FEUILLETON. De hond van Sherlock Holmes. Een Familiefeest. GESAR. „Gauw watl" beval hij, „haast je wat, voor oom Leeuw terug komt." Hij, zijn vrouw en de vier kincLertje sne den handig het vleetech van den os af en bonden het vleesch in bundeltjes. Vader Jakhals nam den grootsten bunded, zijn vrouw een minder awaren en zoo vervol gens, tot Ket jongste dochtertje met een tamelijk licht pakje sop haar kop achteraan kwam. Zoo trokken zij naar een nabijgele gen heuvel en zagen vandaar den leeuw met zijn familie aankomen naar de plaats, waar deze den os gedood had. „Gauw, gauw 1" blafte de jakhals, „Wij moeten een vuurtje maken en het vleesch roosteren, vóór oom Leeiuw hier komt." De kleintjeè draaiden in de rondte in de haast om een vuurtje aan te maken. Toen de leeuw met vrouw en kinderen op de plek aankwam, waar de os gedood was, vonden zij er niets anders dan de huid, de hoorns en de hoeven. „O, die Jakhals!" brulde hij, „ik zal hem wel krijgen 1" Hij zelf brulde, zijn vrouw brulde en zijn beide kinderen brulden en de echo brulde mee. Daar ontdekte hij een dun rookwolkje, dat boven den heuvel opsteeg en hij rende er heen. Toen hij echter bij het smalle paadje kwam, waarlangs de jakhalsfamilie naar boven was geklauterd, merkte hij, dat het veel te smal voor hem was. Daar keek juist dc jakhals over den top van den heuvel. „Zijt gij het, oom Leeuw?" vroeg hij. „Ja," zei de leeuw en deed, alsof hij uitstekend in zijn humeur was. Ik zou graag bij je komen, maar ik zie er geen kans toe. Laat een riem zakken en trek mij op." De leeuw hoorde den jakhals roepen: „Geef eens gauw een heel sterken riem hier, een heel sterken," maar hij hoorde hem niet fluisteren: „Geef mij een slech ten riem." De jakhals sloeg het eind van den riem over den top van den heuvel „Sla het uiteinde om uw middel, oom Leeuw," riep hij. De leeuw deed het en de jakhalzen be gonnen hem op te trekken, maar halver wege brak de riem en de leeuw viel met een smak neer. „Au, Jakhals!" brulde de leeuw, „ik zal het je wel betaald zetten, als ik boven kom. Geef een sterkeren riem." Weer werd de leeuw opgetrokken, maar weer brak de riem, zoodra hij halverwege 6) Zoo hield men eindelijk stil voor de mo numentale gevel van het Gigantio-hotel. Een hedrleger keliners en bedienden stond onmiddellijk om de nieuw aangekomenen heengsehaard. Holmes gaf den chauffeur een fooi. „Dank U wel, mijnheer Sherlock Hol me* 1" antwoordde deze, zijn platte pet af nemend, met den grootsten eerbied. „Hè wat, ken je mij? vroeg de detective, misschien voor het eerst in zijn leven ook eens eeht verbaasd. Heb je mij dan al eens meer gezien?" „Neen mijnheer. T laar ik heb in de cou ranten gelezen, dat er een diefstal is be dreven boj den juwelier op den hoek de Rue de la Paii en dat die, nu d® Parijsche politie niet slaagt in haar onderzoek, maar zijn toevlucht had genomen tot den grooten Engelschen detective Sherlock Holmes. De geïllustreerde bladen hebben het portret gegeven: glad geschoren gezicht, levendige oogen en zwart haar. Heb ik dat niet goed onthouden? En bovendien zag ik op uw voor hoofd het litteeken, dat James Taylor U heeft toegebracht, de beruchte valiezendicf. „Sherlock Holmes daoht bij zich zei ven, dat het nu niet heel slim was, dat de juwelier d® zaak zoo zeer ruchtbaar had gemaakt., gekomen was. Hij stond hinkende op. „Weet je wat, Jakhals," zei de leeuw en deed, alsof hij volstrekt niet boos was, „gooi maar de grootste stukken vleesch naar beneden, de rest is voor jou." „Dat is goed," antwoordde de jakhals en zei tot zijn kinderen: „Geeft eens gauw twee bundels hier." Maar iii plaats daarvan, fluisterde hij zijn vrouw in het oor: „Maak eens vlug dezen steen -roodgloeiend." Dit was spoedig gedaan; toen liep de valsohe jakhals er mee naar den rand van dsn heuvel, en zei: „Opgepast, oom Leeuw, dm* komt een brok!" Zoodra het op den grond gevallen was, liep de leeuw er op af en likte er van. Hij schrikte evenwel terug, want hij had danig zijn tong en verhemelte verbrand. Hij riep om water, waarop de jakhals hem aan raadde naar een naburig stroompje te gaan. De leeuw ging op weg, maar hij kon het /zoover niet brengen, daar zijn dubbele val hem erg gekneusd had. Hij stierf onder weg, en vader, moeder en kindertjes Jak hals, die dit zagen, dansten van genoegen, en vergaten totaal, dat dit hun heel lee- lijk stond, want hij had hun menigmaal uit den nood gered en een goed deel van het buitgemaakte wild afgestaan. Dat beloofde wat: morgen was grootva der jarig; de goede man zou zeventig jaar wordenEn een kleinkinderen dat hij had, dat was bijna ongelooflijkEmmie raooht helpen in de keuken; ja, daar moet je niet gering over denken, want er viel Keel wat te koken en te bakken voor morgen, als er zoo veel gasten kwamen; en tante Mathilda deed het meest alles zelf. Emmie was het oudste (kleindochtertje en telde elf jaren. Zij was clen vorigen dag al aangekomen, terwijl haar ouders eerst op den dag zelve kwamen, vandaag, vóór de koffie werden oom Alfired en tante Bets verwacht met Ernst en Truusje, en tante Tri had maar werk, om al die gasten behoorlijk te ont vangen en alles op tijd klaar te hebben, zoodat nichtjes hulp met recht welkom was Want Emmie was net zoo'n klein bedaard huismoedertje, die zoo kalmpjes aan, tante heel wat uit de handen nam en in- tussohen maar zorgde, .dat Opa altijd een rustig h'oekje hield, om zijn middagdutje te doen, want de a.s. jubilaris moest toch De chauffeur ging intussohen door: toen zag ik U nog bovendien uit den trein stap pen, die uit Boulogne kwam en ik zag U een courant koop en die op het geval betrek king had, dus het kon niet anders, of ik moest wel dadelijk klaar ijn met mijn ge volgtrekking, dat U Sherlock Holmes was. „Dat is wel wonderlijk, dat moet ik zeg gen," mompelde de detective voor zich heen. „En dan ging de chauffeur steeds voort, heb ik Uw letters nog gelezen op het kope ren plaatje op uw valies." Daarmee was de auto weg en Sherlock Holmes moest erkennen, dat er toch geen geestiger volk op de wereld is dan de Franschen HOOFDSTUK III. Sherlock Holmes blaast den aftocht. Op den hoek van de Champs Elysées en de Avenue Marigny staat het beroemd thé&tro Guignol. Het is een soort bark in de open luciht, waar de jongens en meisjes op banken van verschillende hoogten zit ten on waar achter dan de stoelen staan voor de moeders en de gouvernante® die hen geleiden. Verder is er een touw gespan nen, om die banken heen en dat is ook wel noodig, want anders zou het publiek te veel naar voren komeji dringen. Achter die banken staat nog een grooter menigte die njet betaalt. Daar boven welft zich het be- vooral flink fripoh en gezond zijn op zijn verjaardag. „Ik heb een vers geleerd voor morgen," blufte Ernst, „wel acht coupletten is het lang en heel niet makkelijk om eT in te krijgen. Maar ik ken hot prachtig, zegt vader!" „Ja ik heb ook een vers," antwoordde Emmie, „maar dat is maar half zoo lang, maar ik heb het zelf gemaakt. Gaan jullie nu maar wat in den tuin, want ik heb het heel druk hoor De jongens holden weg en wipten op den schommel. Ze gingen zóó hoog, dat ze de wolken wel grijpen konden," zooals ze later vertelden met eenige overdrijvingMaar niemand viel hun daarom hard. Ieder was evenzeer in beslag genomen dootr de voor bereidende maatregelen voor het feest, dat komen zou. De meisjes versierden heel (het huis met heerlijk geurende meibloemen, seringen, jasmijn en gouden regen, zoodat vooral grootvaders werkkamer tje een prieel geleek. Toen 's avonds neef jes en nichtjes van elkaar afscheid namen, dachten ze eigenlijk allen, dat er van sla pen niet veel komen zou; maar dat viel nog al mee, zoodat ze den volgenden ooh- tend allemaal even frisch ontwaakten en met stralende gezichten de gouden meizon be groetten, die ter eere van Opa nog eens zoo helder scheen als andersDe kinderen werden allen in feestdos getooid: de meisjes in het wit, met gekleurde zijden sjerpen, de jongens in witte matrozenpak jes en om acht uur waren allen present in de groote zaal. Nu werd de welkomststoet opgesteld: de kleintjes vooraan, terwijl Emmie, als oudste grootvader ging halen, waarop allen een luid boera aanhieven toen do ze ventig-jarige op den drempel versoheen. Nu zeiden de kinderen om beurten hun ge luk wensohen, zoodat de jubilaris tot tra nen was bewogen! Vooral Emmie legde veel eer in met haar dichtwenk. Daarna zou de familie zioh aan het ontbijt bege ven; maar opeens... daar was Ernst weg! Ja, en of mei; nu al riep en in alle kamers keek, het jongmensch was en bleef ver dwenen. „Nu, hij zal wel boven water komen", sprak vader, want die kende zijn jongen en wist wel, dat hij niet in zeven slooten gelijk zou loopenNa een kwartier kwam Ernst met (hoog rood gelaat en hijgende en puffende benedenen weet je wat hij gedaan had? De vlag had hij uitgesto ken, daar had nu niemand aan gedacht en achuttend dak der kastanj eboomen, die zoo wel de zonnestralen als de regendruppels tegen houden, tenminste als geen van beide te erg zijn. Het is een der schoonste deelen van Parijs, dat Guignol gekozen heeft voor zijn openlucht uitvoeringen. De op-» richter van het theater i3 begonnen in Lyon, maar in Parijs heeft hij de zaak; voortgezet. Zijn succes was verbaaend groot en nu is het een beroemdheid gewor den onder de kindervermakelifkheden, zoo-*] dat het ons dan ook niet verwonderen moet dat we al dadelijk den dag na haar aan komst Liazie daar zien zitten op een der eerste rijen en achter haar Bridget, die met verachtelijke uitdrukking op liet ge-, laat, de Fransche kinderjuffrouwen gade-( slaatNeen, zij kan er zich. niet mee vereenigen; zij vindt het zelfs een wan^ staltige kleederdracht met die kolossale mantels aan en die mutsen met bonte flad derende linten. Vooral laatst, op hun geza menlijke wandeling door het park Monceau is ze in de gelegenheid geweest, ze biï tientallen te zien. Maar zij zou niet graag ruilen met die mooi opgesierde wezens, daarnaast haar zit er een, die vol edelge steenten is, zeker om eens flink te geuren met alle cadeaux, die zij kreeg uit belooning voor haar trouwe zorgen. Neen, dan waren de Engelsche nurses toch veel netterzoo kalm in voorkomen en uiterlijk, want er waren geen babbelachti ger vrouwen denkbaar dan deze drukke km derjuffers 1 Misschien .wr® hot ook wel dat hoorde ©r toch eigenlijk bdj, op zoo'n feestdag. De kinderen gingen om beurten eens buiten kijken en Ernst werd de held van den dag, naast grootvaderWel aardig is toch zoo'n feest; alle nichtjes en neefjes leeren elkaar zoo goed kennen en dan voel je ook zoo, dat je van één familie bent, dat je elkaar héél na staat en bijzonder veel belang stelt in eikaars wel en wee! De zon scheen over de stad Brussel heen,- hief verbazende kracht; zoodat het er al |heal warm was, niettegenstaande het pas .tien uur in den ochtend kon zijn. Te miid-: ;den van den brandenden zonneschijn, ging 'een kleine jongen op de hi-elen gevolgd •door een grooten bruinen hond met lange,- hangende ooren en heelemaal zoo zwaar 'en log dat men hem zeker voor volwas sen zou hebben gehouden, ofschoon hg nog nauwelijks een jaar oud was. Toch was hij in dien korten tijd al heel wat van dienst geweestnauwelijks zal hij een half jaar oud zijn geweest, toen hij al beginnen poest een klein karretje te trekken met 'groenten en melk, zooals men die zooveel ziet in de omgeving van Brussel, blaar van daag hoefde hij niet te werken; vrij en uiterst tevreden draafde hij achter zijn jon- 'gen baas aan en voor het eerst in zijn leven zat hij dus eens niet in dat stijve gareel en voelde zich dan ook heel trotsch, tegen-i over de kameraden, die hij onderweg tegen kwam. Die stonden dan ook zoo te kijken op dat vreemde gezicht, dat ze ineens de tong, die cr lang uithing vanwege de warm te naar binnen haaiden en vol verbazing kameraad Cesar stonden aan te staren. Die iverdiepte zich niet iang in de reden van' zijn vrijheid en draafde lustig voort achter zijn baas, die echter lang niet op zijn ge mak scheen. Telkens als de jongen een al van verre bekend gezicht zag, sloeg hij maar een zijstraatje in en zelf zag hij er ook uiterst bedrukt uit. Zijn heele verschijning 'was bijzonder armoedighij droeg een kaal Iversleten, loshangend jasje om zijn magere deden en op het hoofd had hij een breed.cn [verkleurden stroohoed, die ook wel beter 'dagen gekend had, Victor had een fijn 'besneden gezichtje, dat hij geërfd had van 'zijn moeder, een Fransche, met al de sier lijkheid, dezen vrouwen eigen. Daarom had ons ventje onder de kameraden spottend: den bijnaam gekregen van „de freule.'1 blaar vandaag zag hjj er al niefs freule- eenigszins de invloed der lucht en van al dat licht. Nu wat haar aanging, zij was maar liever weer in eens teruggegaan naar haar geliefd Londen. Lizzie daoht er echter anders over, die zat met recht te genieten en lachte vnn ganscher harte om al de grappen die Guig nol verkookt bij zijn voorstellingen. Sherlock Holmes had zich intusechen naar het huis begeven van den juwelier, vergezeld van den trouwen Punch. Op Hol-' mes telegrafisch verzoek-, had men niets niets veranderd aan den toestand sinds d* diefstal ontdekt was en nu al meer dan eon uur hep de groote detective rond in het ma gazijn van den heer Barberin, den kapper, om vervolgens weer over te gaan in dat van den heer Alartier, terwijl hij met bij zondere attentie alles bezag en bijlichtte met zijn electrisch lampje, dat zeer groote lichtsterkte had. De mensohen van de politie die deze zaak in handen had, mochten op hun na drukkelijk verzoek tegenwoordig zijn bij de nasporingen van den detective. Vol be langstelling sloegen ze dus Holmes doen en laten gade, en Punch zat maar stil in een boek en wachtte een teeken af van zijn meester, of hij niet eindelijk eens te voor schijn mocht komen. Holmes stond gerui- men tijd in de woning van den kapper voor de gapende opening, die beide magazijnen verbond en plotseling keerde hij zich om, terwijl er een uitdrukking van tevreden heid op zajn gelaat ziohihaar werd. achrig uit en ongemerkt gleed hii maar voort door de straten en vermeed zooveel mogelijk de menschen aan te spreken. Tot dat hij eindelijk op de markt kwam, waar de bloemenverkoopster bij wie hij gewoon lijk kocht; onder een groote paraplu zat, „Zoo ben je eens aan den wandel, Jarme- man? ,Wel; dat overkomt je ook niet veel op eten Zaterdag I Maar, wat is dat nou tranen „Och' j'a); Suzanna' is zoo ziek," klaagde Victor en zijn tranen begonnen nog eens zoo hard te vloeien. T,En nu moet ik mijn lieven Cesar, verkoopen,- anders hebben wij niets in huis. Suzanna was het heele voor jaar al niet goed. Maar laatst, toen hetj zoo erg regende, heeft ze de: geit binnen; gehaald en is toen zeker te lang in dei nattigheid gebleven,- want van dien tijd af is ze erg ziek geweest. Terwijl ik ziek was, kwam een buurvrouw haar dan gezel schap houden en intusschen ben ik ook den dokter gaan halen en die zei, dat het eenige wat Suzanna ontbrak, was goede voeding en rust. Ja, die buurvrouw is heel goed', maar. zij is net zoo arm als wij; dus ze kan ook niet veel missen en nu zit er niets anders voor ons op, dan dat wij den armen Cesar verkoopen." Hier kon de arme jongen niet meer ver der, want ze waren toch ook zulke goede kameraden geweest, hij en zijn hond: al een half jaar lang waren ze eiken dag sa men naar de markt gegaan en hadden; 's nachts samen op een harde matras ge legen Maar hij durfde nu niet langer zijn tijd verpraten; hij moest weer naar huis, voor Suzanna I Allereerst moest hij nu trachten een lcooper te vinden voor den goeden hond maar jawel, hij vond niemandI En uitgeput van vermoeienis en van den hon ger tevens; hurkte hij pjndelijk neer naast zijn lieveling en verborg zijn hoofd in den dikken zijachtigen pels. Toen hij weer op keek,- zag hij een vriendelijke dame over zich heengebogen, die hem vol belangstel ling en deelneming vroeg,- wat er toch aan scheelde, of zij iets voor hem doen kon? Victor stortte toen heel zijn hart uit voor de vreemde, die dadelijk zoo'n allerlief- sten indruk had gemaakt op hem. Nadat zij dus van alles op de hoogte gesteld was, schudde zij heel den inhoud van haar beurs je in Victor's hand uit, „Ik zal je hond van je koopen, is dat goed vent?" Dit laatste werd op zóó betooverende wijze gevraagd, dat het Victor volstrekt geen pijn deed, zooals het anders zou zijn geweest, als een vreemde had voorgesteld ,;Nu gaat hij spreken", dachten de om standers. „Punch hierl" commandeerde de baas. Vroolijk ikwam het slimme dier aangespron gen. „Neen, geen oapriolen; het is ernst nul" sprak Holmes en daarmee liet hij het beest oen uiterst klein voorwerpje ruiken, dat hij in de hand had. Toen wees hij naar den grond: zoek, klonk het bevel. „Wat beteekent dat," prevelden de daar bij tegenwoordig zijnde politiemannen, maar Sherlock Holmes ging eenvoudig door, of hij niets merkte van hun verwon dering. „Gauw l'uncih, zoekzoek I" Punch volgde, met don neus op den grond het spoor der reeds uitgewischte voetstap pen, dat de boosdoeners hadden achter gelaten op den vloer in den winkel van den heer Barberin. Poteeling liep hij de deur uit, do straat Daunou in, sloeg toen links af en verdween in dc Rue de la Paix. „Dat gaat goed," dacht Holmes, die hem steeds volgde. „Zoek maar verder Punch.'' De hond kwam toen terug, ging den winkel van den kapper weer binnen, soheen toen een oogenblik te aarzelen om trent de te volgen richting, maar liep op eens naar het gat in den muur waar lui met één sprong doorheen was, dus in het magazijn van den heer Alartier. „Goed I nu weet ik genoeg voor bet zijn goeden, trouwen Cesar van hem M koopen. ;,Hier heb1 je mijn adres vent. Dan neem ik vast Cesar mee. Ga nu naar huis es» koop onderweg wat voor jullie beiden. Dan spreken we elkaar morgen weer."- Zoo geschiedde het; Victor, Boog zich over zijn geliefden Gesar heen en kust» hem hartelijk ten afscheid, terwijl hü den hond met het volste vertrouwen aan zijp nieuwe meesteresse overgaf. Waar men mee verkeert, wordt men mee geëerd* Een vermoeide werkman lag uit te run- ten onder de schaduw van een boom eo hoopte daar in slaap te vallen. In dien boom leefden een kraai en een reiger, die samen vriendschap hadden ge sloten, ofschoon de reiger al dikwijls ge noeg gewaarschuwd wae tegen dit slechte gezelschap. Toen de zon van stand veran derde, viel er net geen sohaduw op den man, maar de reiger, die meelij had met hem, spreidde zijn vleugels uit zóódat het gezicht tenminste toch in.de schaduw was. De booze kraai lachte den reiger wat uit, liet uit boosaardigheid een steen vallen opj het gelaat van den man en vloog weg! De man schoot met pijl en boog naar den- schuldige, zooals hij vermoedde, maar dit was de arme reiger en die kreeg nu, onver diend een pijl door het lichaam. Koelbioedigheid. Toen Bonaparte in 1793 Toulon beleger de, dat in het bezit der Engekohen was en waaruit hij hen wilde verdrijven, bestuur de hij op zekeren dag den bouw van een nieuwe batterij. Nauwelijks hadden de En^ gelsohen dat gezien of zij openden er een levendig vuur op. Bonaparte, die een de pêche wilde verzenden, vroeg om een ser geant die schrijven kon. Onmiddellijk verliet er een de rangen en schreef onder zijn dic taat een brief. Nauwelijks was hij daarme^ gereed of een kanonskogel sloeg tusschen Bonaparte en hem in den grond en bedekte hen beiden met stof. De sergeant keek be daard op en zeide, zich naar de Engel sche liniën wendend: „Dank u, heeren, ik daoht niet, dat gij zoo beleefd waart. Ik had juist zand noodig voor mijn brief." Deze uitdrukking en de kalmte van den onderofficier, troffen Napoleon; hij vergat het nooit; de sergeant werd weldra bevor derd en werd eindelijk zelfs generaal. Het oogenblik." En de hond werd terug go- roepen. „Mijnheer Barberin", hernam Holmes, na even nagedacht te hebben en terwijl allen natuurlijk in gespannen aandacht luister den, „mijnheer Barberin, U moet mij nog even inlichten „Tot uw dienst mijnheer." „U heeft den oommissaris van politie meegedeeld, dat U Zaterdag, heel laat op den avond, Uw winkel gesloten hadt." „Juist." „Goed. Was U toen alleen op dat oogen blik?" „Tota-aJ alleen. Mijn vrouw was al reeds naar boven, naar de slaapkamer en mijn bedienden waren vertroldken; de luiken waren voor de ramen en een enkel electrisch lichtje verlichtte nog het kapsalon." „Is er niets bijzonders voorgevallen in dien tijd?" „Neen," ja toch, wacht eeng even..." „Zoo, zool" zei Holmes, terwijl hij nog met dubbel gespannen aandacht luisterde. „Ik herinner mij nu, dot ik net mijn deut zou gaan sluiten, toon ik een luid twistge sprek hoorde, aan het andere uiteinde van de rue Daunou, naar de rijde van den Bou levard des Capucines." „En toen, heeft U rich omgekeerd, om beter midden in de straat te kunnen zien... „Was U er dan bij 1" riep de kapper, daarmee tegelijk bekennend, dat rijn on dervrager juist gezien had. (Wordt veg-volgdj.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 8