Het perpetuum mobile. en toch volmaaktste bemiddeling. Rondom hem is die roerlooze leegte, waarvan wij droomén. Maar de vlieger wil beweging, want dat is strijd; hiji meet de overwinning af naar de macht, die zich in zijn weg stelde. De stormwind van zijn snelheid, dien hij als .tegenwind voelt, snoert hem den mond. De luchtdruk en het geraas van den motor •veTdooven zijn ooren tot óver de grens van haar gevoeligheid. Teruggekeerd in de samenleving, l/oort hij zijn eigen en ande- rer woorden als waterdruppels, die in de leegte vallen, en moet zich als in dronken schap geweld doen om ze te begrijpen. Doch in de lucht controleert, achter de pantsering van het bewustzijn, een ver scherpt luisteren eiken slag van den mo tor, om alarm te roepen, wanneer de sia- gen en bliksemflits lang uitblijven, wat op 'gevaar wijst. De instinctieve reacties op de seconden- snelle veranderingen van zijn toestand zijn de kunst van den vlieger: hij moet in het zelfde oogenblik uit alle mogelijkheden de een© kiezen, die hem redt, hoe verwerpe lijk gevestigde begrippen die wellicht zou den achten. Toen boven Dresden, zesl on- deid meter hoog, met het doel voor oogen, plotseling buien ais stieren met omlaag gebogen koppen op ons apparaat aanren den en het dreigden omver te werpen, schoot dr. Wittenstein, met wien ik vloog, in plaats van verder in spiralen, loodrecht en met volle motorkracht in. de diepte: hij overrompelde den storm, door tegen zijn werveling het volle gewicht der omlaagrar- zende machine te stellen. Voorzichtigheid is geen dralen: het dolle kan bezonnen, bezinnen zelfmoord zijn. Wie nadenkt deugt niet als vlieger. De ware vlieger wordt geboren; hij heeft, als \isch en vogel, den zesden zin, den evenwichts- gin, die bij ons verschrompeld is. Het opstijgen sluit alle nadenken en alle teergevoeligheid uit en daarmede het gevoel van het gevaar, dat wij als angst aandui den, en de „'luchtziekte,'' waarover men fantaseert. Wanneer het vliegtuig bijv. bo ven bosschen als een boot in het kielwater van een stoomschip schommelt, wanneer het hokt en dan omlaag schiet, heeft de bestuurder een pijnlijk-zoet, opwaarts trek kend gevoel, dat uit de ingewanden op komt. In het oogenblik van werkelijk ge vaar trekken alle krachten van zijn wezen zich zóó fel samen, dat hij niets kent dan instinctmatigen afweer. Toch zijn ook ge vallen denkbaar en voorgekomen, dat tus- schen de erkenning van een wissen dood en het omlaagstorten een eeuwigheid van machteloos afwachten gaaptedan heerseht er in den vlieger nog wel alleen dit eene gevoel: het nameloos gruwen van den ver oordeelde voor den ochtend der terecht stelling. Wat duizend jaren lang een sprookje was, wordt niet in één dag waarheid. An dersen's en Jules Vernes' wonderverhalen zijn voor velen iets wezenlijkers dan de vlucht der Blériots en Farmans. Wat drijft dan de menigte op de daken, opdat zij onze honderd of duizend meteTs luttele andere nader komen? De vogel in de lueht is het zinnebeeld van ons heimwee naar al het hooge, reine, der aarde ontrukte. Wij erkennen in hem dat zinnebeeld. Maar hier slingert ons heim wee zichzelf in de ruimte, en elk vlieger is de menschheid, die het haaT gelijkend zin nebeeld te gemoet snelt. Wat moeten onze docbters leeren? Heden ten dage loopen de meeningen over dit punt zóó uiteen, dat het van be lang mag geacht worden, deze vraag eens onder de oogen te zien. Bijna altijd zullen wij een onbevredigend antwoord! ontvangen, omdat de moeders van onzen tijd het er met ziohzelven nog niet eens over zijn. Een eahte huismoeder^ het ideaal eener goede huisvrouw heeft op bovenstaande .vraag toch een algemeen, bevredigend ant woord gegeven, en in twaalf nummers deelt zij ons mee, wat onze dochters leeren moe ten. Hier zijn ze: 1. Dat honderd centen één gulden vor men. 2. Hoe een woonkamer en hoe een werk kamer er uit moeten zien, waarbij in het oog te houd'en is, dat een zoogenaamde mooie kamer opzin is. 3. Op het juiste oogenblik Ja of Neen te zeggen, en steeds zich daaraan te houden. 4. Zelfs een katoenen japonnetje met waardigheid en gratie te dragen. 5. Handschoenen, kousen en hemden op te knappen. 6. De slaapkamer tot het aangenaamste verblijf van haar huis te maken. 7. Dat zich te vast rijgen leelijk en onge zond is. 8. Bloemen verzorgen. 9. Het moreel en het karakter van den man bestudeeren, dien zij huwen willen; niet zijn porter-onnaie. 10. Een bepaalde plaats te hebben voor alles, en alles c-p zijn plaats te leggen. 11. Dat ze bij het zich kleed en niet alleen te letten hebben op het uiterlijk, dlock ook op de gezondheid en het gemak. 12. Dat de spaarzaamste mensob de te- vredenste is, en dat, hoe kleiner de eisohen zijn, des te grooter het vermogen is waar over men te beschikken heeft. GARNALEN. Wij hebben allen wel eens garnalen gege ten, hoe dan ook bereid. Garnalenbroodjes, croquetten, pasteitjes, schelpen, enz. zijn daar, om een ieder gelegenheid te geven kennis te maken met de garnaal. Ook aan onze stranden bestaat gelegenheid om op gemakklijke wijze in kennis te komen met de Noordzee-garnaal. Toch zijn er nog, die in dat vlugwegschietende, grijs-grauwe, met sprieten voorziene diertje niet zoo da delijk de garnaal zien, zooals zij het beestje kennen met zijn zaehtroode, gladde kron kellijf je. De garnaal komt in alle Europeesdhe zeeën voor en bevolkt met miüiarden deze uitgestrekte wateren. Maar zij wordt ook wel aangetroffen in tal van binnenwateren. Daar zijn de garnalen gewoonlijk kleiner dan die'in de zee. De kleur is iets witter en de schalen zijn blijkbaar iets weeker. De -garnaal bereikt een lengte van ten hóógstee1? o.M. De huidkleur dezer zeebewoners is grijs- achtig-grauw, doch er worden er ook wel aangetroffen van 'een eigenaardig roseach- tige kleur. Aan de EngelscKe kust komt deze soort meer voor dan bij ons en zij wordt door onze vissehers wel eens „Ko- ningsgarnaal'' genoemd. Het is gebruikelijk om de garnalen levend in kokend water te doen. In veTschen staat ter markt gebracht, gaat het vleesch der doode garnalen spoedig tot bederf over. Vooral in de Zeeüwsche stroomen, op Tesseistroom en 't Marsdiep en in de Zui derzee wordt sterk naar garnalen gevischt. Deze vissokerij geschiedt met een kornet. Langs het strand wordt daarenboven ook nog door menigeen naar garnalen gevischt met het schep- of trekneti, In de Zuiderzee wordt de garnalenvis- scherij gewoonlijk in de zomermaanden uit geoefend; in de stroomen en zeegaten meestal gedurende de wintermaanden. Zel den begint men daar met dat werk voor November en slechts enkele vischers oefe nen in Juni nog liet bedrijf uit. Tal van garnalenschuiten hebben een for- muis met *een grooten ketel er op, vaak van 1 H.L. inhoud, onder een houten afdak. Men zoTgt, dat het water, van een hoeveel heid zout voorzien, kookt, als de pas ge vangen garnalen uitgezocht en gezeefd zijn. De diertjes gaan dan zoo m den ketel. Na gekookt te zijn, worden zij om af te koelen uitgespreid op zinken platen. Vervolgens worden zij nog eens gezeefd en daarna met eenig zout doormengd om dan in manden gepakt te worden. Verreweg de meeste gekookte garnalen gaan ter markt naar Londen en Parijs. Zendingen, voor het binnenland komen meer van de Zuiderzeevissohers. De garnalen-export kan in ons land vei lig op een millioen gulden per jaar geraamd worden. Mep schat toch, dat alleen door de vissehers van Den Helder, Wieringen en Tessel nagenoeg f 200,000 per jaar voor hun zendingen garnalen wordt ontvangen. Niet alle vissehers koken de vangst aan boord. Sommigen leveren de vangst aan ko kerijen aan den wal, waar men het werk' meer nauwlettend kan verrichten dan in die beperkte ruimte bij alle weer en wind. Er zijn heel wat pogingen in alle eeuwen door zoekers en strevers gedaan om o!e „eeuwigdurende beweging", of het perpe tuum mobile^ uit te vinden. Men zal zich verbazen over de namen van de beroemd heden, die aan dit onoplosbare vraagstukx hun krachten hebben beproefd. Het Britsch Museum bevat een ruwe schets van de hand van den beroemden schilder van het „Laatste Avondmaal", Leonardi da Vinei, een perpetuum-mobile- machine, welker beweging, zooals de meeste van deze machines^ berust in het principe van gewichten, gehangen aan den omtrek van een wiel. Arkwright was noch een dwaas, noch een half ontwikkeld werktuigkundige, maar hij geloofde aan de mogelijkheid van de eeuwigdurende beweging en voerde ver schillende modellen van zijn ontwerpen uit, welke, het is noodeloos te zeggen, weiger den te werken. Sir Christopher Wren vroeg een patent aan voor een als bovengenoemde machine. Doch de perpetuum mobile was reeds lang vóór dien tijd van Christopher Wren of zelfs door Leonardi da Vinei uitgevon den. Dat wil zeggen, het vraagstuk, niet de oplossing. De eerste perpetuum-mobile-machine, waarvan wij een meer nauwkeurige be schrijving bezitten, werd uitgevonden in de 13de eeuw. Villars de Honecourt, een Vlaamsah kunstenaar en architect, die in 1230 te Pa rijs stierf, was er de ontwerper van. Er bevindt zich in de Keizerlijke Biblio theek te Parijs een dik quarto schetsboek, dat eens aan dien kunstenaar behoorde en waarin men tusschen schetsen van land schappen, gebouwen en ornamenten een. perpetuum-mobile-machine vindt, met het onderschrift: „Velen hebben getracht een machine te construeeren, welke door eigen kracht beweegt en voortgaat te bewegen totdat zij tot staüa! gebracht wordt; hier is zulk een machine, welke, voorzien van be weegbare houten blokken rond een wiel, eeuwig zal draaien." De machine behoort tot die soort, welke door het meerendeel der eeuwigdurende be- weging-dwazeD ontworpen werd, zegt ,,De Ned. waaraan wij dit ontleenen. Het is niets dan een wiel op een as ge schoven, rond welks omtrek, op gelijke af standen van elkander, verscheidene gewich ten zoodanig bevestigd zijn, dat het groot ste gewicht zich altijd aan één zijde zal be vinden en op deze wijze het wiel in draaien de beweging brengt en houdt. Het eenige gebrek dezer machine was, dat de gewichten zich niet gedroegen zoo als de uitvinder het verlangde. In 1700 maakte zekere Orffyrus er aan spraak op de perpetnum-mobile-madbine te hebben uitgevonden. De landgraaf van Hessen Cassel, die ge loof aan zijn beweringen scheen te slaan, sohonk hem het kasteel Weissenstein als verblijfplaats waar hij zijn ontwerp uit voerde. Dit geleek, toen het was uitgevoerd, op een reusachtige kaas van twaalf voet nrd dellijn en twee en een halven voet dik, be vestigd op een acht voet lange as. Het geheel was geplaatst op een zwaar eikenhouten onderstel. Toen de machine gereed ww. kwam do

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 17