ZO N D AG5 E> IA D H-ID5CH DAGBIAD ladenteelt tegen de tering. STOFGOUD. RECEPT. Ho. 15862. Anao 1911. 53 1111 i 11I i 14 7 i I f UI i ha l n ij f •f* VAN HE.T kik «»è«êê«L6«d6«6dé*é ill DE SPAANSCHE. genomen als tegenwoordig; --(Iers, zegt hij, zouden de dichters als Homerus en an deren, die zoo vol bewondering preken van dc muziek der zee, en die hun godde lijke Aphrodite uit de golven zagen opstij gen, hiervan wel melding gemaakt hebben. Hij meent-,, dat door de visscherij de vis- fiohen verminderd zouden zijn en dat daar door het lichten der zee is toegenomeneen verklaring, die ons evenwel niet waarschijn lijk lijkt. De Engelsche minister John Burns ver zocht den inspecteur van openbare gezond heid voor het Engelscho district West-Ri- ding, voor rapport een onderzoek in te stellen naar de juistheid eener heilzame uitwerking, die teringlijders heeten te vin den bij het inademen der gafesen van een madenteelt nabij Bradford. Do inspecteur, dr. Kays, zal nu binnenkort wel nadere in lichting geven over de verhalen van won derbare genezingen, in Engeland aan ecu zoo zonderlinge teelt toegeschreven. De zaak is deze. Maden zijn door henge laars gezocht als aas om mee te vissohen. Dat bracht enkele jaren geleden 'n mijnwer ker van Bradford, Bryant, op 't idee maden te telen. Hij wa-s teringachtig, to zwak voor mijnarbeid en vond door die teelt een bem geschikter en veel winstgevender be zigheid. Door hem werd een stukjo grond buiten de stad gehuurd; met een klein kapitaaltje kocht hij bedorven of gezond paardevleesch, waarop h j het gansche jft-ar dóór blauwe vliegen wist te telen, om de maden voort te brengen. Zijn eigenaar dige boerderij kreeg den naam van mag got farm". Tonnen vleesch beeft hij daar gedurig op een hoop liggen. En naar het heet brengt hij iedere week ongeveer 6000 liters maden voort, door hem voor sixpence per halven L. aan hengelaars verkocht. Hij verzendt dat aas naar verschillende oorden van het land en verdient daar aardig wat ince. Maar zijn aanwinst was niet alleen geldelijk. Zooals gezegd, leed Bryant aan de tering, toen hij zijn zonderlinge bezigh-.i aanving. Na haar enkele jaren te hebben uitgeoefend heet hij voorgoed van de tering te zijn ge nezen en moet nu weer krachtig en gezond wezen. De uitwerking schreef hij toe aan het inademen der gassen van de maden- rijke massa's bedorven vleesch. Zijn gene zing trok in de omgeving de aandacht. Hij kreeg bezoek van andere teringlijders, die rondom de vieze vleeschmassa's gingen zitten, om do daaruit opstijgende gassen in te ademen en daarbij veel baat vonden. Met gevolg, dat Bryant een dubbele winst uit zijn „maggot farm" slaat, door aldaar tevens een kuur voor teringlijders te heb ben ingesteld. De stads-soheikundige van Bradford, F. W. Richardson, heeft met proeven de ma den-gassen onderzocht en bevonden, dat ~:j bestaan uit ammonia en „trisnethylamino", welke stoffen, zelfs in zwakke oplossingen, na enkele uren microben dooden. Inge ademd, komen die gassen in aanraking met de tuberkel-bacillen, wier levenskracht daardoor verminderd of zelfs totaal ver nietigd kan worden. En naar bet bewe ren van lviohardson benad^elen de maden- gassen het menschelijk organisme niet. Zoo wordt er verteld in Engelsche bladen, dio Bryants „maggot farm" wereldkun dig markten. En nu minister Burns offici eel een onderzoek naar rijn madon-kuur voor teringlijders liet instellen, wordt daar aan natuurlijk meer waarde gehecht. En met begrijpelijke spanning wordt uitgezien naar het rapport, dat dr. Kays daarover zal uitbrengen. „Het ergst is het voor ons mannen. Wij hebben het kind niet, dat benoort ons niet toe. Wij hebben niets dan de vrouw, en als die niets anders voor ons kan zijn dan wat haar naam aanduidt, daa begrijpt u toch wel hoe eenzaam we dan rondloopen; enkelen ongetrouwd, anderen gehuwd." Arne Garborg. 1 't Is met de menschen meestal zoo ge steld, dat zij, wat in hen omgaat? zelden uiten. Molière. Aardappeltaart. 250 gr. koude aardappelen, 5 eieren, 175 gr. suiker, 50 gr. zoete amandelen, ge raspte citroensohil, een paar lepels gelei of marmelade. Bereiding: De aardappelen door een zeef wrijven of ze door een puréknijper persen, zoodat er geen stukjes in blijven liggen. De eierdooiers met 100 gram van de suiker roeren, daarbij de ger te citroen schil voegen, de gemalen of fijngehakte amandelen en het laatst drie zeer stijf geklopte eiwitten. Dit alles luchtig door elkaar menden en daarna de massa in oen met boter ingewreven en met paneermeel bestrooiden taartvorm doen. De taart wordt ongeveer 3/4 uur in een matig war men oven gebakken. Daarna den rand van den vorm losmaken, maar de taart op den bodem laten staan. De overige twee eiwit ten stijf kloppen met de rest van de suiker. De boven- en zijkanten van de taart met 'n dun laagje gelei of marmelade bestrijken en dit weer bedekken met het stijf geklopte eiwit. Over dit alles wat suiker strooien en de taart nog in den oven zetten tot het eiwit mooi lichtbruin van kleur is gewor den. Teveelbad. Wat wij u vertellen gaan gebeurde in een provinciestad van beteekenis. Daar was met zomerverlof een zang- leerares, die een grooten naam in den lande heeft en die reeds een zeer groot aan tal leerlingen tot sieraden van concert zaal en opera heeft opgeleid. Enkele barer leerlingen konden den tijd, dat hot zomerverlof duurde, haar raad en bijstand niet missen. Dus trokken zij mee naar het provincie stadje en- trachtten daar, minder deftig dan de leerares, maar toch allerbekoor lijkst, onder da«k te komen. Eén dezer jongedames vond een kani9r bij een oude weduwe en beiden, zij en de hospita, waren zeer tevreden over elkaar, want het frissche, levenslustige mei?/»* braoht de oude vrouw vreugde en zonne schijn in huis en zij zelf was blij een aan gename, behaaglijke woning te hebban. Zelfs een badkamer ontbrak er niet en de jongedame, die missohien een dergelij ke „luxe" niet zoozeer gewoon was, haar althans nu oprecht waardeerde, maakte van het bad een zeer druk gebruik. Toen gebeurde op zekeren dag iets zeer onverwachts: de huisjuffrouw kwam en zei de zangleerlinge de kamer op. Ontsteld vroeg het meisje, dat niets daarvan begreep, de reden van cfeze plot selinge grievende opzegging. Maar de oude wjjde of ze kon geen woorcf ter verklaring vinden. Zij aarzelde, schok schouderde en zweeg. Eindelijk, na zeeT lang aandringen sprak zij: „Ja, juffrouw, kijk 'ris; ik mot dan zeg gen, dat bet mijzelf leed doet. Ja, heusch. Ik had u graag hier gehouden, maar net gaat niet; de andere huurders willen het niet 'en wat ik ook zeg, zij zijn er niet van af te brengen." „Maar, wat heb ik dan dien anderen huurders van u gedaan „Ja, weet u, juffrouw, daar zit het hem nu juist. U hebt ze niets gedaan, maar bet is vanwege het baden." „Vanwege het baden...."? „Ja, ziet ukijk nu 'ris hier.zij zeggenu moet het mij niet kwalijk ne men, want ik zeg het niet, maar de ande re huurders zeggen het, weet ukijk, zjj zeggen.: omdat u alle dagen in het bad gaat, zeggen zij „Maar wat zeggen zij dan toch?" >>Zij zeggendat wie een wèlopge- voed mensch is, van behoorlijken komaf, zeggen zij, die hoeft zich niet eiken dag heelemaal af te wassohen en, nunu zeggen zij.... met zoo'n onzindelijk mensch willen zij niet iu één pension samenwo nen Uitstekend bedoeld, maa r... Hij: „De oude millionnair hier op den hoek is dood, kind. Zijn vrouw erft alles... Zou jij- niet in haar geval willen verkee-, ren?" Zij: „Neen, lieveling, ik zou nooit de we duwe van een ander don van jou willen zijn." De juiste leeftijd. Eon rechter moest een oud man Veroor-- deelen, wegens diefstal. „Je moest je schamen om op jouw leef tijd nog hier te staan. Zou je me ook kun nen zeggen, waarom je verwacht, dat ik je toegevend behandelen zal?" „Nu, edelachtbare," antwoordde de oude zondaar, „ik zou dan wel eens willen weten,' boe ik het den rechters naar den zin kan' maken. Toen ik nog maar zeventien was,; kreeg ik drie jaar en de rechter zeide, dat ik me schamen moest, om op mijn' leeftijd reeds een vonnis achter den nfg! te hebben. Toen ik veertig was, kreeg ik vijf jaar en de boodschap, dat het éen! schandaal was voor een man in de kracht van zijn leven, om te stelen. En nu ben ik, eindelijk zeventig geworden en u komt! weer met dezelfde oude geschiedenis. Ik: zou dan wel eens willen weten, wat u den, juisten leeftijd acht om hier te staan 1"! Uit ©en reisbeschrijving. „Waar wij uitstapten zag het zwart van. de witkielen Door toedoen, van den portier ging de deur open...." Verrassing! Weduwnaar (tot zijn dochtertje): „Kom eens hierA Dora, ik moet je eens wat nieuws' vertellen. Onze huishoudster, Anna, hm, die gaat trouwen." „O, pa, wat leukWat een geluk, dat we die draak kwijt raken 1 En met wie trouwt dat schepsel eigenlijk?" „Met mij Dreigement. „Pas nu op, Janssen, plaag me niet lam ger, want dan koop ik mijn vrouw een nieuwen hoed en dan bon jij verplicht dit ook te doen." Waakzame luil Ja, ja, 't was drukke dienst voor Metz. Elk oogenblik waren uitvallen te vreezen, daarom waren we zoo waakzaam, dat we dag en nacht bij de kanonnen sliepen. Historisch. In zekere stad poog de mijnheer L e e f 1 a n g zijn hondje te verdrinken en deswege werd proces-verbaal tegen hem opgemaakt. Een mijnheer D e Hond werd, verzocht als getuige op te treden. („NecL"). 26 Augustus. x o y Hoe was het mogelijk, dat iemand in de Nieuwe Wereld zoo totaal zijn vaderland kon vergeten! dacht Heinrioh Ohlsen. Wat was dat toch met zijn broeder? In geen weken had die taal of teeken van zich laten hooren. Hijzelf had geschreven, zijn vrouw had geschreven; maar geen ant woord. Ohlsen ma-alk te zich ongerust. Er kon iemand zooveel overkomen in een vreemd land als Venezuela 1 Bill zelf had er im mers de verschrikkelijkste dingen van ver teld 1 Wat was het toch jammer, dat zijn broer niet hier gebleven wasZij hadden beiden hetzelfde beroep, bouwmeester; zij hadden de oude zaak van hun vader samen kunnen drijven. Maar Bill had een zucht naar avonturen, die hem de wereld ingedreven had, totdat hij in Zuid-Amerika wap blij ven hangen. Nu bouwde hij te Caracas; kon hij niet evengoed bouwen in de gezel lige, oude havenstad aan de Oostzee, waar zij geboren waren? Den laatsten keer, toen Bill hier was, nu twee jaax geleden, was het hem ook zeer goed bevallen. Hij had besloten, ginds in den vreemde zijn zaken te regelen en naar het vaderland terug te keeren. Men kon hem reeds dit jaar verwachten. Ohlsen en zijn vrouw verheugden rich er op. En nu ineens dat onverklaarbare, ver ontrustende zwijgen. Zij zaten juist aan tafel, toen er gebeld werd. Kort daarna bracht de meid een tele gram binnen. Ohlsen legde mes en vork neer, opende het telegram, las het, las tweem'aal, zijn oogen werden groot, zijn lippen bewogen zich, als wilde hij iets zeggen; maar hij kon geen geluid uitbrengen. „Mijn Hemel, Heinrichriep Gusta, zijn vrouw, „wat is er? Wat scheelt je? Zeg dan toch..." Maar Heinrich zei in het geheel niets; zwijgend reikte hij over de tafel zijn vrouw^ het papier toe. Wat was dat? Uit Caracas? Van Bill? Ook Gusta las, las tweemaal; ook haar oogen werden groot en staarden» op het blad, alsof zij niet begrijpen kon wat er in 6tond. Zij schudde het blonde hoofd en spelde de woorden, die haar zwager gezonden had: „Op Juana verliefd. Bill." En de bouwmeester knikte en herhaalde op denzelfden toon: „Op Juana verliefd. Bill." Verder niets. Dat was alles. Dus daarom had Bill zoo langen tijd niet geschreven! Hij had geen tijd gevonden; hij had het te druk met zijn hartszaken. Hij was verliefd op hoe heette zij ook weer? Juana. Een mooie naam. Spaanseh Datuurlijk. Don Juan was ook een Spanjaard. Dat wisten ze allebei. Neen maar, dio jongenZoo lang had hij gewacht en nu, op zijn zes-en-dertigste jaar was bij verliefd! Bill zou wel uitvoerig schrijven; over een dag of twaalf kon er een brief zijn; konden zij weten, waaraan zij zich te houden hadden. Maar er waren nog geen acht dagen in wachten en hopen verstreken, daar kwam een nieuwe boodschap uit Caracas. Het was geen brief en geen kaart; het was wóer een kabclboricht, en het bevatte weer vier woorden: „Met Juana verloofd. Bill." Ohlsen was juist uit zijn middagslaapje ontwaakt, toen zijn vrouw hem de de- peche bracht. „Dat gaat gauw; vindt je ook niet, Gus- ta? Voor een paar dagen verliefd, en nu al verloofd? Dat schijnt ginds een beetje' anders te gaan dan bij ons. Nu, wij mogen wel feliciteercn." En hij stuurde een telegram met geluk- wensch naar Caracas. Het duurde niet lang en er kwamen op nieuw vier woorden: „Met Juana getrouwd. Bill." Heinrich' telegrapheerde aan het j'oDge paar de gelukwenschen van broeder en schoonzuster. 't Was nu dus een feit: Bill was ge trouwd. Dat zij voorloopig geen nader bericht van hem ontvingen, namen zij niet kwalijk. Zoo'n jonggetrouwd paar heeft wel aan wat anders te denken dan aan schrijven. Zouden de jongelui oen huwelijksreis ma ken? Naar Europa misschion? Bill had geld genoeg verdiend, om zich die weelde te kunnen veroorloven. Zou het niet natuur lijk zijn, dat hij Juana zijn vaderland liet zien, om kennis te maken met de familie? Dat zou een verrassing wezen! Net iets voor Bill. Hij zou van Zuid-Amerika stoomen naar een Spaansche of Fransche haven, een poos doorbrengen in het warme Zuiden, om zich geleidelijk te gewennen aan het Euro- peesch klimaat, en dan naar heb noorden komen. Zij zouden een depeche krijgen uit Parijs of Berlijn en den volgenden dag stonden zij voor hun neus i Zoo had hij hot beide keeren gedaan, toen hij over was gekomen, en hij zou het ook dezen keer weer doen. Zij hielden zich vast aan die gedachte en spoedig waren Hein rich en Gusta muurvast overtuigd, dat zij niet lang meer op Bill en zijn Juana zouden behoeven te wachten. Gusta maakte reeds allerlei plannetjes, hoe zij haar gasten het best zou logeeren. Zij moesten natuurlijk bij haar hun intrek nemen. Bill had het wel nooit willen doen hij was telkens in een hotel gaan logeeren; hij wilde zijn eigen vrijheid behouden en een ander geen overlast doen, had bij ge zegd. Ditmaal echter kwam hij niet alleen; hij bracht een vrouw mede, die natuurlijk ook een woordje had in te brengen. Die logeerkwestie werd eenvoudig met Juana uitgemaakt. Zij kregen de twee mooie lo-j gcerkamers boven en zouden zich' daar, zeker thuis gevoelen; daarvoor zou Gusta .wel zorgen. Naar die jonge vrouw waren rij eng nieuwsgierig. En hoe Bill wel tegenover haar zou doen 1 Zou hij' heel teeder en .har telijk zijn? Hm, neen, dat lag took eigenlijk niet in zijn aard. Hij had iets kalms, ja, iets koels in zijn wezen; ten minste uiter lijk. Zeker, geen man kon hoffelijker en beminnelijker zijn, Wat hau hij Gusta een massa beleefdheden bewezen, als hij over was 1 Maar Bill als echtgenoot? Neen, dat kon zij zich in het geheel niet voorstellen. Nu, men zou het wel zien! Het zou nu wel gauw blijken. Zij konden eLken dag be richt hebben. En jawel! Hadden zij het niet gedacht! Dat hadden zij immers voorspeld? 't Was Zondagmorgen en het mooiste weer van de wereld. Heinrich gtond met zijn Gusta aan het venster en keek innig vergenoegd den stillen morgen in. Daar kwam de besteller dwars over de straat; hij greep al in zijn taschje en stevende recht op het huis toe. Zij wachtten niet eens, tot bij belde en de meid verscheen, maar stonden al op de stoep om het tele gram aan te nemen. Zij bleven op de plek staan, Heinrich scheurde het papier open, man en vrouw staken de hoofden bijeen en lazen... Zij lazen eenmaal, tweemaal, en keken elkaar aan, verbaasd en stom, als afwezig, als versteend... Wat was dit? Wat moest dat beduiden! Zij keken weer op het kleine, witte blad, lazen lettergreep na lettergreep, vele waren het er nietbang, dat zij zich ver gist hadden. Maar neen, 't was in orde, zij hadden zich' niet vergist. Daar stond het kort en klaar: „Juana onmogelijk. Bill." Ohlsen liet den arm met de ongeluks- boodschap zinken en keerde met loome schreden naar de huiskamer terug, gevolgd door Gusta. Zij gingen aan het venster zit ten, tegenover elkaar, zooals gewoonlijk,, wanneer zij iets belangrijks hadden te be spreken, en begonnen hun gedachten to ordenen. Bill had hun al menige verrassing bereid, maar dit was dan toch... 1 Zij geloofden hem gelukkig in de wittebroodsweken, waanden hem in den heerlijken roes van jonge lief de; meenden, dat hij aan het begin van een nieuw leven stond, en was het nu al uit! Hij had er al genoeg van en verklaarde Juana voor onmogelijk 1 Neen, zij konden zich dat niet indenken, 't Was zeker niet zoo ernstig, niet zoo erg gemeend. Het jonge paar had zeker ©en beetje gekibbeld voor den eeTsten keer. Dat komt immers in het huwelijk wel eens zoo voor 1 Maar de goede menschen zouden zich gru welijk vergissen. Nauwelijks hadden zij zich getroost en hun vroolijkheid herwonnen, of daar kwam een nieuwe Jobstijding sa

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 11