No.lSÏÏS.
ZiEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag 29 Juli. Eerste Blad,
Anno 1911,
Kunst, letteren, enz.
PERSOVERZICHT.
EU IU ®EVLQ®Ef3.
den door de heeren Van der Schoot, P. H.
van Waveren, en Balvers.
De rooilijn voor den verbindingsweg tus-
schen Haven en Havenstraat werd als volgt
aangegeven
voor de Oostzijde: een lijn getrokken uit
den £-W.-<hoek van het huis van Van Soe-
len op den N. -O. --hoek van het huis van
Weyers
voor de Westzijdeeen lijn, getrokken uit
den Z.-O.-hoek van het huis van Jonkman
op den N.-O.-hoek van het huis van Spo-
rings.
De rooilijn van den Loosterweg I werd
bepaald op 5 M. uit het hart van den weg.
Vergund werd tot wederopzegging aan:
de firma Gebrs. Van Zanten de plaatsing
van een sobakeldraadafscheiding voor haar
perceel aan den Loosterweg I; P. Elfring
de plaatsing van een hekje aan den Sta
tionsweg; J. Kraaij de plaatsing van een
heik aan de Van Waverenstraatalle vóór
de rooilijn.
Tot ambtenaar van den Burg. Stand werd
benoemd de heer A. J. Wijnekus.
Van de agenda werd afgevoerd het ver
zoek van de 's-Gravenhaagsche Hypotheek
bank om intrekking der onbewoonbaarver-
ïklaring harer perceelen aan de Amerika-
straat, daar het advies der Gezondheids
commissie nog niet is ontvangen.
Aan mej. C. M. S. Rank werd op haar
verzoek eervol ontslag verleend als onder
wijzeres tegen 15 Sept. a.s.
B. en Ws. wenschten aan de Hilleg. Ver-
eeniging tot bestrijding der Tuberculose een
subsidie voor dit jaar te verleenen van f 100
een en ander met het oog op de bescüikbare
gelden.
Na eenige diseu&sfe, waarbij bleek, dat
dat bedrag den Raad te klein voorkwam,
werd deze zaak aangehouden tot de vol
gende vergadering.
Op twee plaatsen in de gemeente is een
proef genomen met het stofwerend middel
Anti Dust oil. B. en Ws. vragen machtiging
om daarmede de voornaamste wegen te be
werken ter bestrijding der stofplaag. Ze
vragen daarvoor een crediet van 7 800
gulden. De heer Balvers bleek een der
voornaamste tegenstanders van die olie.
Spr. wilde liever voor dat geld nortonpom-
pen slaan. Het slot van de zaak was, dat
B. en Ws. een crediet werd toegestaan van
f 400. Met 6 tegen 3 stemmen, die der hee
ren Topper, Van der Schoot en Balvers. De
vergadering werd hierop gesloten.
Gemeenteraad v. Haarlemmermeer*
Voorzitter: burgemeester Slob.
Afwezig de heeren De Breuk en Eijken.
Op een adres der districts-organisatie
van het Nederl. Werkl.-Verb. „Patrimo
nium", om instelling en instandhouding
eener gemeentelijke arbeidsbeurs, werd
voorshands afwijzend beschikt.
De verlichtingscommissie aan den Ring
dijk, bij Aalsmeer, die haar petroleum-
lantaarns wil vervangen door electrisch
licht, vraagt in dat geval f 8 p. lantaarn en
per jaar subsidie in plaats van de f 0 die
ze nu krijgt.
Dit verzoek werd doorgezonden naar de
gascommissie.
De afd. Haarlemmermeer", van den
Bond van Ned.-Onderwijzers heeft ook
weer eens geadresseerd om verhooging van
het aanvangsalaris, meer en spoediger pe
riodieke verhoogingen, zonder belooning
voor lessen buiten de gewone uren enz.
B. en Ws. zullen in den loop van dit jaar
met wijzigingen komen, ook in deze materie,
en zullen dan zoo noodig rekening houden
met het adres.
Aldus besloten*
Wegens benoeming naar Gorkum werd
den heer D. 0. Kooiman eervol ontslag ver
leend tegen 1 Sept. als onderwijzer a-a"
school
Aan school I werd tot onderwijzeres be
noemd mej. P Klauw.
Vastgesteld werd een verordening, be
doeld bij art. 18 der Woningwet (kenteeken
onbewoonbaarverklaring.
Op voorstel der commissie van gemeente
werken werden goedgekeurd bestek en
voorwaarden voor grindlevering voor de
dorpswegen en de scholen.
De rekening der gemeente over 1910 en
die van het Burg. Armbestuur werden ge
steld in handen der fin. Comm'
De meerderheid van B. en Ws. stelde
voor aan de vereen. „Vooruit" ter bevorde
ring van de paardenfokkerij een subsidie
te geven van f 100.
De meerderheid van den Raad was er
echter tegen, nu er geen tekort was, te
subsidieeren.
Daarop werd het voorstel gedaan om voor
het volgend concours f 100 te geven.
Dit voorstel werd aangenomen met 9
tegen 4 stemmen, die der heeren Rombout,
Van Andel, Biesheuvel en 't Hooft.
De heer Biesheuvel zei hierop: Dan zal
ik maar f 50 meer nemen; dan heb ik er
nog wat van.
De Voorzitter repliceerde: Dat zou niet
netjes van u zijn, ik zie u altijd nog voor
een fatsoenlijk mensch aan.
Goedgekeurd werd hierop een voorstel
tot het doen van buitengewone aflossing
op een geldleening, wegens verkoop van
eigendommen.
De heer 't Hooft wees er op, dat de fin.
comm. niet gevraagd was om advies.
Tot wederopzegging kreeg de secretaris
het vrije gebruik van de secretariswoning
in het Raadhuis. Op bescheiden wijze zullen
B. en Ws. die herstellingen en réparatiën
er aan mogen laten verrichten, die noodig
zijn. Het gewone onderhoud komt verder
ten laste van den gebruiker.
De geloofsbrieven der herkozen raadsle
den, de heeren 't Hooft, Los, Rombout eu
Van der Laan, en der gekozenen, Bus en
OvermeeT, werden in orde bevonden.
De heer Van Vre9uwijk deelt mede, dat
er bij den jongsten brand in de Lisserbroek
slechts één brandhaak was bij de spuit.
De heer Biesheuvel oppert de veronder
stelling, dat hij misschien verloren was.
De heer Knaap informeert of de spuit
nog water gaf.
De Voorzitter zegt toe, zoo spoedig doen
lijk het incompleet aan te zullen vullen, en
deelt verder mede, dat de z.g, „glazen-
wasscher1' van Abbenes best spuit, als bet
water maar niet te hoog opgezogen moet
worden. Te Lisserbroek geeft hij best
water.
De vergadering werd hierop gesloten.
Hetportret van de Wed. Bas.
Men meldt uit Amsterdam aan de ,,N.
R. O.":
Nu de echtheid van Rembrandts „Molen"
in twijfel wordt getrokken en deskundigen
het schilderij willen toesohrijven aan Her
cules Seghers, zal het vermoedelijk velen
belang inboezemen, te vernemen, dat dr. A.
Bredius een studie onder handen heeft over
Aan een artikel van den districts-veearts
A. van Leeuwen in „De V eldbode" over
mond- en klauwzeer is het volgende
jontleend
Men ziet voor zijn oogen, als men niet
gillens blind is, hoe het vee in de weide
pan tongblaar sterft als muizen.
Voer de provincie Utrecht schat ik het
yeï'lies aan koeien alleen op zeker duizend
j-rtuks. Ik hoop, dat er later eens een statis
tiek openbaar gemaakt kan worden aan
gaande het aantal gestorven dieren.
In de eerste pfaats om eens voorgoed de
'meening te logenstraffen, dat mond- en
klauwzeer zoo'n onschuldige ziekte is.
En in de tweede plaats om aan te too-
(nen, dat de grooto verliepen altijd in den
Lweidetijd vallen. Niet voor de kahyren, die
op stal evengoed sterven als in de weide.
Maar voor de koeien.
Ik wil hier een sterke bewering doen,
inaar ik aanvaard er de volle verant
woordelijkheid voor, wijl zij berust op vol-
Idoe/nde ondervinding en waarneming, en dat
is deze:
De duizend koeien hadden in de provin-
'oie Utrecht gespaard kunnen blijven (uitzon
deringen daargelaten), als men ze op stal
.-had gezet zoodra zij ziek werden.
Thans begint men van die waarheid lang
zamerhand hier en daar overtuigd te raken
'en men vaart er wèl bij. Tal van voorbeel
den zouden hiervan zijn aan te halen.
Verschillende veehouders zijn openhartig
genoeg geweest cm te erkennen dat het
opstallen, waartegen zij eerst zooveel bë-
zlwaren hadden gehad, toch, achteraf be
zien, goed was bevallen.
Een staaltje wil ik toch' niet achter
wege laten te vertellen.
Een landbouwer in zekere gemeente werd
genoodzaakt zijn zieke vee op te stallen.
Do groote stal, waarin de kaas lag, be
hoefde niet gebruikt te worden, want er
•was een groote schuur, waarin wel 20
koeien konden worden geplaatst.
Voeder kon voor 's Rijks rekening wor
den aangeschaft, terwijl er voldoende gras
te maaien was en nog een flinke voorraad
hooi in den berg. Hij was de cerst-e in
'die gemeente en dus moest hij voor zijn
buren wat over hebben.
Maar daar stond je wat van inZijn
koeien liepen zoo frisoh in de weide cn
Waren aan het gras gewend en moesten,
'die nn in de schuur? Dat nooit, zei Van
Spèyk.
De vrouw kwam er aan te pas en niet
zoo zuinig. Dat was nu toch zoo tegen
strijdig als je 't maar bedenken kon. Het
Wee 's zomers op stal? Onzin! Een paar
'groote zoons droegen ook het hunne bij
idoor hoongelach en min vriendelijke uit
drukkingen. Enfin, het slot was,' dat de
koeien' op stal gingen.
Na oen week ongeveer, toen bleek,- dat
Irondom nieuwe gevallen voorkw&men, werd
!do verplichting tot opstallen opgeheven.
Of de veehouder toen blij was? Neen,
!nü raadt gij in tienen niet, wat er verder
gebeurde. De mau ging vlijtig door met
zijn daarna nog ziek wordende-runderen op
te stallen. Door de ondervinding geleerd
(een mensch1 is nooit te oud om te loeren,)
dat op stal do ziekte veel lichter verliep
Idan in de weide.
Koeien, die in de weide waggelen op
hun boenen, den halven dag staan te han-
gdn en te kleumen bij een hek of over
)een sloot, zoo dun, dat de buik bijna tegen
den rug aanslaat, ziet men op stal als liet
Ware herleven en na een week zijn zij bij
COOOOOOOGOOO
Op zekeren dag stapte een klein, gezet
heertje, een groot valies in de hand, te
Tarascon in den sneltrein van Marseille
naar Parijs. Het was Barbarousse, wijn
handelaar in bovengenoemd provinciestad
je. Hij nam plaats in de tweede klasse,
groette zijn coupégenooten, en met een
„Neem me niet kwalijk" voor de gevoelige
wijze, waarmee de voeten zijner mederei
zigers met hem (kennis maakten, vlijde hij
zich neer in een hoekje van den coupé,
verwisselde zijn grooten ronden hoed tegen
een rood-lakensch caJotje en spreidde de
reisdeken over zijn beenen. Hij nam de
andere reizigers op: twee jongelieden, met
gunstig uiterlijk.
„Hindert mijn sigaar u?" vroeg één van
hen vriendelijk.
Barbarousse, door deze beleefdheid ge
vleid, verzekerde hem van het tegendeel,
en verklaarde, dat hij zelf een groot lief
heb! er van rocken was.
„Het verdrijft den tijd en de eentoonig-
heid van een lange reis," roegde de tweede
reiziger er aan toe.
„Niets is vervelender dan zoo lang in
don trein te zitten, altijd maar door de te
legraafpalen voorbij te zien snorren, en de
draden op en neer te zien gaan. En dan
het geraas der wielen, het schudden der-
wagens" zei Barbarousse, terwijl bij zijn
pijp zorgvuldig stopte.
Eén van de jongelieden boon hem zijn
sigaar aan, en met een: „U bent veel te
vriendelijk" maakte de wijnhandelaar van
het vuur gebruik.
„U reist zeker naar Parijs," hervatte
wederom één van de twee het gesprek.
„Juist," antwoordde Barbarousse.
Nu, dan zullen wij het genoegen hebben,
samen te reizen. Mag ik u mijn vriend,
den sohilder Jules Morici, voorstellen?"
En op zichzelf wijzende: „Ik ben Albert
Deberque, ook schilder.'
goede behandeling hersteld en zoo dik als
te varen.
De verklaring? Och, die ligt grootendeels
vöclt de hand. Als een mensch een koorts
achtige ziekte krijgt, die licht verloopt bij
goede behandeling en als de patiënt bin
nenshuis blijft, wie zou het dan in het
hoofd krijgen zulk een patiënt buiten neer
te leggen en bloot te stellen aan de heeto
zon overdag, aan de nachtelijke koude en
aan regen en wind? Immers niemand.
En als die patiënt dan een hevige ont
steking in den mond had, met gToote bla
ren achter in de keel, zoodat het slikken
hem bijna onmogelijk was, wie zou hem
dan de keel volproppen met deeg of brood
of ander voedsel?
Bij een koe schijnt dat echter allemaal
noodig te worden gevonden; maar het kost
dan ook aan heel wat dieren het leven.
Vele koeien, die zoogenaamd aan tong-
blaar sterven, vinden feitelijk den dood door
verstikking of longontsteking ten gevolge
van het zoogenaamd „verslikken". Het voed
sel komt daarbij niet in den slokdarm, maar
in ode luchtpijp. Tot diep in de longetf
vindt men soms het gras en ander voedsel,
en daar werkt het doodelijk.
"Wie zijn tongblaar-zieke dieren wil be
houden en weinig sohade wil hebben, moet
ze op een luchtigen, frisschen stal zetten,-
matig voederen met goed hooi en andër licht
verteerbaar voedsel (lijnmeel, koek, gerste-
moel en dergelijke).
Met maïs moet men voorzichtig zijn»
dat 9chijut wel eens te zwaar voor de die
ren. Vooral als ze erg uitgehongerd zijn,
kan een groote hoeveelheid maïs doodelijk
werken.
Geen voedsel opdringen of in den bek
stoppen, maar haar zooveel geven als zy
zelf met graagte opnemen.
En, nog eens zij het herhaald,- als dan
tweemaal daags de mond wordt uitgesponst
met cTeolinewater, dan verloopt de ziekte
licht en men krijgt geen dooden. Men heeft
dan gedaan wat men kon cn zieke dieren
overeenkomstig den eisch behandeld, en dat
loont zich zeer goed.
„De Rotterdammer" bespreekt
de houding van prof. Fabiue inzake win
kelsluiting.
Hij de hooggeleerde ging zegt 't
blad daarbij weer over de grens.
Wij zijn, schrijft het blad, van die winkel
sluiting principieel voorstanders. Prof
Fabius is tegenstander. Prof. Fabius ziet
hier krachtens zijn eigenaardigen indivi-
dualistischen aanleg niets anders dan den
enkelen „vrijen" winkelier.
Wij zien hier een kwestie, die valt bin
nen de grenzen der vakgemeensehap,
waar alzoo onder nadere voorwaarden
dwang op zijn plaats is.
Dit is nu alles goed en wel en van weers
zijden is de taak rustige discussie, om te
trachten de zaken helder te maken en de
publieke opinie in onzen kring door argu
menten te. overtuigen.
Naar aanleiding van het feit, dat in den
Amsterdamschen Raad verscheidene anti-
revolutionnaire leden bleken principieels"
voorstanders te zijn en enkele ook ondanks
practische bezwaren voor de voorgestelde
regeling stemden, worden dezen door prof.
Fabius in zijn jongste geschrift van „socia
lisme" beschuldigd niet alleen, maar zelfs
vergeleken met Van der Brugghen en de
Eijnen, die bij de Schoolwet van 1857 ver
raad pleegden tegenover Groen en het
Christelijk Onderwijs.
Een dergelijke wijze van polemiek komt
ons weinig gewenscht voor. Daargelaten
„Mijnheer Barbarousse, van Tarascon".
y,Zeer aangenaam met u kennis te
maken."
„U hebt zeker een reisje naar het Zuiden
gemaakt?"
„Juist," antwoordde Morici, „wij zijn op
onze terugreis van Algiers, waar wij
eenigen tijd doorbrachten; wij maakten
schetsen, en photographeerden monumen
ten. "En onder het spreken plaatste hij zijn
photographietoestel op de bank naast Bar
barousse. De wijnhandelaar kon niet nala
ten, zijn medereizigers nog eens te verzeke
ren, hoeveel genoegen het hem deed, in
het gezelschap van zulke kunstenaars te mo
gen reizen.
„Vindt u het niet een geruststellend ge
voel", zoo begon Morici, „dat men weet,
met wie men te doen heeft, vooral op reis,
waar men zoo vaak in handen van bedrie
gers kan vallen
Heb is dan ook verwonderlijk, dat
er nog zooveel menschen gevonden
worden, die dom genoeg zijn, om zich door
den eersten den beste te laten beetnemen."
„Mij zullen ze er niet licht in laten loo-
pen", verklaarde Barbarousse.
„Ach, mijnheer Barbarousse", hervatte
Derberque, „u weet zeker niet, boe goed
zij hun plannen beramen en welk een ge
slepenheid zij aan den dag leggen in het
volvoeren van hun bedrijf."
Barbarousse hield echter vol, dat hij de
laatste zou zijn, die ooit een prooi van die
ven of zakkenrollers zou worden.
„Daarom berg ik nooit mijn geld in mijn
valies," vervolgde hij. „Ik ben hier in
fatsoenlijk gezelschap, dus ik kan het ge
rust zeggen, ik heb 10,000 franken bij
mij. Waar denkt ut dat ik die geborgen heb 1
In mijn beurs of in mijn zakken? Zoo dom
ben ik niet! Neen, ik bewaar ze in een klein
lederen zakje in mijn gordel."
„Vernuftig uitgedacht!' riep Deberque
opgetogen.
„Daar zullen zij het nooit zoeken," stem
de zijn vriend toe.
„En als ze het wilden nement dan merk
nu het smakeloos en niets zeggend verwijt
van socialisme, ontzielt men op deze wijze
de mooiste momenten uit de geschiedenis
onzer partij. Tot beginsel wordt verheven
wat geen hoogere waarde heeft dan de per
soonlijke opinie van een kundig man. Alle
vruchtbare disoussie over betwistbare,
nieuw opkomende vraagstukken wordt van
te voren onmogelijk gemaakt door bitter
heid, waarvoor geen aanleiding bestaat.
En onder principieel vertoon wordt waar
achtige eerbied voor heusche beginselen
ondermijnd, omdat niemand zich van zulke
verwijten meer iets aantrekt.
Nuchtere, zakelijke discussie zonder goed-
koope verwijten en soberheid op het stuk
der beginselen is vooral bij de tallooze
nieuwe kwesties van den dag uiterst ge
wenscht.
„L a n d e n Y 1 k" en „He t Vader
land" verklaren zich zeer ingenomen met
de keuze door de Staten van Friesland van
mr. C. Th. vanDeventer, oud-lid der
Tweede Kamer, tot lid der Eerste
Kamer.
Het eerste blad noemt dat een goede
keuze. Mr. Van Deventer heeft zijn spo
ren verdiend, „Met diep leedwezen zagen
wij zijn mandaat als Tweede Kamerlid niet
vernieuwen. Des te grooter is onze vreug
de, dat hij thans terugkeert in het parle
mentaire leven.
De Staten van Friesland hebben daarmee
ook een grooten dienst bewezen aan
Indië. Indië krijgt nu eindelijk in onze
Eerste Kamer zijn vokaal. Het werd hoog
tijd
Wij wensehen den heer Van Deventer toe,
dat hij zijn zetel, dien hij met eere zal be
zetten, lang zal mogen behouden."
„H et Vaderland" schrijft:
„Wij verheugen ons over de verkiezing
van den heer Van Deventer, waardoor een
man, aan wien een plaats in de Staten-
Generaal toekomt, weer gelegenheid vindt
zijn groote bekwaamheden meer direct ten
nutte van het land aan te wenden. Nu ba
ron Sweerts en mr.Van Leeuwen, de eeni
ge Indische speciliteiten in cite Eerste Ka
mer, wegens hun benoeming tot Commis
saris der Koningin, die Kamer zullen ver
laten, zal de overweging, dat het wensche-
lijk was althans één nieuwe Indische specia
liteit naar den Senaat af te vaardigen,
de meerderheid der Staten van Friesland,
naar wij vermoeden, tot deze keuze hebben
doen besluiten.
Met den heer Van Deventer doet de eer
ste vrijzinnig-democraat zijn intrede in de
Eerste Kamer. De entrée en scène van die
partij in den Senaat kon moeilijk geluk
kiger zijn."
Gemeenteraad van Hille&om.
Voorzitter: burgemeester Wenfcholt
Afwezig met kennisgeving de heer J. van
Til, zonder kennisgeving de heer Gulde-
mond.
De heer Jonkheer werd als nieuw lid be-
eedigd en nam als zoodanig plaats.
De geloofsbrieven der heeren Van der
Schoot, Van Til, H. A. van Waver en, G. V.
van Zanten, Niéberding en Heemskerk wer
den in orde bevonden.
Goedgekeurd werd een wijziging der be
grooting 1911, ten bedrage van f 261.50.
De gemeente-rekening en het gemeente
verslag over 1910 zullen circuleeren bij de
Raadsleden en de eerste zal onderzocht wor-
ik het gauw genoeg. De dieven kunnen mij
toch niet ongemerkt zijn gordel ontfutse
len."
„Dat zal in alle geval zeer moeilijk
gaan", voegden beiden hem lachend toe.
Een tijdje zwegen de reizigers; toen riep
Morici uit, opgetogen op den wijnhandelaar
wijzend: „Vindt je ook niet, Deberque, dat
mijnheer Barbarousse veel van Napoleon
heeft? Vooral het profiel vind ik sterk ge
lijkend."
„Ja, nu je het zegt, vind ik het ook,"
zeide Deberque, terwijl hij den van voldoe
ning en ijdelheid stralende wijnhandelaar
scherp opnam. „Het is opvallend!"
„Vindt u dat werkelijk?" vroeg Barba
rousse, een trotsche houding aannemend.
't Is vreemd, maar te Tarascon ben ik
nooit op de gelijkenis opmerkzaam ge
maakt."
Ja, mijn beste mijnheer Barbarousse, zoo
iets is alleen gegeven aan schilders,
die ook gelaatkenners moeten zijn."
Het treft prachtig!" riep Deberque
uit. Mijnheer Barbarousse, zoudt u ons een
dienst willen bewijzen? Op de aanstaande
tentoonstelling zal ik een schilderij expo-
seeren: Napoleon en zijn zoon. Reeds heb
ik pogingen in het werk gesteld, om een
model te vinden voor den hoofdpersoon van
dit schilderstuk. Tot nog toe heb ik niets
gevonden, wat er op geleek. Zoudt u mij
willen verplichten, slechts één keer in mijn
atelier te komen om een schets van uw ge
laat te nemen?"
„Volgaarne,"- antwoordde Barbarousse.
„U blijft zdker eenige dagen te Parijs?"
„Minstens een dag of acht. Niets zal dan
gemakkelijker zijn. Wij halen u af in uw
hotel, u poseert in mijn atelier en u maakt
mij tot de gelukkigste der stervelingen.
Later geef ik u een photographie van het
schilderij."
Barbarousse was opgetogen bij de gedach
te in een werk te verschijnen, dat op de
tentoonstelling zeker duizenden bezoekers
zou lokken. Hij nam het voorstel der artis-
ten gretig aan. Wat zouden zij in Tarascon
wel zeggen? Hij zou een persoon van ge
wicht worden. Hij verkneukelde zich in het
vooruitzicht.
De reis liep zonder verdere gewiohtige
onderhandelingen af. Te Parijs nam Barba
rousse afscheid van zijn vrienden, nadat hij
zijn adres op zijn kaartje geschreven had.
Een paar dagen later kwamen de schil
ders Barbarousse halen. Zij vergezelden
hem naar Neuilly en brachten hem in een
bijna ongemeubeld vertrek.
„Zooals gij ziet," zei Deberque, „ben ik
nog niet geïnstalleerd. Mijn meubelen ver
wacht ik eiken dag. Voor het oogenblik
heb ik slechts mijn ezel en mijn penseelen.
In de slaapkamer hiernaast vindt gij het
kostuum van Napoleon. Het is beter, als u
dat aantrekt. Ik hoop, dat u daartegen
geen bezwaar zult maken."
„Ik moet mij dus verkleeden?" vroeg
Barbarousse.
„Dat is noodig," antwoordde de schilder;
„uw gezicht, uw figuur komen dan veel be
ter tot hun recht."
De wijnhandelaar Rad nog eenige moei
lijkheden, die echter door de artisten uit
den weg werden geruimd.
Hij ging het slaapvertrek binnen. Achter
een gordijn hingen een korte satijnen
broek, een prachtige, rijk versierde, korte
jas en een fraaie keizersmantel, met bont
afgezet.
Morici hielp Barbarousse bij het kleeden,
en nadat hij diens kleeren aan den kapstok
had opgehangen, riep hii zijn vriend, om
hem het effect te laten bewonderen. Beide
kunstenaars prezen zijn voornaam voorko
men en vleiden zóó zijn ijdelheid,«dat het
heertje, wien de weidsoh'e pracht belachelijk
kleedde, van genoegen en zelfvoldaanheid
glom.
't Zal een magnifieke schilderij worden
en aan n zullen wij het te danken hebben.
Ik ga nu het doek en de kleuren in orde
brengen. In een oogwenk ben ik terug.
Wilt u in het atelier wachten?"
En de schilders verlieten Barbarousse,
die, zijn kostuum met welgevallen in den
spiegel beschouwde.
„Het is ontegenzeglijk waar," mompelde
hij, „zóó lijk ik op Napoleon. Wat zullen
ze in. Tarasoon staan kijken! En als ze heb
niet gelooven willen, dan heb ik altijd de
photographie, om het te bewijzen."
Hij liep heen en weer, en nam verschil
lende houdingen aan, om zijn gestalte op
het voordeeligst te doen uitkomen.
Reeds was een kwartier verloopen, en
nog waren zijn vrienden niet terug. Barba
rousse wachtte, totdat hem plotseling een
onverklaarbare angst overviel. Hij vloog
naar de slaapkamer, waar hij zijn kleederen
had achtergelaten. Eilacie, zij waren er
niet meer, alles was weg, ook de biljetten
van 10,000 franken, zoo zorgvuldig genaaid
in zijn gordel. Hij holde de straat op en
riep den verbaasden voorbijgangers toe,
dat hij bestolen was.
Een steeds aangroeiende menigte rende
hem na, en de politie-agenten maakten
zich spoedig van het potsierlijk Napoleon
netje meester. Op het politiebureel vertel
de hij-hijgend en bijna weenend zijn avon
tuur. Een schaterlach was het antwoord.
Toen de vroolijkheid wat bedaard was,
kreeg de commissaris zijn ernst terug en
beloofde Barbarousse, zijn best te zullen
doen, de dieven op te sporen, hoewel de
artisten, die den vorigen avond kamers ge
huurd hadden, te Neuilly volkomen onbe
kend waren.
Barbarousse, geheel beroofd, t&legra-
pheerde naar Tarascon, en de commissaris
stond hem toe, den nacht in diens huis door
te brengen. Treurig en zijn goedgeloovig-
heid verwenschende, vertrok hij den vol
genden ochtend naar zijn stadje, waar hem.
dit briefje wachtte:
„Waarde heer BarbarousseDenkt ge
nog, dat ge op Napoleon lijkt? Omdat g®
een goede kerel zijt en wij veel aan u te
danken- hebben, geven wij u den raad,
nooit meer aan „onbekenden te vertellen,
waar gij' uw geld geborgen houdt. Maaf
de Napoleon-truc was toch niet kwaad.*