FEUILLETON.
Aan den oever der rivier.
ben bang, dat... Ik heb hooren zeggen, dat
gij mijn zoon zoudt kunnen genezen."
„Men heeft u de waarheid gezegd," ant
woordde de apotbelker. „Volgens hetgeen ge-
mij vertelt, heeft uw zoon de koorts. Hier
heb ik er een uitstekend middel tegen,"
en hij haalde een fleschje met groenachtig
vo<4it te voorschijn, „maar het is vrij
duur.
„Hoeveel kost het?7' vroeg de veerman
aarzelend.
„Eén daalder, omdat jij het bent.77
„Helaas, ik heb zooveel geld niet. Door
het droge weer ètaat er weinig water in
de Garonne en zoeken de meeste reizigers
een doorwaadbare plaats, zoodat ik niets
verdien. Ik beloof u echter, dat, zoodra ik
weer geld heb...77
„Vriend,7' zei de apothekeT gemaakt
vriendelijk, „ik zou je graag een dienst
bewijzen, maar ik ben niet rijk.7'
„Wat? Wilt ge mij een geneesmiddel wei
geren? Denk er aan, dat gij ook een zoon
hebt.77
„Vriend,77 antwoordde de apotheker en
deed, alsof hij de woorden van den veerman
niet begrepenhad, „ik heb een zoon, die
mij handen met geld kost. Hij studeert te
Montpellier in de medicijnen en ge begrijpt,
dat ik al heel wat voor hem. uitgegeven
heb. Maar ik verbabbel mijn tijd. Tot ziens,
.vriend 1"
Matthieu, de veerman, had een oogenblik
groote lust meester Cratapel een flink en
klap te geven en zich van bet geneesmiddel
meester te maken. Maaj* hij bedwong zich
•n ging treurig naar zijn huisje terug.
Toen hij thuis kwam, bemerkte hij tot
zijn groote vreugde, dat Tiennet veel beter
was. Hij had waarschijnlijk de koorts ge
kregen door der^ drogen zomer en de uit
wasemingen van de half opgedroogde rivier.
Een paar dagen later was hij gelukkig vol
komen hersteld.
Eenigen tijd later zat de veerman
's avonds voor de deur van zijn huisje; het
was warm weer geweest en in de verte sta
pelden zich dikke wolken op, die niets
goeds voorspelden.
De veerboot begon boe langer hoe meer
te schommelen en de rivier werd onstuimi
ger, alles wees op een naderend onweer.
„Zeg, Tiennet, het zal zwaar weer wor
den."
„Ja, vader, ik geloof, dat het heed gauw
zal gaan regenen.77
„Je bent een goede profeet,77 hernam de
veerman en veegde zich een regendruppel
van het gezicht. „Laten wij alles goed vast
maken, de blinden sluiten en naar binnen
gaan.7'
Weldra viel de regen in stroomen neer
1).
HOOFDSTUK I.
<V an den Ring, die wegrolde.)
„Wel, mijn kleine Samuel, wat scheelt er
nu weer aan? Waarom heb je zoo'n treu
rige uitdrukking op je gezicht? Zijn er nu
weer nieuwe verdrietelijkheden?77
„Och ja, Vadertje Philips, en een heel
erge verdrietelijkheid ook 1 Ik ken een
groot geheim en een slecht geheim zekeT.
En ik geloof, dat er voor mij veel narigheid
uit kan voorkomen.'7
„Een geheim, jongen? Een slecht geheim?
Arme, kleine stakker; je hebt al zoo'n boel
narigheid gehad en bijgewoond. Maar stort
je hart maar eens uit voor mij, dat zal je
goed doen.77
„Hebt U dan tijd, Vadertje om wat naar
mij te luisteren? Ik zou heel blij zijn als
|k het U nu maar ineens mocht vertellen
„Ga je gang dan vent; maar wacht even
tot wij thuis zijn, want Kier, in het bosch,
is bet niet de geschikte plaats om dergelij
ke, meer vertrouwelijke gesprekken te hou
den. Oom Abraham mocht zich hier eens
en volgde de eene bliksemstraal op den
anderen.
Het werd nacht en steeds hield bet nood
weer aan. Vader en zoon zaten heel rustig
bij elkaar in het eenige vertrek van bet
buisje.
„Tiennet, hoorde je daar niet roepen?"
vroeg de veerman opeens.
„Neen, vader, de wind giert door den
schoorsteen.'7
„Hoor nu eens!77 hernam de vader.
En in een oogenblik van std'lte hoorden zij
een krachtige stem roepen:
„Hola, veerman!7'
De veerman opende de deur; de regen
stroomde naai* binnen. Op den anderen
oever zag hij een ruiter naast een paard
staan, die zich1 zoo goed mogelijk tegen den
regen trachtte te beschermen. Het was ge
vaarlijk om zch op de rivier te wagen; het
water stond hoog en het onweerde zonder
ophouden. Maar mocht hij den reiziger
zoo laten staan? De veerman aarzelde niet
lang en zéi tegen zijn zoon:
„Tiennet, neem de vaarstokken en de
lantaarn.77
De boot ging langzaam vooruit en elk
oogenblik dreigde de stroom de boot om te
slaan.
„De hemel zij gedankt,77 zei de ruiter,
toen de boot eindelijk den overkant bereikt
bad. „Ik wist geen raad meer; de toestand
wordt hoe langer boe angstiger.77
„Stap vlug in,7' antwoordde de veerman,
„wij hebben geen oogenblik te verliezen."
De ruiter was vlug ingestapt, maar het
paard was schichtig, zoodat men het moest
blinddoeken en met groote moeite op de
boot kreeg.
In het begin scheen het, dat alles goed
zou afloopen. Maar het paard begon weer
onrustig te woerden en deed door zijn be
wegingen de boot gevaarlijk overhellen.
Zijn meester, die er vlak bijstond, kon het
niet tot bedaren krijgen.
Plotseling deed het, door een heftigen
bliksemstraal verschrikt, een zijsprong en
de boot schommelde ditmaal zoo hevig, dat
de reiziger rijn evenwicht verloor en in het
water viel.
De veerman, die op de voorplecht stond,
had niets gezien of gehoord, maar Tiennet
riep opeens verschrikt uit:
„Vader, de heer verdrinkt 1"
En zonder zich te bedenken sprong het
kind den vreemdeling na. Het duurde tien
seconden die den veerman even zooveel
eeuwen toeschenen voor hij aan de ach
terzijde van rijn boot een hoofd zag ver
schijnen.
„Ik heb hem vast, geef mij gauw een stok
aan, vader," hijgde Tiennet.
verdekt hebben opgesteld, zooals hij. wel
meer heeft gedaan en dan alles afluisteren
wat wij zamen spreken."
Zij liepen dus een vijf minuten naast
elkaar voort, en kwamen toen aan een ste-
vig-gebouwde hut, van geteerd dennenbout.
Et stonden er zoo meer tusschen de hoo
rnen verspreid, want het was een heel dorp
van houthakkers en vlotbestuurders. En
„Vadertje Philips", zooals we hem hebben
hooren noemen, was opzichter en betaal
meester, en door deze onderscheiding be
woonde hij ook een ruimere hut en had
twee kamertjes in plaats van é*én, die in de
arbeiderswoninkjes dus maar dienst moest
doen voor keuken, woonkamer, slaapkamer,
ja wat niet al
Philips Strogoff was een man, in de
kracht van zijn leven, en veel beschaafder
en intelligenter, dan de meeste boeren. Eer
lijk en vertrouwd als hij' was, liet zijn werk
gever alles aan hem over; in den winter
had hij het opricht over het houthakken
en in het voorjaar, als de rivieren weer
vrij werden van haar ijsbedekking, zorgde
hij voor het vlotmaken der booten. Want
onze geschiedenis speelt aan den oever van
een der groote Russische rivieren, en daar
heerscht op bepaalde tijden van het jaar
heel wat drukte en bedrijvigheid.
Strogoff voerde uitstekend de administra
tie en was over het geheel een voorbeeld
Hij zwom met één arm en hield met dei?
anderen den bewusteloozen drenkeling om
vat. Maar zijn krachten raakten uitgeput en
als zijn vader hem niet gauw te hulp kwam,
dan zou het met hem gedaan zijn.
„Houd moed, Tiennet,7' riep Matthieu
uit, hier ben ik!"
De wind dreef de boot gelukkig naar
Tiennet, die juist op het punt van zinken
was, toen zijn vader hem stevig vastgreep
en hem in de boot heesch. Spoedig lag ook
de vreemdeling op den bodem der boot uit-!
gestrekt.
Zoodra zij bij huis waren aangekomen,
kleedden de veerman en zijn zoon den jon
gen man uit en legden hem in hun bed- Het
was iemand van een dertig jaar, die er niet
tegenstaande zijn bleekheid op dat oogen
blik krachtig uitzag. De veerman wreef hem
stevig, maar bet duurde geruimen tijd, vóór
de vreemdeling weer bijkwam.
„Waar ben ik?77 vroeg hij met zwakke
stem. „0, nu herinner ik mij... de boot...
het onweer..."
Op dat oogenblik werd er op de deui
geklopt.
„Het is meester Cratapel," zei Tiennet,
die had opengedaan.
„De apotheker...77
„Vader!" riep de reiziger uit.
Voordat de veerman van zijn verbazing
bekomen waü, was de jonge man met
moeite opgestaan en was zijn vader om den
hals gevallen.
„Rodolphe, mijn zoon,77 zei hij, „ben je.
j daar 1"
Toen wendde bij zich tot den veerman en
zei op vroolijken toon:
„Matthieu, dat is mijn zoon. Hij komt
van Montpellier terug, waar hij rijn studies
als dokter volbracht heeft. Ik verwachtte'
hem al dezen morgen. Ge kunt begrijpen,4
hoe ongerust ik was, toen het vanavond zoo
begon te onweeren. Ik kwam u nu juist vra
gen of u geen vreemdeling hadt overgezet,;
die op hem leek. Maar wat scheelt er aan,';
Rodolphe?" vervolgde de apotheker, "die ini
zijn vreugde nog niets bemerkt had van de!
natte kleeren, de bleekheid en de zwakte
van zijn zoon.
„Dat beteekent niets,77 antwoordde de
veerman vlug. „Uw zoon is vermoeid door.
de reis en hij is doornat geworden door de
stortregens.77
„Neen, vader,77 viel Rodolphe hem in de
rede,, „deze edelmoedige man heeft u niet
de volle waarheid verteld. Toen ik de Ga-
ronne overstak, ben ik in het water geval
len. De strooming was zoo krachtig, dat ik!
verdronken zou zijn, als hij mij niet gered
had. Dat gij nog een zoon hebt, vader, hebt
gij te danken aan den veerman en zijn zoon.
van goede trouw en plicht-vervullen voor
rijn talrijke ondergeschikten.
Zijn vrouw, Christina Tranovna, stondj
hem bij in zijn drukken werkkring, en was;
hem een groote steun, ook in den omgang
met de werklui.
Toen haar man en bun beider vriendje
Samuel, het vertrek binnenkamen, trad ze
him vriendelijk te gemoet, want ze wist}
wel, dat de kleine jongen ook vooral veel
behoefte had, aan wat sympathie: zijn
leventje was niet vroolijk bij Oom Abra
ham, die hem tot zich had genomen, nu
twee jaar geleden, toen beide ouders van
het kind aan de cholera waren overleden.
Oom Abrahams gedrag was in den laat-
sten tijd nu al heel vreemd geweest. Tel
kens was hij eens een heelen dag en nacht,
verdwenen, niemand wist waar heen, en^hijj
verzuimde dus zijn werk, waarom „Va-'
dertje Philips'7 hem al meer dan eens ern
stig gewaarschuwd had, ja, hem ten laatste;
zelfs had moeten bedreiger, met ontslag!'
Moeder Christina zag steeds met angst en
beven in dit geval een crisis te gemoet;
want wat moest er dan worden van hum
beschermeling, den kleinen Samuel, die
toch al zoo leed onder dat slechte voorbeeldi
van zijn Oom?
Christientje, vrouwlief,7' begon Strogoff,
„Sam heeft weer veel vedriet den laateten