De eerste dag op school.
De Geschiedenis van het Hoefijzer.
Wat dunkt jullie er van?
De schoolbel ging en de kinderen liepen
allen de dorpsstraat in.
„Kom Miesje gauwanders komen we
nog te laat!"
,,Ik wil niet naar school; ik zon veel lie
ver thuis blijven bij Moeder 1"
En de tranen rolden ons arm Miesje langs
de wangen. Je begrijpt, dat het Miesje's
eerste dag was op school en Jioezeer ze ook
verlangd had naar dit gewichtig moment,
tag ze er nu toch wel wat tegen op.
,,Kom Miesje, wees nou verstandig We
tijn er dadelijk En Betsie trok haar
kleine zusje bij het schortje en overreedde
haar mee te gaan. Zoo kwamen ze nog wel
op tijd aan! En Miesje hield krampachtig
de hand van haar groote zus en tranen big
gelden haar langs de dikke roode wange
tjes.
„Wel, is dat nou je zusje Mies, Bets?"
begon de juffrouw; maar wat scheelt er
aan kleintje, heb je verdriet? Kijk eens om
je heen, wat een vroolijke blijde gezichtjes
allemaal
De juffrouw had zoo'n zachte vriendelijke
stem, dat, als met een tooverslag Miesjes
tranen ophielden te vloeien en het zonnetje
weer doorkwam op het kleine gezichtje.
„Kijk, nu moet jij eens kennis maken met
Ottelientje; die komt vandaagf ook voor
het eerst school Lientje,. koms eens hier
peuter, daar Keb je Betsie Doormans' zusje
Mies!"
Beide nieuwelingen keken elkaar aan
met een paar groote vragende blikken en
Ottelientje brak het ijs, met de opmer
king: kijk eens juffrouw, Miesje heeft net
aoo'n figuurtje in haar schort als ik
„èja, allemaal kersjes," zei Bets. En
Miesje begon te telleneen, twee, drie
„Nou maar jij bent een knappe meid,
Miesje. Hoever kan je dat?"
„Tot tien, juffrouw," nam Bets nu maar
weer het woord. En daarmee moest zus
naar haar eigen klas en kregen Miesje eu
Ottolientje een plaatsje naast elkaar.
Maar van tranen was nu geen spoor meer
te ontdekken en het ging verder uitstekend
dien dag.
Toen ze 's middags om vier uren naar
huis gingen, waren Miesje en Lientje al
dikke vriendinnen en Mies vertelde opge
togen aan Moeder van: „haar eersten dag
op school," die zoo boven verwachting goed
was afgeloopen en misschien is het een van
jullie wel net zoo gegaan bij deze gewich
tige gebeurtenis in het kinderleven.
Toen Elsa nog heel klein was, had ze
er schijnt nooit op gelet, dat paarden be
slagen worden, dus, toen ze eens ecu hoef
ijzer vond, was ze erg verwonderd en dacht
dat het een qroquet-boog was omdat ze
daar al zoo dikwijls over gevallen was. Nu
zal kleine Elsa ook nog maar pas vier
jaar zijn geweest en broer Hans was op
z'n minst al tien! dus dat scheelt een stuk.
Die was dan ook ten zeerste verontwaar
digd, dat zijn zusje zoo dom kon zijn
en hij nam haar onmiddellijk mee naar
den stal, om te zien of hun eigen ouden
Peter ook een hoefijzer kon verloren heb
ben, waaTvoor hij dus Peter's eene achter
poot voorzichtig optilde en zijn zusje met
een liet zien, hoe de paarden de hoef
ijzers dragen. Onder het eten vertelde Hans
dat heele avontuur aan vader, die zijn
zoontje toen onmiddellijk vroeg, of hij wel
eens gezien had, hoe dat beslaan eigenlijk
in zijn werk gaat?
„Neen", eerlijk gezegd niet, moest Hans
wel antwoorden. Als hij nu den volgenden
ochtend eens vroeg opstond, dan zou va
der het hem nog eens goed laten zien, dat
vond onze baas heerlijk; en den volgenden
ochtend, klokke zes, waren beiden al op
weg en mocht Hans eens flink toekijken
in de smidse, terwijl vader met den baas
sprak. Naast het vuur hing de blaasbalg
en er voor stond het aambeeld en daar
sloeg de smid dan op met zijn grooten
hamer. Hans zag nu de bewerking
van het hoeven smeden van den beginne
aan: eerst nam de smid een ijzeren stang,
ongeveer 10 centimeter lang. lc. M. breed
en c.M. dik. Die hield hij dan met een
tang in het vuur, terwijl de smidsjongen
duchtig met den blaasbalg aan den gang
ging. Het stuk ijzer werd er dan eerst
uitgehaald als het wit-gloeiend was, daar
na op het aambeeld gelegd en door den
smid en zijn knecht geslagen, tot het plat
was; dan werden de einden omgebogen
over den rand van het aambeeld, waarna
het nogmaals nu rood-gloeiend werd ge
maakt, en dan eindelijk in den hoefijzer-
vorm werd gedaan. Nog was het ding da™
niet heelemaal klaar, maar Hans wist er
toch al een boel meer van dan zijn kleine
zus, en had er 's middags heel wat van te
vertellen, vooral ook van de moeite die
je hadt, om den blaasbalg neer te trekken,
want dat had hij even geprobeerd; maaT
jongens wat was die zwaar.
Het aaniaS haren op het
menschelijk hoofd.
Een Duitsch haarkundige heeft zich de
moeite gegeven, ten naasten bij het aantal
haren te berekenen, die het menschenhoofd
tooien en hij is tot het volgende resultaat
gekomen
De blonde haren zijn het fijnst en het
talrijkst. Het gemiddeld aantal daarvan
bedraagt 140.000.
De kastanjebruine brengen het tot 110.000.
Bruine zijn er 103.000. Roode haren
90.000.
„Maiïe, die schort van je is aan de boo-
men gegroeid 1 Ja, heusch, kijk nou maar
niet zoo beleedigdriep de zevenjarige
Otto en laoht op het gezicht van zijn zusje's
verbolgen gelaat.
„Ach kom, ik heb zelf immers gezien,
dat Moeder het naaid'e 1" riep Marie ver
ontwaardigd.
„Jawel, maar het goed waar het van ge
maakt, is, is aan een boom gegroeid, aan
een struik, die precies lijkt op onze kleine
rozenboom, is het niet tante V'
,Dat werd Marie toch te kras en ze
liep naar ó'e waranda toe waai tante Lize
zat te naaien.
„Is dat waar, tante?" riep ze al van ver
re, dat dat goed van mijn schort aan
een boom gegroeid is, die precies lijkt op
onzen rozenstruik?"
„Ja zeker meisje!" antwoordde tante
lachende, „die schort is van boomwol ge
maakt en boomwol groeit aan een plant,
daar is ze de vrucht van."
„Ik dacht toch niet, dat goed aan een
boom kon groeien!" merkte het meisje op,
hoe geloofwaardig ze tante anders vond.
„Jawel, maar het groeit er ook niet zoo
in zijn geheel aan! Van die bopniwol wor
den draden gesponnen en hondèrden van
die draden leverden zoo'n stukje góed, net
groot genoeg voor een schort Als jullie
eens een kijkje konden gaan ,Jh'emen bij
Oom Frits, in West-Indië, dan zou je zien,
dat daar heele velden begroeid zijn met de
katoenplant, de struiken, die zooveel lijken
op onze rozenstruiken. Daar zitten vruch
ten aan* ter grootte van een walnoot, die
als ze rijp zijn openspringen en waar dan
heele plukjes wit zacht goedje inzitten, net
watten, maar die leveren gezuiverd het
draad voor katoen en daar krijgen dan
eindelijk onze kleine meisjes haar schor
tjes van!" eindigde tante.
„Wie plukt de boomwol vroeg Marie
nog.
„Kleine negertjes en negerinnetjes," ant
woordde tante weer.
Maar misschien wil moeder dan ook wel
zoo'n paar struiken hier op het veld lar
ten groeien
„Dat zou niet gaan kindje: de boomwol
groeit alleen in warme landen,."
„Wat zou nu eigenlijk nuttiger zijn, tan
te de rozenstruik of de katoenstruik Hè,
de katoenstruik natuurlijk," riep Otto;1
maar Marietje aarzelde, nog even- En wal
dunkt jullie er van?
Iets over paarden.
Eén Arabier had eens een prachtigen
telganger, een allerfraaist en allerliefst,
Oostersch paard. Maar het was dan ook
al wat de arme man bezat.
De Fransche consul wilde het beest koo
pen en bood er den stakker een groote
geldsom voor aan, wat ö!e man door armoe
gedreven dus wel moest aannemen.
Op den ochtend van den afgesproken
dag, kwam hij dus aangereden voor a'e
Europeesch-ingerichte woning en werd
verblind door het aantal goudstukken dal
hij zag.
Toen het oogenblik van af scheid-nemen
kwam kon hij echter toch niet besluiten
en-terwijl hij een blik wierp op de goed
gevulde beurs zuchtte hij eens diep en sprak
met zijn welluidend diep orgaan
„Ik kan er tooh niet toe besluiten mijn
heer! Misschien ia het. laf, maar heusch hét
gaat niet
En de consul, die gedacht had, dat met
geld alles te verkrijgen was, keek leelijk'
op zijn neus.
Paarden schijnen een enkelen keer ook
wraakzuchtig gestemd, luister slechts
het volgende: Een landedelman ging ter
jacht en wilde eens probeeren hoe lang
zijn beest het wel zonder eten zou kunnen
uithouden.
Na de vermoeide jacht had hij zelf ste
vig gedineerd, terwijl het arme beest geen
kruimeltje had gehad, en toen reed hij nog-
zóó naar huis. Het fraaie paard kon dan.
ook niet meer en zonk doodelijk uitgeput
in- de stal neer.
Den volgenden ochtend, toen de heer
zich maars even in de staldeur vertoonde,
stoof het beest als een razende op hem af
en was niet te lauden. De stalknecht was,
degeen, die met veel beleid, zijn wreeden
baas ontzette van den woedenden wraak
nemer.
Een geruststelling.
Een moeder had eens, als versnapering
voor haar kinderen, een heel portietje,
abrikozen kocht, maar to. zij ze
's avonds onder haar vijftal verdeelen wilde^
miste zij er een paar. Ze deed navraag,;
maar geen van de kinderen bekezide de-
schuldige te zijn.
Toen bedacht de moeder een goed mid
deltje, om achter a'e waarheid te komen ea-;
ze zei:
„Als- jullie er nou één van allen eea
paar genomen hebt, dan vind ik dat nog.
niet zoo heel erg, maar als je ze soms opge-<
geten hebt met pit en al, Jan kon het nog;
slecht met je afloopen."
„O,-neen, moeder, stel u gerust", sprak
toen <de schuldige, „ik heb ze gewoon in
dén zak gestoken."
Maar man, had dat nu eerder gezegd!,
Op een hank, ergens in een 1 ark, wil-j
den zich twee oude damefjos neerzetten,
toen er inderhaast een politieagent kwam
aangeloopen, die haar waarschuwde: „Da
mes, mag ik u even attent maken, dat het
verboden is. daar te gaan zitten?"
„Cch kom,' zeide een oude juffrouw,
„wat praat die man toch? Gisteren heb
ik er nog met mijn zuster g zeten."
Weer kwam de man op Ik i si: „Da-
mes", begon hij. „Ja, maar dat begrijp ik
toch niet," zei Juffrouw Pietje.
„Maar mijn goede mensch de -ank
is geverfd,.zie je dat dan niet?"
Verschrikt vloog juffrouw Mie- op.:
„Wel, goeie Hemel I Maar man, had dat
dan toch eerder gezegd 1"