Waterdroppeltje en Madeliefje.
FEUILLETON.
De hond van Sherlock Holmes.
adem en hij voelde, dat zijn krachten hem
zouden begeven. Hij liep een armoedig
straatje in en bemeTkte een vervallen butje,
waarvan de deur aanstond. Zonder te aar
zelen stormde Kij binnen en riep hijgend
uit: „Vei+>erg mij, ik ben de graaf van
Vlaanderen 1"
In het huisje brandde een klein vetkaarsje
en bij dit sombere licht zag hij op een
hoopje stroo drie kindertjes liggen slapen.
Een vrouw zat te spinnen en droogde nu
en dan haar tranen af.
Toen Haumette want zij was het
de woorden van den graaf gehoord nad,
sidderde zij even, maar herstelde zich on
middellijk.
ZondeT een woord te spreken wees zij den
vluchteling een plaats op het stroo aan.
naast haar zoontjes, en trok de armoedige
deken over hem heen, zoodat hij geheel er
mee bedekt was.
Toen ging zij weer zitten en spon verder.
Het was hoog tijd. De Gentsche soldaten
kwamen binnen en hun officier zei barech:
Vrouw, wijs ons den man aan, dien wij
achtervolgen."
„Over wien spreekt gij Ik ben hier alleen
met mijn drie kinderen. Wees zachtjes, als
't u belieft, de jongste is erg ziek en
slaapt nu.''
„Houd ons niet voor den gek. Hij moet
hier zijn. Wij hebben hier iemand zien bin
nengaan."
„O, ik ben zooeven bij mijn buurvrouw
geweeet om mijn kaarsje weer aan te ste
ken. Toen ik binnenkwam, schrikte ik erg.
Iemand liep tegen mij aan en deed mij
erg zeer. Dat is misschien de man, dien
gij zoekt. Hij is den hoek omgeslagen en
is verder geloopen in de richting van het
hospitaal."
De soldaten, misleid door de kalme wijze
van spreken en alle bijzonderheden, die de
vrouw vertelde, gingen haastig weg.
Bij het krieken veui den dag zag de we
duwe van Morrin den trompetter kans
haar gast langs een afgelegen weg buiten
de stad te brengen.
Eenige maanden later waren de Gente-#
naren gedwongen Brugge te verlaten.
Een poosje daarna kwam een dienaar
van graaf Lodewijk bij Haumette en zei
tot haar:
„Volg mij 1"
Hij voerde haar naar de lakenmarkt en
wees haar een groot, stevig steenen huis
aan terwijl hij haar toevoegde:
„Dit huis is van u. Bovendien krijgt ge
nog veertig goudstukken om borden, gla
zen. en allerlei benoodigheden voor een
herberg te koop en. Zie nu eens naar hét
uithangbord, dat aan den gevel hangt."
„Ik zie het wel, heer, en ik zie, dat er
groote gouden letters op staan. Maar......
ik kan niet lezen."
„Dan zal ik u zeggen, wat er op staat.
Die letters vormen deze woorden: In de
goede waardin".
Hoog boven op de bergen, waar de rots
blokken dwars over elkaar liggen en waar
de hcoge pijnboomen met hun toppen tot
in de wolken raken, terwijl aan hun voe
ten het mos groeit, daar is een bron, die
al haar druppeltjes, als zoovele kinderen,
de wijde wereld inzendt. Die zijn dan ook
heel vroolijk en klateren en murmelen den
geheelen dag. Wel hebben de waterdrup
peltjes ook eens een enkelen keer een
slechte bui, als de lucht bedekt is en niet^
vroolijk kijkt, maar weent en hr xr tranen
naar de aarde zendt. Zoo was het ook op
een goeden dag! De waterdruppeltjes wa
ren mismoedig ©n liepen maar troosteloos
den berg af en tusschen de steenen door.
Maar één was er onder hen, dat toch vroo
lijk sprong en danste 1 Als er hem een
steen in den weg kwam, lachte
hij toch en huppelde er vroolijk over heen.
Én zoo aanstekelijk werkte zijn lach, dat de
zon, die net eventjes tusschen de wolken
doorbrak nu ook lachen moest. Dat konden
de sombere wolken niet hebben; die dre-
v.en toen weg en z o was in minder dan geen
tijd alles weer vroolijk helder en blauw en
lachteEn de wind lachte de wolken uit
en blies ze achterna. Dat maakte de ande
re druppeltjes nu ook weer vroolijk en al
le verheugden zich. Maar h'ét eene klein©
druppeltje, dat liet eerst gelachen had,
was erg nieuwsgierig en wilde nog eens
wat meer zien van de wereld, 't Knikte den
rooden paddestoel toe, dat die witte vlek
ken kreeg van het lachenToen kwam ons
waterdruppeltje met zijn broertjes en zus
jes van uit het woud op een weide, waar
zij langzamerhand begonnen te vloeien.
Maar een vroolijk baasje huppelde weer al
le anderen vooruit en kwam precies terecht
voor de voeten van een madeliefje. Dat ont
stelde zoo hevig, dat het hoog Toode pun
tje kreeg van den schrik, misschien had het
ook wel eenigszi: heftig uitgevallen tegen
het droppeltje toen dat vroolijk sprak:
„Goeden dag, Madelief je l,s
„Goeden dag, Droppeltje!" Wat doe je
mij daar schrikken
„Ik deed het niet opzettelijk. Wees maar
niet boos," vleide het droppeltje, „ik wilde
alleen maar een beetje rondkijken in de
wereld."
„Zoo, is het dat!" sprak het bloempje.
„Maar ik sta hier zoo alleen. Blijf een beetr.
jé bij mijdan kunnen we samen wat pxa-,
ten!"
„Ja, dat zou ik heel graag doen," $pr<*k
het droppeltje, maar Moeder heeft gezegd,
dat ik dicht bij de anderen moest blijvèn
en dus moet ik wel weg al spijt het mij ergl
Vaarwel Madeliefje."
„Vaarwel Droppeltje, jfctefc ga je goed!"
antwoordde het Madeliefje, met tranen in
de oogeu, dat dit vrodijke kameraadje niét
wat langer bij hem blijven kon.
Het droppeltje zette 2ioh nu op een gras
halm die in het water hing en doek daarop
onder in dé beek. Steeds berg af ging t
toen en als Eet over wortelen van water
planten heen moest, glipte het vroplijke
droppeltje er al dansende overheen! Zoo
trok het vergenoegd Verder. Opeens werd
het donker om hem heen; ons droppeltje
bevond zich in een koolzwarte pijp of buis,
het wilde terug, maar o schrikdat k on
niet! Toen het toch probeeten wilde terug
te gaan,, kwamen er steeds nieuwe drop
peltjes aan en die drongen het verder.
Eindelijk splitste zich de pijp in tweeën én
dat gebeulde nog e^ns en nóg eens en
steeds gleed het droppeltje maar verder,
met onweerstaanbare perskracht, tot het ten
laatste stilstond. Et was nu een wand of
muur, die hem het verder gaan belette
en hij had dus den tijd, zich met de andere,
droppeltjes, waar hij mee samen was, te:
onderhouden. Van die vernam hij, dat ze:
zich in een waterleiding bevonden, en
steeds bleef er maar nieuwe aanvoer van:
droppels, zoodat er ten laatste een gedrang
ontstond, dat het ons anders zoo opge
wekte droppeltjes, toch ook te benauwd
werd om nog vroolijk te zijn. Er ontstond
een geweldige kibbelpartij onder de drop
pels, want allemaal wilden ze vooraan ko
men. Eindelijk werd het licht en gleed ons
klein droppeltje met velé andere in een
glas. Daar waren allemaal grOënë stengels
in, duidelijk de uiteinden van bloemen. Ih
het eerst vond ons ventje hét erg vréémd,
dat hij wel door dien wand heen kon zién
maar er niét doorheen kon glijden! Dat
komtin een glas was i ij nog nooit ge
weest. Toen ging hij de bloemen aan hét
bewonderenéén hél gële bloeih in het mid
den „een boterbloem'' zouden wij zeggen;
een paar blauwe „korenbloemen"; eén
vuuTroode „klaproos" en éindelijk oèfc
witte, met een geel hartje „een madelief
je" I Ons droppeltje kriebelde dit laatste
bloempje eens even aan hét been en dit
16i
Dg pogen van vrouw La Torte glinster-
eden van hebzucht.
„Is dat voor mij?" vroeg re, terwijl ze
gr al vast gretig de hand naar uitstak.
„Een oogenblik," kommandeerde Biribi,
die op dit punt geen scherts verstond.
„Er is voor iéder van ons, het is een nieu
we toelage, die de patroon mij heeft doen
joekomen door middel van Filoselle."
„Je bent toch een rare snaak, het ge-
.wichtigste hieldt je dan nog voor ons ver
zwegen."
„Maar wacht eens even La Couleuvre;
vertel jij ons ook al jouw wederwaardig
heden
„Ik? wel zeker, ik vserberg jullie niets."
„Maar je hebt ons ondertusschen dan
loch nog geen enkel woord gesproken van
je ontmoeting met La Foïne."
„Maar man hoe kon ik nou, jij was al
dien tijd aan het woord en er was geen
speld tusschen te krijgen."
„Je hebt hem nog al geducht de waar
heid gezegd, uit wat ik zoo van de kame
raden hoorde 1 Ze vertelden me zelfs, dat
hij je leelijk bedreigd had en ik begreep
dus. wel, dat je gezorgd zoudj hebben, dat
er een behoorlijke afstand was tusschen
jullie beiden. Daarom ben ik dan ook maar
zoo gauw mogelijk hierheen gekomen."
„Ja, ik heb dien La Foine eens een goed
lesje gegeven."
„Waarlijk? Heb je dat gedurfd?"
„Jawel, want ik was niet alleen."
„Zoo? Wie was dan nummer twee?"
„Dat zal je zienl"
En La Couleuvre stak twee vingers in den
mond en liet een allerscherpst gefluit hoo-
ren. Onmiddellijk daarop verscheen Punch,
die net even bekomen was van zijn vecht
partij met Eenoog.
„Daar heb je mijn kameraad," stelde La
Couleuvre voor.
Biribi herkende het beest natuurlijk en
werd nu op de hoogte gesteld van hetgeen
er voorgevallen was, terwijl hij dus weer op
nieuw het ons bekende verhaal kreeg.
„Zoo, zool nou van dat beest zal wat
te maken zijnl Daar schiet me wat heel
goeds te binnen."
„Zeg het dan eens!"
„Alles op zijn tijdl Voorloopig heb' ik
veel meer lust, je den volgenden voorslag
te doen: „We zullen het er eerst eens
veertien dagen lekker van nemen en niets
doen, dan eten, drinken en vroolijk zijn!
Wat zeg je daarvan?"
„Top, viel de ander in en iedereen
scheen zeer ingenomen met dit voorstel
behaive Eenoog, want als die alles begre
pen had, had hy zeker erg opgezien tegen
dien viervoetigen logé, zop een véértien da
gen lang.
HOOFDSTUK VII.
Tpmmy Sharp.
„Pas op, Ertgelsche, je doet me pijn!
Zachtjes aanDaar begin je weer, jeu
kleine plaaggeest!" Het was vrouw La Tor-
te, die deze kreten uitstootte. Je moet dan
weten, dat ze Lizzie tot haar kamenier had
aangesteld en dat het kind eiken ochtend
de zware vrouw kappen moest. Géén aan
genaam werkje, dat begrijp je wel I Want
behalve dat het nu niet zoo smakelijk was,
verlangde de ruwe vrouw, dat Lizzie haar;
zonder eenige pijn zou helpen, en dat met
zulk verward haar en met zulk een slechte:
kam, waaraan meer dan de helft van de
tanden ontbrak.
„Neen, zoo gaat het niet langer 1" riep
La Torte eindelijk. „Het schijnt, dat je
het expres doet. Maar wacht, dan zal ik
je leerenl"
En ze gaf Lizzie met de vlakke hand eön
vreeselyken slag in het gezicht. Dat deed
ontzettend pijn en het arme slachtoffer kon
dan ook niet nalaten te roepen:
„Naughty woman!" (ondeugende vrouw),
terwijl haar de tranen in de oogen spron
gen.
„Welzekernog een beleedigingje moot
maar durven I" riep La Torte, „maar nou
is het ook genoeg 1 Laat de. rest maar zit