No.lSÏÏS. ZiEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag 29 Juli. Eerste Blad, Anno 1911, Kunst, letteren, enz. PERSOVERZICHT. EU IU ®EVLQ®Ef3. den door de heeren Van der Schoot, P. H. van Waveren, en Balvers. De rooilijn voor den verbindingsweg tus- schen Haven en Havenstraat werd als volgt aangegeven voor de Oostzijde: een lijn getrokken uit den £-W.-<hoek van het huis van Van Soe- len op den N. -O. --hoek van het huis van Weyers voor de Westzijdeeen lijn, getrokken uit den Z.-O.-hoek van het huis van Jonkman op den N.-O.-hoek van het huis van Spo- rings. De rooilijn van den Loosterweg I werd bepaald op 5 M. uit het hart van den weg. Vergund werd tot wederopzegging aan: de firma Gebrs. Van Zanten de plaatsing van een sobakeldraadafscheiding voor haar perceel aan den Loosterweg I; P. Elfring de plaatsing van een hekje aan den Sta tionsweg; J. Kraaij de plaatsing van een heik aan de Van Waverenstraatalle vóór de rooilijn. Tot ambtenaar van den Burg. Stand werd benoemd de heer A. J. Wijnekus. Van de agenda werd afgevoerd het ver zoek van de 's-Gravenhaagsche Hypotheek bank om intrekking der onbewoonbaarver- ïklaring harer perceelen aan de Amerika- straat, daar het advies der Gezondheids commissie nog niet is ontvangen. Aan mej. C. M. S. Rank werd op haar verzoek eervol ontslag verleend als onder wijzeres tegen 15 Sept. a.s. B. en Ws. wenschten aan de Hilleg. Ver- eeniging tot bestrijding der Tuberculose een subsidie voor dit jaar te verleenen van f 100 een en ander met het oog op de bescüikbare gelden. Na eenige diseu&sfe, waarbij bleek, dat dat bedrag den Raad te klein voorkwam, werd deze zaak aangehouden tot de vol gende vergadering. Op twee plaatsen in de gemeente is een proef genomen met het stofwerend middel Anti Dust oil. B. en Ws. vragen machtiging om daarmede de voornaamste wegen te be werken ter bestrijding der stofplaag. Ze vragen daarvoor een crediet van 7 800 gulden. De heer Balvers bleek een der voornaamste tegenstanders van die olie. Spr. wilde liever voor dat geld nortonpom- pen slaan. Het slot van de zaak was, dat B. en Ws. een crediet werd toegestaan van f 400. Met 6 tegen 3 stemmen, die der hee ren Topper, Van der Schoot en Balvers. De vergadering werd hierop gesloten. Gemeenteraad v. Haarlemmermeer* Voorzitter: burgemeester Slob. Afwezig de heeren De Breuk en Eijken. Op een adres der districts-organisatie van het Nederl. Werkl.-Verb. „Patrimo nium", om instelling en instandhouding eener gemeentelijke arbeidsbeurs, werd voorshands afwijzend beschikt. De verlichtingscommissie aan den Ring dijk, bij Aalsmeer, die haar petroleum- lantaarns wil vervangen door electrisch licht, vraagt in dat geval f 8 p. lantaarn en per jaar subsidie in plaats van de f 0 die ze nu krijgt. Dit verzoek werd doorgezonden naar de gascommissie. De afd. Haarlemmermeer", van den Bond van Ned.-Onderwijzers heeft ook weer eens geadresseerd om verhooging van het aanvangsalaris, meer en spoediger pe riodieke verhoogingen, zonder belooning voor lessen buiten de gewone uren enz. B. en Ws. zullen in den loop van dit jaar met wijzigingen komen, ook in deze materie, en zullen dan zoo noodig rekening houden met het adres. Aldus besloten* Wegens benoeming naar Gorkum werd den heer D. 0. Kooiman eervol ontslag ver leend tegen 1 Sept. als onderwijzer a-a" school Aan school I werd tot onderwijzeres be noemd mej. P Klauw. Vastgesteld werd een verordening, be doeld bij art. 18 der Woningwet (kenteeken onbewoonbaarverklaring. Op voorstel der commissie van gemeente werken werden goedgekeurd bestek en voorwaarden voor grindlevering voor de dorpswegen en de scholen. De rekening der gemeente over 1910 en die van het Burg. Armbestuur werden ge steld in handen der fin. Comm' De meerderheid van B. en Ws. stelde voor aan de vereen. „Vooruit" ter bevorde ring van de paardenfokkerij een subsidie te geven van f 100. De meerderheid van den Raad was er echter tegen, nu er geen tekort was, te subsidieeren. Daarop werd het voorstel gedaan om voor het volgend concours f 100 te geven. Dit voorstel werd aangenomen met 9 tegen 4 stemmen, die der heeren Rombout, Van Andel, Biesheuvel en 't Hooft. De heer Biesheuvel zei hierop: Dan zal ik maar f 50 meer nemen; dan heb ik er nog wat van. De Voorzitter repliceerde: Dat zou niet netjes van u zijn, ik zie u altijd nog voor een fatsoenlijk mensch aan. Goedgekeurd werd hierop een voorstel tot het doen van buitengewone aflossing op een geldleening, wegens verkoop van eigendommen. De heer 't Hooft wees er op, dat de fin. comm. niet gevraagd was om advies. Tot wederopzegging kreeg de secretaris het vrije gebruik van de secretariswoning in het Raadhuis. Op bescheiden wijze zullen B. en Ws. die herstellingen en réparatiën er aan mogen laten verrichten, die noodig zijn. Het gewone onderhoud komt verder ten laste van den gebruiker. De geloofsbrieven der herkozen raadsle den, de heeren 't Hooft, Los, Rombout eu Van der Laan, en der gekozenen, Bus en OvermeeT, werden in orde bevonden. De heer Van Vre9uwijk deelt mede, dat er bij den jongsten brand in de Lisserbroek slechts één brandhaak was bij de spuit. De heer Biesheuvel oppert de veronder stelling, dat hij misschien verloren was. De heer Knaap informeert of de spuit nog water gaf. De Voorzitter zegt toe, zoo spoedig doen lijk het incompleet aan te zullen vullen, en deelt verder mede, dat de z.g, „glazen- wasscher1' van Abbenes best spuit, als bet water maar niet te hoog opgezogen moet worden. Te Lisserbroek geeft hij best water. De vergadering werd hierop gesloten. Hetportret van de Wed. Bas. Men meldt uit Amsterdam aan de ,,N. R. O.": Nu de echtheid van Rembrandts „Molen" in twijfel wordt getrokken en deskundigen het schilderij willen toesohrijven aan Her cules Seghers, zal het vermoedelijk velen belang inboezemen, te vernemen, dat dr. A. Bredius een studie onder handen heeft over Aan een artikel van den districts-veearts A. van Leeuwen in „De V eldbode" over mond- en klauwzeer is het volgende jontleend Men ziet voor zijn oogen, als men niet gillens blind is, hoe het vee in de weide pan tongblaar sterft als muizen. Voer de provincie Utrecht schat ik het yeï'lies aan koeien alleen op zeker duizend j-rtuks. Ik hoop, dat er later eens een statis tiek openbaar gemaakt kan worden aan gaande het aantal gestorven dieren. In de eerste pfaats om eens voorgoed de 'meening te logenstraffen, dat mond- en klauwzeer zoo'n onschuldige ziekte is. En in de tweede plaats om aan te too- (nen, dat de grooto verliepen altijd in den Lweidetijd vallen. Niet voor de kahyren, die op stal evengoed sterven als in de weide. Maar voor de koeien. Ik wil hier een sterke bewering doen, inaar ik aanvaard er de volle verant woordelijkheid voor, wijl zij berust op vol- Idoe/nde ondervinding en waarneming, en dat is deze: De duizend koeien hadden in de provin- 'oie Utrecht gespaard kunnen blijven (uitzon deringen daargelaten), als men ze op stal .-had gezet zoodra zij ziek werden. Thans begint men van die waarheid lang zamerhand hier en daar overtuigd te raken 'en men vaart er wèl bij. Tal van voorbeel den zouden hiervan zijn aan te halen. Verschillende veehouders zijn openhartig genoeg geweest cm te erkennen dat het opstallen, waartegen zij eerst zooveel bë- zlwaren hadden gehad, toch, achteraf be zien, goed was bevallen. Een staaltje wil ik toch' niet achter wege laten te vertellen. Een landbouwer in zekere gemeente werd genoodzaakt zijn zieke vee op te stallen. Do groote stal, waarin de kaas lag, be hoefde niet gebruikt te worden, want er •was een groote schuur, waarin wel 20 koeien konden worden geplaatst. Voeder kon voor 's Rijks rekening wor den aangeschaft, terwijl er voldoende gras te maaien was en nog een flinke voorraad hooi in den berg. Hij was de cerst-e in 'die gemeente en dus moest hij voor zijn buren wat over hebben. Maar daar stond je wat van inZijn koeien liepen zoo frisoh in de weide cn Waren aan het gras gewend en moesten, 'die nn in de schuur? Dat nooit, zei Van Spèyk. De vrouw kwam er aan te pas en niet zoo zuinig. Dat was nu toch zoo tegen strijdig als je 't maar bedenken kon. Het Wee 's zomers op stal? Onzin! Een paar 'groote zoons droegen ook het hunne bij idoor hoongelach en min vriendelijke uit drukkingen. Enfin, het slot was,' dat de koeien' op stal gingen. Na oen week ongeveer, toen bleek,- dat Irondom nieuwe gevallen voorkw&men, werd !do verplichting tot opstallen opgeheven. Of de veehouder toen blij was? Neen, !nü raadt gij in tienen niet, wat er verder gebeurde. De mau ging vlijtig door met zijn daarna nog ziek wordende-runderen op te stallen. Door de ondervinding geleerd (een mensch1 is nooit te oud om te loeren,) dat op stal do ziekte veel lichter verliep Idan in de weide. Koeien, die in de weide waggelen op hun boenen, den halven dag staan te han- gdn en te kleumen bij een hek of over )een sloot, zoo dun, dat de buik bijna tegen den rug aanslaat, ziet men op stal als liet Ware herleven en na een week zijn zij bij COOOOOOOGOOO Op zekeren dag stapte een klein, gezet heertje, een groot valies in de hand, te Tarascon in den sneltrein van Marseille naar Parijs. Het was Barbarousse, wijn handelaar in bovengenoemd provinciestad je. Hij nam plaats in de tweede klasse, groette zijn coupégenooten, en met een „Neem me niet kwalijk" voor de gevoelige wijze, waarmee de voeten zijner mederei zigers met hem (kennis maakten, vlijde hij zich neer in een hoekje van den coupé, verwisselde zijn grooten ronden hoed tegen een rood-lakensch caJotje en spreidde de reisdeken over zijn beenen. Hij nam de andere reizigers op: twee jongelieden, met gunstig uiterlijk. „Hindert mijn sigaar u?" vroeg één van hen vriendelijk. Barbarousse, door deze beleefdheid ge vleid, verzekerde hem van het tegendeel, en verklaarde, dat hij zelf een groot lief heb! er van rocken was. „Het verdrijft den tijd en de eentoonig- heid van een lange reis," roegde de tweede reiziger er aan toe. „Niets is vervelender dan zoo lang in don trein te zitten, altijd maar door de te legraafpalen voorbij te zien snorren, en de draden op en neer te zien gaan. En dan het geraas der wielen, het schudden der- wagens" zei Barbarousse, terwijl bij zijn pijp zorgvuldig stopte. Eén van de jongelieden boon hem zijn sigaar aan, en met een: „U bent veel te vriendelijk" maakte de wijnhandelaar van het vuur gebruik. „U reist zeker naar Parijs," hervatte wederom één van de twee het gesprek. „Juist," antwoordde Barbarousse. Nu, dan zullen wij het genoegen hebben, samen te reizen. Mag ik u mijn vriend, den sohilder Jules Morici, voorstellen?" En op zichzelf wijzende: „Ik ben Albert Deberque, ook schilder.' goede behandeling hersteld en zoo dik als te varen. De verklaring? Och, die ligt grootendeels vöclt de hand. Als een mensch een koorts achtige ziekte krijgt, die licht verloopt bij goede behandeling en als de patiënt bin nenshuis blijft, wie zou het dan in het hoofd krijgen zulk een patiënt buiten neer te leggen en bloot te stellen aan de heeto zon overdag, aan de nachtelijke koude en aan regen en wind? Immers niemand. En als die patiënt dan een hevige ont steking in den mond had, met gToote bla ren achter in de keel, zoodat het slikken hem bijna onmogelijk was, wie zou hem dan de keel volproppen met deeg of brood of ander voedsel? Bij een koe schijnt dat echter allemaal noodig te worden gevonden; maar het kost dan ook aan heel wat dieren het leven. Vele koeien, die zoogenaamd aan tong- blaar sterven, vinden feitelijk den dood door verstikking of longontsteking ten gevolge van het zoogenaamd „verslikken". Het voed sel komt daarbij niet in den slokdarm, maar in ode luchtpijp. Tot diep in de longetf vindt men soms het gras en ander voedsel, en daar werkt het doodelijk. "Wie zijn tongblaar-zieke dieren wil be houden en weinig sohade wil hebben, moet ze op een luchtigen, frisschen stal zetten,- matig voederen met goed hooi en andër licht verteerbaar voedsel (lijnmeel, koek, gerste- moel en dergelijke). Met maïs moet men voorzichtig zijn» dat 9chijut wel eens te zwaar voor de die ren. Vooral als ze erg uitgehongerd zijn, kan een groote hoeveelheid maïs doodelijk werken. Geen voedsel opdringen of in den bek stoppen, maar haar zooveel geven als zy zelf met graagte opnemen. En, nog eens zij het herhaald,- als dan tweemaal daags de mond wordt uitgesponst met cTeolinewater, dan verloopt de ziekte licht en men krijgt geen dooden. Men heeft dan gedaan wat men kon cn zieke dieren overeenkomstig den eisch behandeld, en dat loont zich zeer goed. „De Rotterdammer" bespreekt de houding van prof. Fabiue inzake win kelsluiting. Hij de hooggeleerde ging zegt 't blad daarbij weer over de grens. Wij zijn, schrijft het blad, van die winkel sluiting principieel voorstanders. Prof Fabius is tegenstander. Prof. Fabius ziet hier krachtens zijn eigenaardigen indivi- dualistischen aanleg niets anders dan den enkelen „vrijen" winkelier. Wij zien hier een kwestie, die valt bin nen de grenzen der vakgemeensehap, waar alzoo onder nadere voorwaarden dwang op zijn plaats is. Dit is nu alles goed en wel en van weers zijden is de taak rustige discussie, om te trachten de zaken helder te maken en de publieke opinie in onzen kring door argu menten te. overtuigen. Naar aanleiding van het feit, dat in den Amsterdamschen Raad verscheidene anti- revolutionnaire leden bleken principieels" voorstanders te zijn en enkele ook ondanks practische bezwaren voor de voorgestelde regeling stemden, worden dezen door prof. Fabius in zijn jongste geschrift van „socia lisme" beschuldigd niet alleen, maar zelfs vergeleken met Van der Brugghen en de Eijnen, die bij de Schoolwet van 1857 ver raad pleegden tegenover Groen en het Christelijk Onderwijs. Een dergelijke wijze van polemiek komt ons weinig gewenscht voor. Daargelaten „Mijnheer Barbarousse, van Tarascon". y,Zeer aangenaam met u kennis te maken." „U hebt zeker een reisje naar het Zuiden gemaakt?" „Juist," antwoordde Morici, „wij zijn op onze terugreis van Algiers, waar wij eenigen tijd doorbrachten; wij maakten schetsen, en photographeerden monumen ten. "En onder het spreken plaatste hij zijn photographietoestel op de bank naast Bar barousse. De wijnhandelaar kon niet nala ten, zijn medereizigers nog eens te verzeke ren, hoeveel genoegen het hem deed, in het gezelschap van zulke kunstenaars te mo gen reizen. „Vindt u het niet een geruststellend ge voel", zoo begon Morici, „dat men weet, met wie men te doen heeft, vooral op reis, waar men zoo vaak in handen van bedrie gers kan vallen Heb is dan ook verwonderlijk, dat er nog zooveel menschen gevonden worden, die dom genoeg zijn, om zich door den eersten den beste te laten beetnemen." „Mij zullen ze er niet licht in laten loo- pen", verklaarde Barbarousse. „Ach, mijnheer Barbarousse", hervatte Derberque, „u weet zeker niet, boe goed zij hun plannen beramen en welk een ge slepenheid zij aan den dag leggen in het volvoeren van hun bedrijf." Barbarousse hield echter vol, dat hij de laatste zou zijn, die ooit een prooi van die ven of zakkenrollers zou worden. „Daarom berg ik nooit mijn geld in mijn valies," vervolgde hij. „Ik ben hier in fatsoenlijk gezelschap, dus ik kan het ge rust zeggen, ik heb 10,000 franken bij mij. Waar denkt ut dat ik die geborgen heb 1 In mijn beurs of in mijn zakken? Zoo dom ben ik niet! Neen, ik bewaar ze in een klein lederen zakje in mijn gordel." „Vernuftig uitgedacht!' riep Deberque opgetogen. „Daar zullen zij het nooit zoeken," stem de zijn vriend toe. „En als ze het wilden nement dan merk nu het smakeloos en niets zeggend verwijt van socialisme, ontzielt men op deze wijze de mooiste momenten uit de geschiedenis onzer partij. Tot beginsel wordt verheven wat geen hoogere waarde heeft dan de per soonlijke opinie van een kundig man. Alle vruchtbare disoussie over betwistbare, nieuw opkomende vraagstukken wordt van te voren onmogelijk gemaakt door bitter heid, waarvoor geen aanleiding bestaat. En onder principieel vertoon wordt waar achtige eerbied voor heusche beginselen ondermijnd, omdat niemand zich van zulke verwijten meer iets aantrekt. Nuchtere, zakelijke discussie zonder goed- koope verwijten en soberheid op het stuk der beginselen is vooral bij de tallooze nieuwe kwesties van den dag uiterst ge wenscht. „L a n d e n Y 1 k" en „He t Vader land" verklaren zich zeer ingenomen met de keuze door de Staten van Friesland van mr. C. Th. vanDeventer, oud-lid der Tweede Kamer, tot lid der Eerste Kamer. Het eerste blad noemt dat een goede keuze. Mr. Van Deventer heeft zijn spo ren verdiend, „Met diep leedwezen zagen wij zijn mandaat als Tweede Kamerlid niet vernieuwen. Des te grooter is onze vreug de, dat hij thans terugkeert in het parle mentaire leven. De Staten van Friesland hebben daarmee ook een grooten dienst bewezen aan Indië. Indië krijgt nu eindelijk in onze Eerste Kamer zijn vokaal. Het werd hoog tijd Wij wensehen den heer Van Deventer toe, dat hij zijn zetel, dien hij met eere zal be zetten, lang zal mogen behouden." „H et Vaderland" schrijft: „Wij verheugen ons over de verkiezing van den heer Van Deventer, waardoor een man, aan wien een plaats in de Staten- Generaal toekomt, weer gelegenheid vindt zijn groote bekwaamheden meer direct ten nutte van het land aan te wenden. Nu ba ron Sweerts en mr.Van Leeuwen, de eeni ge Indische speciliteiten in cite Eerste Ka mer, wegens hun benoeming tot Commis saris der Koningin, die Kamer zullen ver laten, zal de overweging, dat het wensche- lijk was althans één nieuwe Indische specia liteit naar den Senaat af te vaardigen, de meerderheid der Staten van Friesland, naar wij vermoeden, tot deze keuze hebben doen besluiten. Met den heer Van Deventer doet de eer ste vrijzinnig-democraat zijn intrede in de Eerste Kamer. De entrée en scène van die partij in den Senaat kon moeilijk geluk kiger zijn." Gemeenteraad van Hille&om. Voorzitter: burgemeester Wenfcholt Afwezig met kennisgeving de heer J. van Til, zonder kennisgeving de heer Gulde- mond. De heer Jonkheer werd als nieuw lid be- eedigd en nam als zoodanig plaats. De geloofsbrieven der heeren Van der Schoot, Van Til, H. A. van Waver en, G. V. van Zanten, Niéberding en Heemskerk wer den in orde bevonden. Goedgekeurd werd een wijziging der be grooting 1911, ten bedrage van f 261.50. De gemeente-rekening en het gemeente verslag over 1910 zullen circuleeren bij de Raadsleden en de eerste zal onderzocht wor- ik het gauw genoeg. De dieven kunnen mij toch niet ongemerkt zijn gordel ontfutse len." „Dat zal in alle geval zeer moeilijk gaan", voegden beiden hem lachend toe. Een tijdje zwegen de reizigers; toen riep Morici uit, opgetogen op den wijnhandelaar wijzend: „Vindt je ook niet, Deberque, dat mijnheer Barbarousse veel van Napoleon heeft? Vooral het profiel vind ik sterk ge lijkend." „Ja, nu je het zegt, vind ik het ook," zeide Deberque, terwijl hij den van voldoe ning en ijdelheid stralende wijnhandelaar scherp opnam. „Het is opvallend!" „Vindt u dat werkelijk?" vroeg Barba rousse, een trotsche houding aannemend. 't Is vreemd, maar te Tarascon ben ik nooit op de gelijkenis opmerkzaam ge maakt." Ja, mijn beste mijnheer Barbarousse, zoo iets is alleen gegeven aan schilders, die ook gelaatkenners moeten zijn." Het treft prachtig!" riep Deberque uit. Mijnheer Barbarousse, zoudt u ons een dienst willen bewijzen? Op de aanstaande tentoonstelling zal ik een schilderij expo- seeren: Napoleon en zijn zoon. Reeds heb ik pogingen in het werk gesteld, om een model te vinden voor den hoofdpersoon van dit schilderstuk. Tot nog toe heb ik niets gevonden, wat er op geleek. Zoudt u mij willen verplichten, slechts één keer in mijn atelier te komen om een schets van uw ge laat te nemen?" „Volgaarne,"- antwoordde Barbarousse. „U blijft zdker eenige dagen te Parijs?" „Minstens een dag of acht. Niets zal dan gemakkelijker zijn. Wij halen u af in uw hotel, u poseert in mijn atelier en u maakt mij tot de gelukkigste der stervelingen. Later geef ik u een photographie van het schilderij." Barbarousse was opgetogen bij de gedach te in een werk te verschijnen, dat op de tentoonstelling zeker duizenden bezoekers zou lokken. Hij nam het voorstel der artis- ten gretig aan. Wat zouden zij in Tarascon wel zeggen? Hij zou een persoon van ge wicht worden. Hij verkneukelde zich in het vooruitzicht. De reis liep zonder verdere gewiohtige onderhandelingen af. Te Parijs nam Barba rousse afscheid van zijn vrienden, nadat hij zijn adres op zijn kaartje geschreven had. Een paar dagen later kwamen de schil ders Barbarousse halen. Zij vergezelden hem naar Neuilly en brachten hem in een bijna ongemeubeld vertrek. „Zooals gij ziet," zei Deberque, „ben ik nog niet geïnstalleerd. Mijn meubelen ver wacht ik eiken dag. Voor het oogenblik heb ik slechts mijn ezel en mijn penseelen. In de slaapkamer hiernaast vindt gij het kostuum van Napoleon. Het is beter, als u dat aantrekt. Ik hoop, dat u daartegen geen bezwaar zult maken." „Ik moet mij dus verkleeden?" vroeg Barbarousse. „Dat is noodig," antwoordde de schilder; „uw gezicht, uw figuur komen dan veel be ter tot hun recht." De wijnhandelaar Rad nog eenige moei lijkheden, die echter door de artisten uit den weg werden geruimd. Hij ging het slaapvertrek binnen. Achter een gordijn hingen een korte satijnen broek, een prachtige, rijk versierde, korte jas en een fraaie keizersmantel, met bont afgezet. Morici hielp Barbarousse bij het kleeden, en nadat hij diens kleeren aan den kapstok had opgehangen, riep hii zijn vriend, om hem het effect te laten bewonderen. Beide kunstenaars prezen zijn voornaam voorko men en vleiden zóó zijn ijdelheid,«dat het heertje, wien de weidsoh'e pracht belachelijk kleedde, van genoegen en zelfvoldaanheid glom. 't Zal een magnifieke schilderij worden en aan n zullen wij het te danken hebben. Ik ga nu het doek en de kleuren in orde brengen. In een oogwenk ben ik terug. Wilt u in het atelier wachten?" En de schilders verlieten Barbarousse, die, zijn kostuum met welgevallen in den spiegel beschouwde. „Het is ontegenzeglijk waar," mompelde hij, „zóó lijk ik op Napoleon. Wat zullen ze in. Tarasoon staan kijken! En als ze heb niet gelooven willen, dan heb ik altijd de photographie, om het te bewijzen." Hij liep heen en weer, en nam verschil lende houdingen aan, om zijn gestalte op het voordeeligst te doen uitkomen. Reeds was een kwartier verloopen, en nog waren zijn vrienden niet terug. Barba rousse wachtte, totdat hem plotseling een onverklaarbare angst overviel. Hij vloog naar de slaapkamer, waar hij zijn kleederen had achtergelaten. Eilacie, zij waren er niet meer, alles was weg, ook de biljetten van 10,000 franken, zoo zorgvuldig genaaid in zijn gordel. Hij holde de straat op en riep den verbaasden voorbijgangers toe, dat hij bestolen was. Een steeds aangroeiende menigte rende hem na, en de politie-agenten maakten zich spoedig van het potsierlijk Napoleon netje meester. Op het politiebureel vertel de hij-hijgend en bijna weenend zijn avon tuur. Een schaterlach was het antwoord. Toen de vroolijkheid wat bedaard was, kreeg de commissaris zijn ernst terug en beloofde Barbarousse, zijn best te zullen doen, de dieven op te sporen, hoewel de artisten, die den vorigen avond kamers ge huurd hadden, te Neuilly volkomen onbe kend waren. Barbarousse, geheel beroofd, t&legra- pheerde naar Tarascon, en de commissaris stond hem toe, den nacht in diens huis door te brengen. Treurig en zijn goedgeloovig- heid verwenschende, vertrok hij den vol genden ochtend naar zijn stadje, waar hem. dit briefje wachtte: „Waarde heer BarbarousseDenkt ge nog, dat ge op Napoleon lijkt? Omdat g® een goede kerel zijt en wij veel aan u te danken- hebben, geven wij u den raad, nooit meer aan „onbekenden te vertellen, waar gij' uw geld geborgen houdt. Maaf de Napoleon-truc was toch niet kwaad.*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5