VOOR DEJEUGD 1EIDSCH DAGBIAD No. 15745. 9 Wat wij alzoo van de Spar tanen kunnen leeren. Paleizen van verdriet en troost Woensdag 21 Juni. Anno 1011. De mantel van den bedelaar. i v5i£/ *11 li 111111 .w. ik* t »JL' i tL* i»1m »JL* li.' i «JL» il? i JL» i *Aj t •JLmLL» 'JL* t liJïti.' t »JLi d' Als wij den naam van Spartanen maar iven Kooren, dan zijn wij ad tijd ge neigd, om maar dadelijk te denken aan ruwe kracht en laconisme. (Dit wooxd ver- Staan mijn jonge lezers toch: het is het vermogen, om iets kort en kernachtig, iu een paar woorden te zeggen). Maar we kunnen nog een lesje in de wellevendheid ook van hen ontvangen; hoort slechts eens \ier: Bij gelegenheid van een volksspel te Athene, stroomde uit alle deelen van Grie kenland het volk toe, en alle plaatsen in het amphitheater waren bezet. Daar trad ook een grijsaard den kring binnen, en zijn medeburgers zagen wel, dat hij vruchteloos uitkeek naar een plaatsje, maar zij trokken 'het zich niet aan, en lieten den ouden man stil staan! Iets verder op zaten eenige Spartanen; een hunner verhief zioh van zijn fcetel en bood dien onmiddellijk den grijs aard aan. Het volk gaf luide zijn goedkeu ring te kennen over die wellevendheid, en een der Spartanen sprak toen het ware iwoord: de Atheners weten wel, hoe het hoort, maar zij doen het niet! En zoo is het met ons allen heel dikwijls Jbet geval Toch moesten wij bedenken, dat jdit een grove tekortkoming is, als wij beter weten, en wij laten het goede na! Allerlei minder fraaie karaktertrekken kunnen daaraan schuld hebben: gemakzucht, zelf zucht, ja wat niet al! Let eens op Ufcelve, hoe dikwijls gij niet met bewustheid nalaat het goede te doen; en te gelijk en dit is natuurlijk het voor naamste, tracht dit dan te verbeteren, den kende aan de les der Spartanen. Ik wil jullie eens een kijkje laten nemen in een druk bevolkte armoedige buurt van Londen. Toen ik van het station kwam, zag ik daar geen paard en geen rijtuig, dat ér mdj heen kon voeren, maar al heel gauw zag ik het kinderziekenhuis voor mij liggen. Toen ik het was binnengetreden viel het truj in, wat een zegen zulk een paleis is voor alle vaders en moeders in den omtrek, want de beste doktoren en de vriendelijkste verpleegsters verzorgen hier de arme, zieke, kleine patiënten. De geschiedenis van het kinderziekenhuis lijkt veel op een sprookjein 1866 h'eerschte er in het oostelijk deel van Londen een vreeselijke cholera-epidemie. Vele heeren en dames verlieten hun goed ingerichte huizen en gingen de arme lijders verplegen. Twee zusters, G-off geheeten, behoorden ook tot degenen, die in het cholerahoepi- taal arbeidden. Een bekwaam, jong dokter verliet ook zijn werk m een ander hospi taal, om hier behulpzaam te zijn. Een der zusters trad met dien dokter in het huwe lijk en ofschoon zij beiden gefortuneerd waren besloten zij toch bun liefdewerk voort te zetten: zij kochten in 1868 twee oude magazijnen, riohtten die in als zieken zalen, zetten er tien bedjes, en mevrouw HeckfoTd zelve schilderde een bord, dat boven de voordeur werd opgehangen, en waarop stond: Kinderziekenhuis en Kin- bewaarplaats voor Oost-Londen. Later werd er een tweede zaal geopend voor heel kleine kindertjes en mevrouw Heckford schreef toen in haar dagboek: vóór wij het voorbeeld gaven, was er nog nooit een knd onder de twee jaar als ver pleegde in een ziekenhuis opgenomen. Zij beiden, de dokter en zijn vrouw wijdden zioh dag en nacht aan de verple ging der zieke kinderen, tot dokter Heek- ford plotseling stierf, eenige dagen nadat er een plek gronds was gekocht voor het mooie hospitaal, dat ik bezocht. Ik zag er een kleintje van nauwelijks veertien da gen oud En er is nog iets, dat ik jullie vertellen wil uit den tijd, toen Ket oude ziekenhuis nog bestond. Er was gebrek -™.ri geld, niet tegenstaande men met recht getracht had: van eiken cent een gulden te maken. Het Kerstfeest was in aantocht, en de dokter en zijn vrouw merkten, dat zij twee shil lings en elf stuivers van het hospitaalfonds over hadden, maar nog enkele ponden ster ling van hun eigen geld. Toch was dit te weinig, om het op den duur te kunnen vol houden: er moest iets gedaan worden, om aan geld te komen; en zij besloten, twee van de vier zalen te sluiten en eenige van de verpleegsters en meiden weg te zenden. Maar het geheele personeel, tot de werk vrouw toe, boden aan voor niets te werken. Zij wilden geen loon ontvangen, totdat de zaken beter gingen, maar van zalen te sluiten, wilden zij niet hooren. Eenige dagen later kwam dokter Heek- ford de zaal waar zijn vrouw zat binnen gestoimd, en hij wuifde met een stuk pa pier, zoo vroolijk als een schooljongen. Het was een bankbiljet van duizend pond ster ling, dus ruim twaalf duizend gulden, dat gezonden was door iemand, die wenschte onbekend te blijven. Wel lijken de geschiedenissen van de meeste hospitalen op elkaar, maar de in richting van dit kinderziekenhuis verschilt veel van die der andere hospitalen, omdat zij zoo'n tegenstelling vormt met het leven daar buiten te midden van al die armoede. Er staan niet minder dan honderdtw nug bedjes en in het tehuis voor herstellenden zijn er nog acht en twintig. Ieder kind scheen gelukkig en tevreden, en een kleine ondeugd noodigde mij zelfs uit tot een gevecht met hoofdkussens. Een kleintje lag er in het wiegje met een schoon neteldoek schortje voor en een mooi rood lintje in het haar, ter eere van haar aan staande beterschap. Je kunt je dus begrijpen, hoe de ver pleegsters haar taak opvatten, daar waar alles zoo geregeld gaat, en waar de kleine patiënten zich met zoo innige liefde hech ten aan haar verzorgsters! Voor vele, vele jaren geleden, toen da Heiligen nog dikwijls op aarde kwamen» om de mensohen te bezoeken, gebeurd» eens het volgende: Sint-Maarten, die altijd omstreeks de maand November eens op do benedenwereld kwam, werd dan door do engelen geholpen bij zijn aftochtZe zadel- den zijn paard, kwamen met zijn zwaren mantel aangedragen, en maakten weer een •Hink ruiter van hem. Dit was liij namelijk altijd geweest, zoolang hij nog op aarde verkeerdealleen had hij toen al zijn goede ren met de armen verdeeld, zoodat hij op het laatst weinig meer over hadNu kwam hij ditmaal juist bij een klein plaatsje, waar alle bewoners zich binnenshuis hadden terug getrokken, omdat het zulk verschrikkelijk weer was. Sneeuw en regen, kletterden tegen de ruiten, en Sint-Maarten klopte overal tevergeefs aan, want werd zijn klop pen al vernomen, dan durfde men toch niet open doen, zoo geweldig bulderde de storm. Ten laatste kwam hij aan een eenvoudige arbeiderswoning, waar hij wel degelijk toe-< gang kreeg. Het waren nog twee jongelui, die daar woonden,- en vriendelijk heetten zij den ouden man welkom en gaven ook diens paard een plaatsje in den stal, naast hun eenige koe. Terwijl de man nog bezig was met de verzorging van het rijdier, zette het vrouwtje een warme kop thee, en hing de kleeren van den vreemdeling bij het vuur te drogen. Toen namen zij met zijn drieën deel aan den eenvoudigen maal tijd, en zouden zich daarna ter ruste bege ven. Man en vrouw kwamen nog overeen, dat ze den volgenden dag de vette gans zouden slachten, die eigenlijk voor Zondag bestemd was, maar die*nu uitstekend dienst kon doen, om den gast nog eens iets bijzon ders voor te zetten. Den dag daarop waa het weer nog even onstuimig, en dus ver zochten onze jonge luidjes den ouden man, om toch niet heen te gaan: zijn kleeren waren immers nog niet droog! Van de trak tatie kwam echter niets in, want het vrouwtje had het zeer druk, daar ze dien zelfden nacht nog verrast werd door een zoontje. Juist door dit onverwachte ge* schenk, wilde de reiziger niet langer blij ven, ja, stond er op, dienzelfden middag nog te vertrekken, zoodra het weer maar iets beter zou zijn. Terwijl de gastheer nu dus het paard aan het zadelen was, ging de vreemde nog even binnen bij de jonge moe der en haar bind, en wierp zijn mantel heen over den kleinen jongen, terwijl hij' de beste wenschen uitsprak voor diens voorspoedigen groei. De vrouw was zeer| ingenomen met het lekkere dikke wiege-j kleed, en beide jonge luidjes hadden nog eens uitdrukkelijk gezegd, dat de vreem-j deling toch vooral nog eens bij hen moest aankomen, dat ze hoopten het dai^ niet zoo druk te hebben en hem beter tej kunnen ontvangen. Toen ze nu waarlijk Zondag de gans wil den slachten bleek... dat die zoo waar, goud droeg in den bek. Met eiken keer» •vb •t. b b ••««•bb*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 11