„Ik ben u alles schuldig," zei hij einde
lijk ontroerd en schudde den veerman de
hand.
Gij vergist u, mijnheer,'' zei deze, en,
terwijl hij meester Cxatapel aankeek, voeg
de h'ij er bij: „Daar staat zijn redder 1" en
wees op Tiennet.
De apotheker boog beschaamd het hoofd.
Hij dacht er opeens aan, dat hij eenigen
tijd geleden, hem een geneesmiddel voor
zijn zoon had geweigerd en dat dus door
zijn gierigheid de jongen had kunnen ster
ven, die nu zijn zoon gered had. En lang
zamerhand kwamen er allerlei gedachten bjj
hem op, die hij vroeger nooit ondervon
den had.
„Wat wilt ge voor uzelf en voor uw
zoon?"
„Niets, meester Cratapel," antwoordde
Matthreu eenvoudig. „De voldoening onzen
plicht volbracht te hebben is ons vol
doende."
Zooveel edelmoedigheid bracht den apo
theker geheel in de war.
„Maar ik ben rijk," riep hij uit, „en het
mankeert u aan het hoog noodige, als ik
het wel hebt. Uw edel gedrag doet mij, al
is het laat, het geheim van het geluk be
grijpen, dat geluk, dat ik met al mijn geld
niet heb kunnen koopen. Ik zal deze les
nooit veTgeten.
Zoo is het geschied, dat meester Honoró
Cratapel de vriend en beschermer der
armen geworden is.
PETROP.
(Een Russische Geschiedenis)
Toen Petrof veertien jaar was, ging hij
al de wét-eld in, want zijn ouders waren
arme luidjês, die hun zoon toch niet in
staat konden stellen veel te leeren, en dus
ging hij naar Moskou, waar nog wel wat te
verdienen zou zijn! Hij bood daar dan ook
zijn diensten aan, nu eens als pakjesdra
ger en dan weer als schoenpoetser, waar
door hij wed geen weelde had, zooals licht
te begrijpen valt, maar waardoor hij toch
ten minste in staat was, zijn eigen kost te
verdienen 1
Op een avond in het voorjaar, toen hij
dan ook weer met zijn schoenenpoetsgerei
op den hoek eener straat stond, in afwach
ting van eenige klanten, klopte opeens een
rijd gekleed heer hem vriendelijk op den
schouder.
Petrof had dien heer den laataten tijd al
dikwijls zien voorbijgaan, en had ook wel
gemerkt, dat die hem dan altijd met groote
oplettendheid gadesloeg.
tijd, en verlangt zijn hart eens te kunnen
uitstorten voor ons."
„Doe dat mijn jongen. Je weet wel, dat
we alles willen doen, om je de hand boven
het hoofd te houden," sprak de goede
vrouw.
Alle drie gingen ze nu rustig aan tafel
zitten, en luisterden naar het verhaal van
hun jongen vriend:
„U Weet wel, dat het al lang slecht ging
met Oom. Hij had zijn hoofd niet bij zijn
werk, en bleef dikwijls vier en twintig uren
weg, en waar hy dan zat, dat wist ik even
min. Maar gisternacht is er toch al iets
heel vreemds gebeurd. Oom kwam nog
later thuis dan gewoonlijk, hij maakte
vreeselijk lawaai, want hij was zeker weer
dronken. Ik richtte mij op in bed en zag
het volgende: Eerst nam hij een lederen
zakje uit zijn laars en legde dat op tafel.
Toen volgde er een gerinkel van metaal, en
ik zag in het half-duister iets flikkeren en
schitteren, en ineens rolde er iets weg,
achter het voeteneind van mijn bed. Maar
Oom scheen het niet eens gemerkt te heb
ben en keek maar al naar den regen van
goudstukken op tafel, totdat hij toch' ein
delijk te veel slaap kreeg, den schat weeT
bij zich stak in het lederen zakje, en zich
zóó, gekleed en al, op bed wierp en in een
paar minuten tijd, in diepen slaap lag, en
snorkte, dat het zoo een aard had] Maar
„Vriendje," sprak de heer hem nu aan,
,»wil je geld, veel geld verdienen?"
„Heel graag mijnheer," antwoordde Pe
trof natuurlijk onmiddellijk. En bij zichzelf
dacht hij: „daar heb je dan nu toch eens
eindelijk eeD gelegenheid; ik wist wel dat
die zich nog wel eens zou voordoen
„Ga dan maar mee met mij,'' ging de
heer voort, „we zullen eerst samen gaan
eten, en dan zal ik je daarna vertellen, wat
dat is voor soort werk, waar ik je voor
gebruiken wil."
Een kwartier later zaten ze samen in een
restaurant, waar de vreemdeling rijkelijk
brood, wijn, thee en vleesch bestelde,
en onzen Petrof dus noode tot den maal
tijd, zóó overvloedig, als de aime jongen
van zijn leven nog niet gebruikt had.
De gastheer had zich nu ook voorgesteld
als Anton Seminoff, en onzen kleinen
schoenenpoetser nogmaals gevraagd maar
bij hem in dienst te komen. Hij zou het
goed hebben; daar stond Seminoff voor in
„Ik zal mijn best doen, U zoo goed moge
lijk te dienen," sprak de kleine jongen.
„Dat mag ik lijden," was het goedkeu
rend antwoord. „Maar tast nu toe vent,
en doe je eens flink te goedl"
Dat liet Petroff zich geen tweemaal zeg
gen, en hij voelde zich wel een beetje s jc-
2erig na het ongewone gebruik van den
wijn, zoodat hij langzamerhand alles in oen
rosig waas zag.
Anton Seminoff boog zich geheimzinnig
naar zijn jongen vriend over, en begon toen
iets te vertellen, waar de kleine schoenen
poetser allerminjt op verdacht was. Hij
leidde het in als volgt: „Nu moet je eens
goed naar mij luisteren, en als je mij met
gehoorzamen wilt, moet je het zelf weten;
dat is je vrije wil; je ziet wel dat huis hier
tegenover? Dat behoort den rijken bankier
Gadolev, en ook zie je zeker wed dat kleine
raampje daar, tusschen de eerste verdie
ping en de gelijkvloeTsche Daar staat de
brandkast, en daar heb ik een sleutel van.
Wat die ijzeren tralie aangaat die er voor
is, dat neem ik wel op mij om die te ver
wijderen, maar die er binnen kruipt, dat
moet een slank persoontje zijn, net van
jouw grootte; dat viel me al dadelijk op,
toen ik je voor het eerst zag. Wil je nu in
mijn dienst treden, dan moet je daar bin
nen kruipen, en..."
Hoe soezerig Petrof ook was, dit trof
hem diep; hij kreeg een hoog roode kleur
van schaamte, dat men hem zelfs met zoo'n
vernederenden voorslag durfde aankomen,
en riep vol verontwaardiging uit:
„Wat?... Houdt U mij voor een dief?...
Ik zou liever nog sterven van den honger 1"
van ochtend, toen wij aan het onbijt zaten,
zei hij ineens tegen mij: „Samuel, ben je
wakker geworden vannacht, toen ik thuis
kwam?"
„Dat was een moeilijke vraag voor je,
hè vent. Dat begrijp ik." sprak Yader
Philips, „wat zei je er wel op?"
„Ja, ik vond het eigenlijk gemeen om te
liegen, en dus keek ik hem maar recht aan
in het gelaat en zei: „Ja, U hebt mij wak
ker gemaakt. Toen werd Oom aschgrauw
van ergernis, en vroeg: „Zoo? En wat zag
je toen wel, toen je wakker werd?"
Mijn hart klopte als een horloge, maar
gelukkig klonk mijn antwoord zóó kalm,
dat ik er zelf verwonderd over was. „Nu,
ik zag wel, dat U weer erg dronken waart,
zooals gewoonlijk in den laatsten tijd."
„Ja, daar heb je gelijk in," antwoordde
hij toen ineens weer veel kalmer: „Maar,
dat is geen geheim, hè?" En tegelijkertijd
keek hij mij aan, alsof hij mijn gedachten
wilde lezen.
„Neen," aantwoordde ik weer even on
vervaard. „Dat is geen geheim, het heele
dorp weet dat wel."
Toen stond hij op, maar keerde zich om
bij de deur. „Samuel." sprak hij, je heele
manier van doen bevalt mij niet. Dat moet
anders worden, of het zal je nog leelijk be
rouwen. En daarmee was hij weg. m?t een
heel onheilspellend gelaat.
„Zoo? nu doe dat dan maarl Je bent zoo
vrij als een vogel in de lucht 1 Alleen vootf
één ding waarschuw ik je: zorg, dat je mij-
nooit een haar breed in den weg legt, an
ders ben je verloren 1 Begrepen?"
Daarmee verlieten beiden het restau
rant, en den heelon dag was Petrof verder
vervuld van dit hoogst onaangename avon
tuur. Wat moest hij eigenlijk doen? Anton
Seminoff aangeven?... Dat stuitte hem
toch ook, nadat hij eerst diens gastvrij
heid genoten had 1 Of moest hij den ban
kier waarschuwen?... Misschien had Semi
noff zijn plan echter nu wel opgegeven,
en bovendien: als hij den bankier waar*
schuwde, voor hem dan stond dit totaal ge
lijk met Seminoff aanklagen, want die zou
natuurlijk willen Weten, hoe de jongen
kwam aan die waarschuwing.
Weet je wat? Hij zou 's nachts de wacht
houden in het portiekje van de huisdeur
tegenover het bankierskantoor, en dan do
politie te hulp halen zoodra de dief zijn
snood plan ten uitvoer wilde brengen.
Waarschijnlijk zou Seminoff wel weer
moeite doen een anderen medeplichtige te
krijgen.
De eerstvolgende nachten was er echtetf
niets te merken. Seminoff achtte zich zo*
ker niet veilig genoeg, en wilde eerst nog
eens afwachten, of die kennismaking met
den kleinen schoenpoetser L'em ook nood
lottig kon worden.
Tot... op de vierden nacht, tegen twee
uren, eindelijk heel voorzichtig twee ge-,
stalten langs het bankiershuis gleden en..»'
ja daar klom de kleinste, vlug als water,,
naar boven. Terwijl de dieven dus al hun
attentie hadden gevestigd op hun werk,
gleed ook Petrof als een schaduw heen,
had al heel gauw een nachtwacht het be-!
wuste huis uitgeduid, zonder natuurlijk op,
bijzonderheden te wijzen, en die had in een.
ommezien hulp gesignaleerd, en... het treu
rige einde van de zaak begrijp je.
Treurig natuurlijk in zooverre het den
boosdoeners betrof, maar heerlijk voor
onzen wakkeren schoenpoetser, die nu
bij den bankier moest komen, wien hij,
alles van haver tot gort moest vertellen, en
die hem toen zóó dankbaar was, dat hij
onzen Petrof in staat stelde voldoende te
leeren, om later als klerk bij hem in dienst
te treden.
Nu, wij twijfelen er niet aan, of hij zai
zich die opvoeding waardig toonen, en de
bankier zal wel voldaan zijn over Petrofs
vorderingen, zoodat die het nog wel wat
verder kan brengen in de maatschappij,
dan zijn ouders het ooit gedacht of ge
hoopt zullen hebben.
Ik ging intusschen gauw onder mijn bed
kijken, om te zien, wat daar weggerold was,
en zie wat ik er vond, in het stof.
Hierop deed Sam zijn hand open en
bracht een massief gouden ring te voor
schijn, met wonderschoone robijn, nog veel
schitterender dan een electrisch gloeilichtl
Philips woog het ding op de hand, en las
er in gegraveerd: „Yevgen aan Helena:"
„Vreemd," zei de goede man. „Hoe zou
je Oom daaraan gekomen zijn, want het ie
zeker een ding van groote waarde."
„Ik weet niet," antwoordde Sam, „maar
daar zit zeker een diep geheim achter en
die gedachte benauwt mij. Bovendien zal
hij het binnenkort al heel gauw missen,
als hij zijn schatten nog eens nakijkt, en
dan zal hij mij ondervragen, en wat moet
ik dan zeggen? O, ik ben zeker, dat hij mij
half-dood slaat."
„Half-dood slaan, kind? Neen, neen,
daar zal piets van inkomen," antwoordde
Philips, „en als je soms bang bent om van
avond naar huis te gaan, blijf dan maar
gerust hier. Ik zal er wel iets op verzin
nen, om je te verlossen uit dat treurig
tehuis. En wat dien ring betreft, wil ik dien
maar liever voor je bewaren?"
ja, graag Vadertje. Ik hooo, dat wij
nog eens te weten zullen komen wie
die eigenlijk behoort."
(Wordt vervolgd).,