ZONDAGSBLAD* IÉID5CN DAGBIAD VAN HET No. 15731. 3 Juni. Anno 1911. n;»-* GELOUTERD. Laag stond reeds de zon aan den ge zichtseinder. Haar rood© schijn deed de vensten der dorpswoningen lichten in hel len gloed en het opnieuw vergulde kruis van den kerktoren heerlijk schitteren. Ook de gezichten der menschen, die voor hun ^woningen stonden, blonken van dienzelfden schijn en zachtkens blies de avondkoelte door de populieren en de linden. De jonge houtvester Werner schreed .vriendelijk groetend door de gioote straat, die bedekt was met wit zand en groene 'bladeren. Recht ging hij al op het huis van den schoolmeester-koster. Wat keken zijn oogen vroolijk rond, zoo geheel anders als op andere dagen. Wane het Pinksterfeest brak aan, het schoon© :feeet, waarvoor het dorp zich getooid had met loef en bloemen. Nog stonden slechts enkele Meitakken aan de vensters hier en daar. Maar den volgenden dag, wist Werner vast en zeker, zou het geheele dorp prijken gelijk een berkenw-'ud, want geen enkele jonkman na een paar der schoonste boomen aan te brengen ter zijde van deur of tuin- gang van het huis, waar zijn liefje woonde. Dat mocht een heed aardig, een dichter lijk gebruik wezen, maar voor den hout vester was het altijd een nieuwe bron van verdriet. Men scheen dan om zijn ambt niet te geven, nam de schoonste takken, de sterkste twijgen uit het bosch; men stal ze en dat zóó, dat bijna niemand op h'eeter- daad betrapt kon worden en gestraft. Dat kwam Werner in de gedachte, toen hij de frissche takken zag. Maar hij liet er zich niet door ontstem den, want Pinkstervreugde was het niet alleen, die zijn hart vervulde; meer nog de liefde tot de blonde Anne-Marie, de doch ter van den koster, die hij ging opzoeken. Hij zal nog ongeveer een honderd pas verwijderd zijn geweest van zijn doel, toen hij den jongen, rijken Hans Ohlsen uit het huis van den koster zag komen. Maar hij werd nog onrustiger, toen hij zag, dat Hans stil afweek van den grooten weg en een smal zijpad insloeg. Werner verhaastte zijn tred en ging het huis binnen. „Wat had Hans met je te maken?" riep hij na een korten groet Anne-Marie toe, die verward keek. „Waarom sloop hij zoo schuw wegP Wat hebben jelui met elkaar?" Hij had een roode kleur en snel was zijn ademhaling. „Ja, wat zou hij met mij te maken heb ben, hè?" antwoordde het meisje en keek Vo 7ich. „Hoor eens!" riep Werner kwaad, „ik heb het al lang gemerkt, hoe lief hij tegen jou is, en ook, dat jij je niet ongaarne door hem het hof laat maken. Ja, zoo een is meer waard dan een arme houtvester. Haar als je denkt, dat Hans je ooit trouwt, Tergis i® Anne-Marie was eerst rood geworden en toen bleek. Het was een gelui voor haar, dat Wer ner zoo lang sprak. Nu had zij gelegenheid zich te beraden, wat zij zeggen zou. Zij wist wel, dat zij een lief meisje was, maar dat zij ook wat koket was, wist zij waarschijnlijk niet. Reeds meermalen had zij door haar ijdelheid Werner, dien zij anders vurig liefhad, geprikkeld. „Zoo, denk je dat?" vToeg zij een weinig bits. „Dan moet je maar weten, dat ik slechts ja behoef te zeggen, om de vrouw van den rijken Hans te worden 1" Ziezoo, dacht zij, dat is raak. Werner lachte bitter. „Nu, zeg dan ja. De lomperd zal je goed van pas zijn." „De lomperd zal me ten minste met wat meer achting behandelen, en mij ook mijn armoede niet verwijten, zooals gij doet!" antwoordde zij snel en tranen van belee- digd gevoel ontsprongen L'aar oogen. „Neen, Anne-Marie," sprak Werner daarna, „dat zal hij niet. Maar hij zal je ook geen huwelijksaanzoek meer doen; wees daar zeker van! Goeden avondI" Hij keerde zioh om, het meisje geen tajd latend over zijn woorden na te denken. Pas toen hij de deur achter zich had ge worpen, begreep zij de beteekenis van het geen hij gezegd had. Zij keek naar de deur; toen trok zij het venster open. „Ga vanavond niet meer 't bosch in!" riep zij hem na. Hij draaide zich om en keek haar aan, terwijl zijn gezicht mat beschenen werd door het avondrood. „Dus je bent bang voor hem, hè, Anne- Marie V Meteen draaide hij zich weer om en ijlde weg. Op den toren luidde de oude koster het avond-Angelus. Ondertusschen zat in haar kamertje zijn dochter met gevouwen handen en keek nog in de richting, waar Werner verdwe nen was. Haar lichaam was zwaar als lood. Haar slapen klopten geweldig. Zij gevoelde, dat zij iets verschrikkelijks had gedaan. Zou zij het woud inloopen? Maar dat was zoo groot. Zij zou... Ja, wat zou zij doen? Niets kon zij doen, niets dan wanhopen. Zij vluchtte opmeuw in haar kamertje en luisterde. De maan rees op aan den hemel. Zij keek er naar en toch zag zij haar niet. De kerktoren sloeg uur na uur; anders was het stil, doodstil ver in het rond. En daar vóór haar lag het groote, donkere woud, scherp afgeteekend door het heldere maanlicht; het woud, waarin nu mis schien... Plotseling werd de stilte van den Pink sternacht onderbroken. Een schot van een buks klonk flauwtjes op uit het bosch. De honden in het dorp sloegen even aan. Toen werd het weer stil. Anne-Marie was met een kreet op den grond gezonken en op haar bleek gezicht scheen de maan. Toen Werner van het huis van den koster kwam, bevond hij rich in een on-; beschrijfelijken toestand. Tot kalm naden-j ken kwam hij met, dat wilde hij ook niet. Integendeel, zijn driften beheerschten' hem en stookten het vuur van wrake aan in eigen borst. Toen de nacht gevallen was, stond hij op, gireep een van zijn beste buksen uit het rek, nam een goed gedresseerden hond enj ging naar het bosoh, zooveel mogelijk voort-, gaande in de duisternis der schaduw. Daar liet hij zich geleiden door den slimmen. hond en spoedig vernam hij het gedruisch' van een zaag, die gehanteerd werd, en het kraken van afbrekende takken. Maar zoo dikwijls hij de bladeren dan vaneen schoof, en welbekenden zag, ging hij stilletjes ver der, want hij zocht rijn bepaald wild eu; geen ander. Reeds begon hij ongeduldig te worden. De vrees, dat hem zijn slachtoffer ontgaan zou, maakte hem zenuwacht'g. .Overal ge-j loofde hij nu te hooren spreken en fluis-; teren De hond echter, dien hij vast had aan, een kort koord, stapte rustig voort. Op-, eens stond hij stil, spitste de ooren en ging' weer voort met vernieuwden ijvor. Spoedig meende Werner nu het welbe kende gedruisch te vernemen, en werkelijk, duidelijk drong het door de stilte tot hem door. Hij bevond zich nu bij een groepje jonge berken. Hij loerde door de boomen, en ja, daar zag hij den medeminnaar, die met een knecht reeds een verzameling bloeiende Meitakken bijeen had. Hij werkte zich nu door het struikgewas en riep den verschrikt opzienden Hans toe: „Halt!7' De knecht wilde zich eerst op den jager werpen, maar nam verschrikt de vlucht, toen hij den loop van de buks op zich ge richt zag. „Nu hebben we een woordje te praten," zei Werner, eemge schreden dichter tot Hans tredende. Deze, de handen in de broekzakken, zag hem lachend aan. „Nu, wat moet dat dan?" vroeg Hans bedaard. „Wat dat moet! Dat ik je nu overhoop zal schieten 1 Je rekening is opgemaakt; nu kan je haar betalen." „Ja, dat i9 kunst, om een weerloos mensch in den nacht en de eenzaamheid te overvallen. Doe eens iets anders, als je durft 1" „Wat, durf je nog spotten!" „Houd toch op met je dwaasheden. Je bent dronken of..." „Of?" „Of gek voor mijn part!" „Daar dan!" riep Werner, het geweer aftrekkende. Het schot dreunde door de stilte van het slapende woud. De zachte voorjaarswind droeg het geluid over tot in het huis vao

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 19