STOFGOUD.
RECEPT.
ALLERLEI.
landgraaf haar zien en werd' het toestel in
beweging gebracht.
Daarna werd de zaal, waarin het geheel
zich bevond verzegeld.
Na acht weken keerde de Landgraaf te
rug, de zaal werd ontzegeld £n tot aller
verbazing bevond men, dat het toestel nog
altijd in draaiende beweging was.
Daarop verklaarde de Landgraaf plech-
tiglijk, dat door Orffyrus de eeuwigduren
de beweging uitgevonden was.
Had hij daarvan niet met eigen oogen
het bewijs aanschouwd?
Dit bewijs echter voldeed een professor
in de philosophie te Berlijn niet geheel.
Deze kwam om de machine te inspec-
teeren en deed haar uitvinder zoovele strik
vragen, dat Orffyrus weigerde hem de
machine te laten onderzoeken.
De professor maakte een verslag open
baar, waarin hij verklaarde: dat hij niet
ton zeggen, waar het bedrog precies schuil
de, daar hem niet toegestaan was de ma
chine van dichtbij te onderzoeken.
Dit rapport vertoornde den armen Orf
fyrus zoodanig, dat hij zijn machine ver
brijzelde en nooit weder een nieuwe bouw
de. Toen hij in 1745 stierf, droeg hij het ge
heim der perpetuum-mobile, zoo hij het
ooit bezeten had, met zich ten grave.
Protestantsche zending in China.
In China werken 91 zendelinggenoot-
Bcihappen met 4299 zendelingen, waaron
der 217 mannelijke en 66 vrouwelijke art-
ten.
Het aantal Chineesohe helpers bedraagt
Tfuim 11 duizend; ook zijn er reeds bijkans
600 l hineezen tot geestelijken geordend.
Ongeveer 2400 gemeenten tellen een kleine
200 duizend lidmaten; bovendien staan nog
60 duizend gereed om na voldoende voor
bereiding den doop te ontvangen. Op de
twee duizend Christelijke volksscholen gaan
45 duizend leerlingen. Kenmerkend is de
aanwas van de hoogere scholen, die vóór
10 jaren ten gtetale van ruim 1100, thans
reeds het aantal van 4285 bereikt hebben
met een leerlingenbezetting van 34 dui
zend
Een P arelf
Een schoon© diamant I
Ziet men er in, dan vonkt in gouden
gloed
Al werelds weelde en wee u innig tege
moet.
Het heet: een traan.
GerL Hauptmann.
Twee Gaven.
God gaf twee hemelsche geschenken
Den mensch in alle vreugd en smart;
"Verstand om scherp en goed te denken,
Om zacht en goed te doen het Hart.
J. P. H e ij e.
DOBBELSTEENEN.
Ieder kent hem, den uit ivoor, been of
ander materiaal samengestelden dobbelsteen
met zijn zes gelijke vakken. Maar niet ieder
zal op de hoogte zijn van den oorsprong
en den ouderdom van dit kleine voorwerp.
Het spelen met den dobbelsteen is oeroud,
Én moet, volgens de sage, uitgevonden zijn
gedurende het beleg van Troje, door den
Griek Palamedes, om de krijgslieden aan
genaam bezig te houden.
In Homerus' „Ilias" wordt naast krijgs-
en gymnastiek-oefeningen, naast bal- en
werpspel, melding gemaakt van dobbelspel
of astragalusspel als een der voornaamste
middelen van ontspanning.
Van de Grieken leerden de Romeinen het
dobbelspel, en van dezen heeft het zich van
eeuw tot eeuw langzamerhand over de ge
heel©, niet alleen beschaafde wereld ver
spreid. Nu, na verloop van meer dan drie
duizend jaar, heeft de dobbelsteen nog
juist denzelfden vorm als in den tijd van
de belegering van Troje.
In de middeleeuwen was in Duitschland
het dobbelspel dikwijls bijna epidemisch
geworden, en de „schelmenbeenen" of
„duivelsblokken" speelden bijv. in het
leven der landsknechten een voorname toI-
Er was destijds in Duitschland in iedere
stad van eenige beteekenis een gilde van
dobbelsteenmakers.
Garnalen au gratin.
400 gr. gepelde garnalen, liter half
room, half melk of half lichte bouillon en
half melk. 50 gr. boter, 40 gr. bloem, 1 ei,
zout, peper, een weinig citroensap, een le
pel fijngehakte peterselie, paneermeel.
Bereiding. De boter in een panne
tje smelten, daarbij de bloem voegen en
langzaam de room en melkof bouillon ge
bruikt, dan moet deze licht van kleur en
niet gekruid zijn.
Het sausje roerende ruim 5 minuten la
ten doorkoken en dan het flink geklopte ei
doorroeren, een weinig citroensap, wat zout
en peper, de goed gewasschen garnalen en
des verkiezende ook een lepel fijngehakte-
peterselie.
De massa in een met boter ingewreven
vuurvasten schotel doen, met een dun laag
je paneermeel bestrooien, hier en daar eeni
ge kleine stukjes boter er op leggen en het
schoteltje in den oven lichtbruin laten wor
den.
Een gek verschijnsel
Een deftige dame vertelt aan een andere
dame: „Dat is zoo'n gek verschijnsel bij
mijn man, als ik zegik ga naar Liberty,
dan bibbert ie."
De knoopen.
Man: „Amelie, ik kan in mijn kleerkast
niets vinden. Welke ia de rok met twee
rijen knoopen? Die, waaraan nog één knoop
is, of de andere, waaraan er geen één meer
is?"
D iensttij d.
„Maar Lientje nu heb je warempel twee
vrijers, een infanterist en een huzaar. Hoe
lang duurt die vrijage nu eigÉmflft"
„Bij de infanterie twee, bij de cavalerie
drie jaar, mevrouw 1"
De slordige professor.
Vrouw van den professor: „Wat scheelt
mijn man eigenlijk, dokter? Is het ernstig?"
Dokter: „Volstrekt niet, mevrouw. De
spijsverteringsorganen zijn niet in orde."
„0? het oude liedje 1 De goede man kan
ook niets in orde houden. U moest rijn
schrijftafel eens rien
Gemakkei ij k genoeg.
Hij: „Ik wil trouwen, als ik een vrouw
vind, die precies het tegenovergestelde van
mij is."
Zij: „Er wonen hier rijke, verstandige
meisjes genoeg."
Zoölogie durch die Blume.
„Vreeselijke dieren, die tijgers, hè. Als
die beesten eens praten konden, wat zou
den zij dan verschrikkelijke dingen zeggen."
„Misschien. Maar in de eerste plaats zou
den zij toch zeggen: „Pardon, juffrouw, u
vergist rioh. Wij rijn geen tijgers, wij «ijD
luipaarden."
Gewichtig.
Heer, bij een strandtentje op Scheyenin-
gen:
„Parlez-vous Francais?"
„Oui,, monsieurzegt de juffrouw, blij
den meneer te woord t. kunnen star.n.
„Mooi, geef me dan een potje bier van
zes cent!"
Fijne smaak.
Mijnheer Nurks (die een haar in de soep
vindt): „Daoht ik het niet? De heel»
soep smaakt naar pommade."
Misschien.
Mijnheer: „De Jansens hebben eenige
borden, die sedert honderd jaar in de fa-:
miHf* zijn."
Mevrouw: „Bah! Dat bewijst alleen, dat'
rij nooit dienstboden gehad hebben."
De vorm der aarde.
Een onderwijzer vertelde den kinderen
iets over den vorm der aaide. Om het hunj
duidelijk te maken, nam hij rijn snuifdoos,"
die bolvormig was, uit den zak.
Eenigen tijd later kwam 4e schoolopzie
ner, die allerlei vragen aan de kinderen stel.
de over taal, geschiedenis, enz.
Zoo stelde hij bij de aardrijkskunde-lea
o.a. de vraag,, welke vorm di aarde had.
Alle kinderen zwegen.
De onderwijzer liet stilletjes zijn snuif
doos zien om hen een beetje te helpen.
Toevallig echter had hij nu zijn zilveren
snuifdoos bij rich, die hij andera alleen
's Zondags droeg.
Een van de kinderen stak nu trotsoh den
vinger op en zei:
„In de week rond en 's Zondags vier
kant!"
De boerin en de horlogemaker.
Boerin: „Zeg eens, mijnheer, mijn man
hééft voor veertien dagen een klok bij je
gekocht en die is nu met geen mogelijkheid
aan den gang te krijgen. Je moet eens rien
wat er aan scheelt."
Met deze woorden reikte rij hem den slin.
ger over.
Horlogemaker: „Ja, vrouwtje, aan dat
ding heb ik niets; dan moet je me de ge-
heele klok brengen."
Boerin: „Waarom, het andere is immers
wel goed. Als dit ding maar gaan wilde,
dan zou het allemaal weer in orde zijn."
Een snuggere.
De kolonel komt bij bar koud weer van
de reis en wordt opgewacht door vele of
ficieren.
„Een oogenblik, heer en 1 (tot zijn oppas
ser)
Geef m;n pels aan en neem verder alles
uit den ooupé en breng het bij me thuis, en
geef deze portefeuille af, op het regiment»-
bureau."
Twee uur later komt de kolonel thuis ei
ziet rijn oppasser in de gang staan.
„Alles is present, kolonel, maar dat ééne
zware ding heb ik ook maai aan het regi
ments-bureau afgegeven. Ik L.n het niet
verder krijgen; het was zoo heet, dat ik al
mijn vingers heb gebrand." En de op-isser
toont den verbaasden kolonel een hand vol
blaren.
„Wat voor zwaar ding?!"
„Zoo'n lang, koper ding! En zij lachten
op het bureau me nog uit en vroegen of ik
gek was geworden."
De oppasser had ook de heet-water-stoof
uit den ooupé meegenomen I
Uitd e sohooL
Onderwijzer: „Wat is de vrouwelijke
vorm voor koning?"
Leerling: „Koningin, meester,"
O.: „En van meester
L.„Meesteres!"
O.: „En van b urge meestert"
Langdurige stilte. Eindelijk gaat er een
vinger in de hoogte en een fijn stemmetje. -
piept: „Burgerjuffrouw, Meester!"
Niet kwaad bedacht.
Cipier (tot een ter dood veroordeelde):
„En hebt u misschien nog een laatsten
wensch?"
Gevangene„Ja, ik ben een voorstander
van een natuurlijke leefwijze; ij wou nog
graag éénmaal met open ramen en deuren
slapen!"