'-:
gedragen, maar dat hij- alles mag regelen]
op de wijze zoöaló hijzelf goed'111 dl.
Derhalve, als de Wetgever bepaaltde buT.j
geT zal belasting betalen; de wijze, waarop
die belasting z^l worden verdeeld over d©;
belastingschuldigen, en zal worden geïnde
wordt overgelaten aan -,,de voorschriften,"-1
dér belastingambtenaren, dan mag dat.
Inderdaad een kostelijke vondst. F-n uifk
stekend middel tot beperking van bui wet»
gevenden arbeid. Een oplossing, om ons'
door al de nog op afdoening wachtend^
ontwerpen door te worstelen.
Eén ding echter vergeet de steller de®
Mem. van Antwoord. Publieke macht mag
niet worden gedelegeerd. Aan iedeij
orgaan van, den Staat is Z ij n taak aangefc
wezen, en die taak mag niet worden oveüw
gedragen, tenzij hij die de taak opdraagt
hem daartoe do bevoegdheid verleent.
Naar ónze constitutie ia hét de wet, dië|
18)
„Waarheid? Waarheid?" Hij lachte
norsch. „Eerlijk werk? Dat beteekent, dat
je net zoo lang staart op de dingen, tot je
er kleurenblind van wordt." Hij werd opge
wonden. „Dat beteekent", zei hij met een
minachtend gebaar zijner magere handen,
„alleen de oppervlakte, de buitenzijde der
dingen zien, zonder acht te slaan op de
[kern, op het innerlijk wezen."
„Niet altijd."
„Ik spreek alleen voor mezelf. Ik schil
der voor mijn eigen pleizier. Ik verkoop
niets. Ik heb genoeg om van te leven. Nu
laat ik je niets meer zien van dien rommel.
Ik laat het nooit aan iemand zien,"
„Ik wil alles zien", zei Téphany met na
druk. „En als je denkt, dat ik je methode
van werken veroordeel, omdat ik ze niet
begrijp, dan doe je me onrecht. Er zijn er
maar weinigeD, die den moed hebben pio
niers te zijn. Jij bent een eerlijk artist, Mi
chael."
Maar terwijl zij sprak, keek zij naar zijn
gezicht en niet naar zijn werk. Zeker, Mi
chael had groote deugden. Hij deed geen
concessies aan het publiek; hij voegde zich
niet naar voorbijgaande modes en hij scheen
zich niet gelukkig te voelen. Wat zag hij
er mager en vervallen uitl
„Dit zal je beter bevallen, Téphany."
Hij haalde een ander stuk voor den dag.
„O jal Jal"
De tweede schets wa3 een studie van den
stormwind, strijdende met den opkomenden
vloed. De helft van die studie was uitge
krabd en niets meer dan een vuile vlek van
weggeveegde verf; maar een groote golf,
voortgestuwd door' den machtigen Atlanti-
sc-hen Oceaan, rolde bulderend het was
alsof men het hoerde zijn woedenden
vijand, den noordwesterstorm, te gemoet.
De wind deed het schuim hoog opspatten
maar de machtige watermassa bleef aanrol
len met onweerstaanbaar geweld. De strijd
tusschen de elementen was op het doek ge
bracht door de hand van een genie.
„Ik heb dit zeker wel honderdmaal in
mijn leven gezien,, en ik heb het hier in
het atelier geschilderd op een zonnigen zo
mermorgen."
Hij nam het van den ezel af, zonder acht
te slaan op het protest van Téphany, en
stelde er een ander voor in de plaats, dat
er het grootstf contrast mee vormde. Het
was eveneens een zeegezioht en stelde een
breede strook zand voor, waarop zacht de
golfjes van een kalme zee braken.
De zware, zoele atmosfeer, het waas van
rust en vrede, dat op het schilderstuk ver
spreid lag, waren kalmeerend als eeu wie
geliedje; maar boven de gladde oppervlak
te van de zee staken drie gebroken masten
uit; op het zachte, goudkleirige strand
lagen wrakhout en een lijk.
„En dit, mijn beste Téphany, heb ik
geschilderd terwijl buiten de stormwind
loeide.
Zij zag, dlat de helft van het linnen on
barmhartig was weggesneden door een pa
letmes.
„Hier zou je een groot stuk van kun
nen maken, Miohael. Het is een prachtige
schets."
Michael fronste de wenkbrauwen, en nam
het, evenals het andere, weg van den ezel.
Toen liet bjj haar andere eohetaen zien alle
meer of minder gehavend en beschadigd, als
of de schilder gewerkt had in maohtelooze
woede over het verschil tusschen zj]n bedoe
ling en het resultaat van zijn werken.
Téphany zag met verwondering, dat het alle
zeegezichten waren.
„Schilder je nooit figuren?" vroeg z|J.
„Nu en dan een manlijk model."
„Nu en dan?"
„Ja, om het niet te verleeren.
HU was gaan zitten en stopte zUn pUp.
De trek van bitterheid was uit zUn gezicht
verdwenen. Téphany zag andere stukken
tegen den wand gekeerd staan.
„Mag lk deze ook zien?"
„Als je wilt."
ZU keerde ze één voor één om. Er kwam
aan uitdrukking van nieuwsgierigheid op
haar fUh gezichtje. Hier, in Fintstère, waar
de vrouwen beroemd waren om haar sohoon-
held schilderde Miohael Ossory alleen man
nen. Téphany wilde hem hiervan de reden
vragen, toen zU een schets, half verscholen
achter een grooten eikenhouten koffer, vond
•taan. ZU keek er naar en wendde zich tot
Michael. HU had de oogen gesloten; het
Bcheen alsof hU was Ingeslapen. Uit zUn
pUp, die bU los in de hand hield, steeg een
blauw spiraaltje van rook op. Téphany zette
het etuk op den ezel en bekeek het met
aandacht.
Op een binnenplaatsje, dat haar niet onbe
kend voorkwam, en waar een koel, getem
perd licht viel, stond een meisje, met een kapje
op, dat Tépbany niet kende. ZJ| droeg bet
eenvoudige, zwarte, met linten afgezette kleedje
der boerenmeisjes, en een wit kanten schortje.
De eens band rustte op een granieten water
bak, de andere hield zy in de zUde. Het waa
een echt kind van de zon, dat voor een oogon-
blik in de schaduw verwUlde. Téphany was
getroffen door het waav van teerheid en
HeflUkheid op het jonge gezichtje De houding
van het hoofd op den fijngevormden hale, de
teere ronding der wangen, ontlokte Téphany
een kreet van verrassing.
Michael sprong plotseling op. Toen, het
doek op den ezel zionde, kwam er een uit
drukking van verwondering, van ontevreden
heid en van smart op zUn golaat.
„Waar heb je dat gevonden?" vroeg hU op
koelen toon.
„Achter den koffer."
„Niet er In?"
Zonder het ontkennend antwoord van
Téphany af to wachten, Hop hU het vertrok
door en trachtte het deksel van een koffer op
te lichten. Maar het was op slot.
„Neem 't ma niet kwalUk," zei Téphany
ernstig.
Michaels gelaat helderde weer op. HU ging
naar den ezel en staarde een poos lang op de
echilderU. Toen vroeg hU plotseling:
„Nu je het toch gezien hebt, zeg me nu
wat je er van denkt."
„Is het naar de natuur geschilderd?"
„Neen, 't ie eigenlUk maar zoo'n beetje
gefantaseerd."
„Och kom! Dat kan ik niet gelooven.
Alt je iemand anders was, zou ik jevragen
het naar een tentoonstelling te zenden."
„Wat denk je er van
HU vroeg bet met iets angstig-dringende
in zUn stem.
„Ik vind het prachtig. Maar wat la dat
voor een kind? Heb je haar in een droom
gezien?"
„Ja, in een droom. Maar zeg me,
woer had zUn etem dien dringenden klank
vindt je, dat zU er gelukkig uitziet?"
Téphany aarzelde.
„Ja, lk geloof wel," zei ze eindelUk.
„Of... ik weet eigenlUk niet. ZU is In
de «chaduw en ik zie het niet heel duidelUk.
ZU keek met aandacht naar de schildsrU.
„Gelukkig, zei je? ZU is gelukkig geweest,
maar
„Ga voort
„ZU kUkt van uit het duister in
„In de zon?"
„Ik weet niet; ik
Zeg het ronduit!"
„ZU kUkt ln nog dieper duisternis. Ja,
zóó ia het. O, er ligt een diep treurige uit
drukking op dit gezicht. Michael, ik heb
nog nooit zoo'n aandoenlUke uitdrukking
gezien."
„Het licht ia niet goed", zei Michael.
Hij trok een jaloezie op en zette den
ezel dichter bij hot raam.
„Nu is 't beter. Kijk nu maar eens."
Téphany keek.
„De uitdrukking is nu veranderd", zei
zij na eèn lange pauze. „Het schijnt me
nu toe, dat zij glimlacht."
„Wat voor een glimlach?"
„Hij is spottend."
„Wat! De glimlach van een kind... spot
tend?"
„Mijn beslo Michael, zóó heb je het toob
geschilderd."
„Neen, neen, het is geen spottende glim
lach."
(Wordt vervolgd.).