Begin onzer Groote Opruimin BOTERMARKT 9-10. Porselein - Aardewerk Glaswerk - Luxe- en Huishoudelijke Artikelen. If SPAART Te hoop aangeboden: H®. 158Ö2. LEIBSCH BA^BfaAD, Zaterdag* 26 Augustus. ^wsede Blad. Anno 1911. Wegens Eialeeren zal de Galerij GESLQTEU zijn let iinsdagsnorgen 10 uren. ID© Opruiming1 zal g©sclii©d©n tegen SEBE8, la^© Prijjaen. ""YQ D. REEKERS, lïoordwijk-Dinnen, tijd? geld en arbeid BEAGGZ* SOEPTABLETTEB. Kweskschoffil voor Onderwijzers en Onder wijzeressen te Leiden. Luchtballons, in verschillende figuren vanaf f 0.40, H. STOÜR, Hooigracht. 'T POSTHOF. DUMONT Toegang I© Ots. Donderdag 31 Augustus grooie Feestavond ter gelegenheid van den geboortedag v. H. de Koningin. GROOT VUURWERK. De laatste tocht. Dinsdag a.s., 29 Angnstns Will 2297 270 maakt grondboringen met hand en atoomkracht voor onderzoek van den bodem tot het verkrijgen van drink-, koel- en fabriekswater. Maakt coaipl. Brougas-ïnstallatiën. Telefoon Interc. No. 86. Aannemer yan Rijksboringen yoor opsporing yan Delfstoffen. 4904 IS goed onderhouden ruim Winkel huis en Woning, waarin sedert jaren een Manufacturenzaak Is gevestigd, met Stallingen groot Erf, zeer gunstig gelegen aan den Straatweg ln de kom van een wel varend Dorp In Zuid-Holland, weldra verbonden met Spoor. Overigena voor alle doeleinden geicblkt. De achter zijde van bet terrein ataat ln ver binding met groot vaarwater. Alleen op ernstige reflectanten wordt gelet. Tusachenpersonon komen niet in aanmerking. 18 Br. Bur. T. d. BI. onder No. 2263. door het gebruik van 2230 60 1 Tablet 5 ets. -geeft, slechts korten tijd met water gekookt, 2 porties heerlijke soep. Afdeeling B. opleiding voor akten Hoofdonflerwijzsr(es) Fransch, Duitscli, Engelsen en Nuttige Handwerken. Ondorwyzera en Onderwüzeresaen, die aan een van bovengenoemde, in de eerste volle week van Sep tember beginnende. Cursussen wenschen deel te nemen of te blij ven deelnemon, gelieven zich schriftelijk aan te melden bj] den ondergetee- kende. Het daarvoor in ta vullen formulier ie op aanvrage gratie verkrijgbaar by den Conciergo VA Si KAN, Langebrug 46a. De aangifte kan ook mondeling geschieden op Zaterdag K September, van ii tot 4 uur In het Qebouw der Kweekschool, Oude Veat 36. De Directeur, M. E. 1IOOGEVEEN. De Cursus in Wiskunde begint na da Kerstvacantie. 2266 33 Eampions, Guirlandes, Sierrozen, Nieuwe Muziekvoor- drachten, Bruiloftsliederen en Nieuwe Feestartikelen. Restaurant a la Carte. Afternoon Tea. Zalen voor Bruiloften en Vergaderingen. Uitgestrekte wandeling in eigen park. Speeltuin. Morgenavond Optreden van den vermaarden Dicliter-Zanger en Concert K. K. 3073 63 e Het was een lentedag met frissche lucht jen een stevige bries. Aaji het buitenste bolwerk van de kleine havenstad lag tus- sohen groote en kleine vaartuigen een oude boot, die aan de touwen trok en tegen het bolwerk stiet, zoodat zij kraakte en kreun- cle, terwijl de masttouwen zich onder den druk van den storm bogen. Het dek en de scheepswanden waren blank gepoetst en geschuurd, maar hier en daar verried een achtergebleven vischschub voor welk doel de boot diende. In de kajuit was haar eigenaar, Ole 'Klüm, bezig eenige voorwerpen vast te maken, om te voorkomen, dat zij bij het stampen van de boot heen en weer geslin gerd en vernield werden. Ole Klüm was klein en mager. Hij had diepblauwe oogen en donkerblond haar. Zijn baard, eenige dunne, ongelijk-lange haarbundels, was roodachtig bruin. Zijn kleeding had, met uitzondering van de Shooge kaplaarzen, niets, dat aan den zee man deed denken. Ole Kliim behoorde niet tot de mensohen, 'die-veel spreken. Maar op zee was hij een waaghals. Het weer mocht zoo slecht zijn als het wilde, steeds ging hij uit. Tot dus ver was echter alles goed gegaan. Thuis, op het eilandje, weinige mijlen van dc kust, vond zijn moeder geen rust als Ole in den storm op zee rondzwalkte, en dat wa-s ook het geval met een ander op het eiland, met Ludina, de dochter van koopman Groth. Ole had zijn lading verkocht, het geld ontvangen en zijn vaartuig met voorwerpen beladen, die hij meenemen moest naar huis, want hij was niet alleen schipper, maar ook commissionnair voor de eilandbewoners, die hem dikwijls de wonderlijkste opdrachten gaven. De eigenlijke handelswaren daaren tegen werden gewoonlijk met een stoomboot vervoerd, die eenmaal per week het eiland aandeed. De storm huilde. Ole Klüm keek eens naar de pier, waartegen de wind de eene L'ooge golf na de andere wierp, die er schuimend te pletter sloegen. Vandaag vond hij het weer wel wat al te bar. Wie kwam daar aan? Met moeite nader de tegen den wind in een man, die kramp achtig zijn hoed vasthield. Na een korte be groeting zeide de man: „Ik hoorde, dat ge hier waart. Vaart ge vandaag nog uit?" „Missohien tegen den avond, als de wind gaat liggen." „Kunt ge niet dadelijk gaan? Ik ben niet bang. „Vroeger ben ik vaak met zulk weer bui ten geweest, maar nu doe ik het niet meer, als het niet noodzakelijk is." „Ik moet vandaag nog terug. Gisteren ben ik met de stoomboot gekomen en wou morgen weer teruggaan. Maar het is van het grootste gewicht, dat ik onmiddellijk weer naar huis terugga. Het spreekt, dat ik daarvoor gaarne extra betaal." De schipper antwoordde niet, dacht ech ter des te meer. Die man was de vadeT van Ludina, koopman Groth. De menschen ver telden, dat Ole en de dochter van den koopman het eens waren, maar niemand kon het met zekerheid zeggen. Ole wist, dat haar vader er tegen was en daarom had hij nooit met hem over dit onderwerp ge sproken. „Nu," vroeg de koopman, „gaan we?" Ole antwoordde kort, maar vastberaden: „Ja, binnen een kwartier." De koopman haalde wat hij meenemen moest en een kwartier later ging de boot, tot verbazing van de menschen aan de ha ven zee in. Het scheen, dat de storm ging lig gen. Nauwelijks waren zij echter buiten de pieren, of Ole Klüm zeide tot zichzelf, dat het spannen zou. In elk geval was de grootste voorzichtigheid geboden. Daarom maakte hij, terwijl hij aan het roer zat, het zeil ook niet vast, maar hield den schoot in de hand, om hem, als de wind te sterk werd, elk oogenblik te kunnen laten vieren. Midden in de boot, aan den mast, zat de koopman en hield zich stevig vast. Dit was noodzakelijk, vfant het kleine vaartuig werd geweldig heen en weer geslingerd. Het eilandje, het doel van den tocht, lag eenige mijlen ten zuiden van de havenstad, en daar de wind zuidelijk was, kon Ole Klüm slechts met moeite laveer end voor uitkomen. De golven sloegen steeds weer opnieuw over de boot en als er te veel wa ter achterbleef, moest de koopman het er uit scheppen. Het zeil was zooveel mogelijk gereefd. De storm Tukte aan mast en touw werk en het kraakte in de boot. Maar nog hield alles stand. Niemand sprak een woord. Slechts af en toe gaf de schipper zijn passagier een korte opdracht. Zoo wa ren zij al een paar uren onderweg. Het be gon inmiddels donker te worden en weer was het, alsof de kracht van den wind ver minderde. Onder gewone omstandigheden waren twee of drie uren voor den tocht voldoende geweest, ja, Ole had den weg wel eens binnen de twee uren afgelegd. Thans waren zij echter nog maar op de helft en bevonden zij zioh pas in de nabijheid van een kleine zandbank, die zich tusschen de ha venplaats en het eilandje uit de zee verhief en die door de zeelieden de „zeehonden- bank" genoemd werd. Plotseling knapte de mast bij een he- vigen windstoot door midden en viel met zeil en touwwerk over boord. De boot draai de in hetzelfde oogenblik. „Houdt het roer vastl" commandeerde Ole. „Flink vasthouden." Groth deed wat hem gezegd was en Ole kapte mast en touwen. „Zoo," zeide hij, terwijl hij weder aan het roer plaats nam, „dat zal de laatste reis der „Goede Hoop" en ook wel onze laatste reis zijn." „Wat de boot betreft," antwoordde de koopman, „dat is het ergste niet. Als wij levend aan land komen, zult ge daarover niet te klagen hebben. Maar dat gebeurt niet. Mijn arme vrouw en Ludina." „Ja|" zeide Ole, ,,en mijn arme moeder en... Ludina." Groth kromp ineen. Plotseling werd het hem duidelijk hoe het met Ole Klüm en zijn dochter stond. „Ole," vroeg hij, „houden jullie van elkaar?" De schipper antwoordde niet en Groth kon zijn gezicht niet meer zien. Daarvoor was het reeds te donker. De wind was gaan liggen; de zee stond echter nog hol. „Dit zal een vreeselijk einde nemen," zeide de koopman; „wij brengen het er niet levend af." Ole boog over den rand van de boot en luisterde. „Wat ia er?" vroeg de ander., „Als ik me niet bedrieg, hebben we de zeehondenbank vlak voor ons. Misschien lukt het ons daarop te loopen en ons op de zandbank te redden." Op hetzelfde oogen blik echter kreeg men een vreeselijken stoot en een golf doorweekte de kleeren der bei de mannen. Onder hen stiet en schuurde de kiel van de boot over zand en steenen. Toen zat zij plotseling vast. Het was werkelijk de zandbank. Ole Klüm kende haar uitstekend. Hi]1 had hier vaak gejaagd op wilde ganzen en zeehonden. „Thans moet ge mij volgen, voorzichtig aan, we moeten nog een eind door het wa ter waden," zeide hij. Zij knoopten hun jassen dicht, sprongen uit de boot en waadden naar de zandbank. De koopman was overgelukkig, toen hij vasten grond onder de voeten voelde, maar Ole bekoelde zijn vreugde: „Ja, zoo ver zijn we nu, hier moeten we vannacht blijven en we zullen nu hopen, dat er mor gen een schip komt, dat ons kan oppikken.'' „Ik ben tot op de huid nat,' zeide de koopman, „maar dat is niets, als we maar gered zijn." Ole bukte zich en liep eenige malen heen en weer. „Daar ben ik nog niet zoo zeker van. We zijn nog niet buiten gevaar. Het water komt op en bij" hoog water loopt de bank onder. Wij zullen hier dus nog uren moeten rondwaden. En we moeten heel voorzichtig zijn, want ik kan haast niets zien." De wind ging nu werkelijk liggen, maar het water steeg voortdurend. De koopman rilde van koude. „Hoor eens," zei Ole Klüm, „dat houdt ge niet lang meer uit. Mijn oude boot zal nooit weer een bruikbaar vaartuig worden. Er zit nog heel wat brandbaar hout aan. Yooruit dan maar." Hij waadde naar de boot en bracht alles, wat brandbaar was, los hout, touwwerk, enz. naar den vooTste- ven, die boven het water uitstak. Toen stak hij er den brand in en het brandde boven verwachting. Binnen enkele minuten was het oude visschersvaartuig een vlammen zee, welke öp grooten afstand opgemerkt moest worden. „Maar wat wilt ge toch?" vroeg de koop man, wezenloos starende naar het vuur ia den donkeren nacht. „Ik roep om hulp. Mijn moeder slaapt dezen nacht zeker niet en misschien zijn er meer, die geen oog toedoen. De een of de ander op het eiland ziet het vuur wel en men zal ons te hulp komen." Dicht aan zee stond Ole Klüms huis. Allen wisten, dat Ole in de havenstad was, maar. niemand maakte zich over hem bezorgd. Alleen zijn oude moeder was onrustig. Zij had den heelen dag naar zee. gekeken en toen het donker werd, nam haar angst zoo zeer toe, dat zij het in huis niet kon uit houden. Steeds weer werd zij naar buiten gedreven. Zoo was zij de eerste geweest,; die het vreemde vuur op zee gezien had. Snel had zij de buren gewekt en deze hadden een boot bemand, welke met krach- tigen slag naar het vuur geroeid werd.. Langzamerhand was het levendig in het visschersdorp geworden. De een had den ander gewekt en allen waren naar de pier gegaan om het vuur te zien en te wachten op de terugkomst van de boot. Wat zou zij wel brengen? Intusschen was er een goed uur verloopen. Toen hoorde men riemslagen en weldra zag men de omtrekken van een bemande boot. Toen zij bij de pier aange komen was, riep de krachtige stem van den havenmeester, die zag, dat er behalve da vier roeiers nog twee personen waren: „Wien brengt ge?" Dadelijk klonk uit de boot het antwoord?' „Ole Klüm en koopman Groth." Deze namen gingen dadelijk van mond tot mond en alle haastten zioh naar de lan dingsplaats, waar ter begroeting Teeda twee vrouwen stonden, voor wie de overi gen eerbiedig ruimte overlieten: Ole's moe<- der en Ludina Groth. Nauwelijks lag de boot gemeerd, of de geredden sprongen er uit. Zij hadden het beiden in hun doorweekte kleeren te koud, om lang te blijven praten. Ole scheidde van den koopman en diens dochter, na be loofd te hebben, dat hij den volgenden dag zou komen koffiedrinken. Dit gebeurde ook. En reeds denzelfden avond wist het geheele visschersdorp niet alleen, dat vader Groth zijn toestemming had gegeven voor de verloving tan zijn dochter Ludina met Ole Klüm, maar ook dat de visscher niet langer op zee zijn brood zou zoeken, maar als firmant in de firma Groth en Zoon zou. worden opgenomen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 9