ïifiiTiÏÏTiT VOOR DEJEUGD Briefwisseling. Anekdoten. Nieuwe Raadsels. Oplossingen der Raadsels. Goede oplossingen ontvangen van: Correspondentie. Woensdag* 24 Mei. Anno 1811 in u t «Z? «A-* '1' >1' 'l''A' iAJ i iAï I lL' t '1' i i 'jL« '1' «JL'I OL'I «Af t '1' .VW- Hoe de Jakhals oom Leeuw voor den gek hield en zijn dood veroorzaakte. was cIo dappere J unci, wiens naam zoo dik wijle in de Fransche jaarboeken met eer genoemd wordt, en di© door zijn mood en vastberadenheid Hertog van Abrantes werd. Den heer J.A. W. A- Uw brief ont vangen en met belangstelling gelezen. Ook anderen hebben mij op de on volledigheid gewezen. Het was door mij met opzet niet vermeld, omdat mijn wijze van berekenen te omslachtig was en ik vermoedde, dat er een meer eenvoudige weg te rinden zou ïijn. Uw uiteenzetting is logisch en een voudig. Mijn dank NEEF H. Ingez. door A. Verkerk. Een kindermond. „He Pa-, krijg ik een kwartje?" „Wat moet je daarmee doen zus?" „Ja Pa, ais u mij een kwartje geeft, koop ik er 'n spaarpot voor, en dan doe ik het kwartje er inl" Ingez- door „Violetje." Moeder: ,,Maar jongen, je zakdoek in tweeën gescheurd, hoe komt dat?" Zoontje: „Ja, moe, ik ben zoo verkou den, dat ik aan één zakdoek niet genoeg had, daarom heb ik er twee van gemaakt." Ingez. door Fred, en Wilfem de Jong, te Zooterwoude. Hechter: „Op de plek, die je als woon plaats aangegeven hebt, staan niet eens .Suizen." La-ndlooper: „Juist, meneer, daar slaap ik altijd." Moeder: „Ondeugende jongen, heb Je het brood weer aan beide zijden met boter besmeerd Jongen: „Welja Moe, waarom moet mijn bovenlip alleen in de boter Kappen; de on- dc l:;mt ook wat toe." Ingez. door „Vroolijke Annie." Boer: „Jan, je moet niet zoo onbe schaamd zitten eten aan tafel." Jan: „Wanneer ik niet zoo behoef te visaohen naar een rijstje in de pap gaat dit vanzelfs wr! r tsoenlijker." Ingez. door „Bob." Ret lee w enaandeeL „Daar heb je een sinaasappel. Jan," zei moeder. „Maar hie<rvan moet je zus het leeuwenaandeel geven. Jan beloofde dat. Maar een pcosje later kwam zus klagen, dat zij niets van den sinaasappel had gekregen. „Natuurlijk niet," zei Jan. „Leeuwen eten geen sinaasappelen." Ingez. door „Leeuw van Modderspruit." L Mijn geheel betaat uit 10 letters. In een tafel bevindt zicb een 10 4 1 9. 8 9 9 10 is een kleur. Een 1 6 8 is een hond. I 'j e©n naald behoort een 1 2 4 3 1 Een 8 B 9 2 ïs een roofvogel. n. Mijn geheel bestaat uit 8 letters. F 3 *7 8 is een vrucht. Een 1 2 3 is een stuk speelgoed. Een 3 4 5 staat op de kast. Een 0 7 3 is een bewoner van Engeland. Een 8 2 6 is niet vierkant. Ingez. door „Aronskelk." hl 3 4 is een heerlijke visoh. 3 2 vindt men in een kast. 3 2 4 is een dier. 4 2 3 ben ik niet graag. 1 2 2 3, vindt men in een paleis. i. Sneeuwklokje. II. VlaM'dmgou. IIi Hoepel bal pop kegeL „Poppemnoedertje," Rika den Tonke- laar, „Kleine Zwerver," Karei Kouters, „Het Tweespan," „Leeuw van Modder spruit," „Aronskelk," Betsy Christia-anae, „Sneeuwklokje," Joh. Zitman, „Klemo Zeeofficier," Dora de Bode, Gerrit en Jan v. d. Lee, Cornelia v. d. Klein, Hendrik van Zanten, Frans en Annie Kriek, Wilhei- mina Meyer, „Padvinders," Betsy de Bruin, Paul de Bruin, Sara van Weeren, „Robinson Orusoé," „Wilhelmina," Nelly en Janna de Bruin, Jan en Janna v. Vel- zen, Wilhelmus Bijleveld, Dirk Houthof, Saartje Oudshoorn, „Stormvrouwtje," „De kleine Zaaier," Jan Rothert, „Goud- staartje," G. Vallentgoed, „Onrust," Jan Heemskerk, S en H. Florisson, „Het Vio letje," „Kleine Huishoudster," „Kleine Winkelier," „Kleine Tuinman," „Raads- heertje," „Grassprietje," Fientje Ragut, Corrie v. d. Voort, Marie Brouwer, „Goud- vinkje," Corri v. d. Bosch, „Kenau," Arie Gilie, „Clivia," Theresia Veeren, „Vroolijk Zangstertje," „Vroolijke Frans," „Doorn roosje," „Maynolia," Andries Bernard, „Paddestoel," Annie de l'Ecluse, „De vroo lijke Annie," Maria Hoelen, O. L. Janssen, Eenri Romanesko, J. Linden, M. Opten- drees, R. v. d. Vlist, R Ververs, Nico Kloots, Joh Kranenburg, „Theeroosje," „Roodborstje," Everdma en Arte Schip per, Jannetje en Marietje Laeourt, Ph. v. d. Lof, „Sneeuwwitje," Nelly de la Court, „Roosje," Jan Bey, „De drie Zusjes," „Ge neraal de Wet," „Kriclhaan," „De kleine Matroos," „De Amsterdammer," Gerrit Boter, allen te L e i d e n, „De Schilder," Jacob Martens, H. v. d. Mey, te Oegstgeest. „Meitakje," „De Druiventros," Grietje van Delft, Hendrika v. d. Mey, H. v. Eg- mond, Jacoba Verbree, teRijnsburg. Cornelia Honig, te Voorschoten. Trijntje Kriege, Dora de Bode, H. Bin nendijk, te Wassenaar. „Pinksterbloem, „Dwergje," M. Rijns- burger, Joh. van Tilburg, „Organist," Aartje Parlevliet, Joh. Parlevliot, te Z o e. terwoud e. Prijzen vielen ten deel aan: „De kleine Zeeofficier," en Rika den Tonkelaar, te Leiden, en J acob Martens, te Oegst geest. Dora de Bode. Heel aardig zoo'n schoolkiekje, als je dat goed bewaart, dan kun je je later altijd nog weer je heele klas voor oogen halen. Wat dat raadsel aangaat kan je opmerking wel juist zijn maar je naam zal hoop ik, nog dikwijls genoeg prij zen onder de oploste rs. Aronskelk. Kwalijk-nemend ben ik immers niet? Zoo'n kleine vergeetachtig heid bedrijft ieder op zijn beurt 1. Karei Kouters. Zoo, behoort je eerste gang tot het raadsele-beizorgen? Maar gelukkig weer beter, dat ia de hoofd zaak. Cornelia v. d. Klein. Een deteo* tfo» is een geheime politieman; een dief waj Sherlock Holmes dus allerminst. Ja, dat verhoad is heel amusant. „Re ai da1' Bedankt voor je moode kaart. Zoo mag je nu al een uur wandelen? Dat is ten minste vooruitgang. Maar pas op den konden winddie kan nog heel ver raderlijk zijn, ook in Mei. Het beste, dus meisje 1 „Wilhelmina". Arm kindje, toch maar kalm blijven vooral; anders geeft dat al weer aanleiding tot temperatuur-verhoo ging. n ook niet te veel lezen; dan droom je er maar vaail 0. Y a 11 e n t g o e d. Ja, ik begrijp heel goed, dat je op bleef en bleef luisteren. Nu, maar zoo iets heeft zoo dikwijls niet plaats. Je zult wel mooi wonen daar, dat is zeker 1 „Stormvrouwtje." Zal wel veel pleizier hebben op die huwelijksplechtig heid. Ja, het weer moet je afwachten! Het is intusschen te hopen, dat het wat mee werkt 1 „G o u d v i n ik j e." Wel zeker, dien schuilnaam mag je hebben. Dus een volgen den keer tref ik je zoo al aan? „C 1 i v i a.". Ziekte verontschuldigt voor alles 1 Bovendien: het raad sol-oplossen moet een uitspanning en geen inspanning zajn Corrie v. d. Voort. Flinke plannen, meisje, zoo zal je ten minste gai op eigen beenen kunnen staan. „D e vroolijke Anni e." Dat arme zusje van je, dat maar moet liggen met dat mooie weer! Gelukkig, dat zij ook nogal vroolijk is; dat schijnt een familietrek te zijn bij jullie! Ten minste uit je schuilnaam zou ik dat wel afleiden. Het beste dus maar met de zus; spreek haar uit mijn naam een vertroostend woordje tee 1 Gaat zij dan alleen naar Katwijk, of gaat er nog iemand mee? Nu, dat hoor ik dan nog wel eens van je." „M agnolia." Ja, de wind is soms nog vrij koud, dus ik kan me best begrijpen, dat je hoed zoo'n bevlieging kreeg. Dat ar me padje, wat heeft die van de kou te lij den; verbeeld je, dat wij ook dadelijk zoo in elkaar doken, zoodra het wat minder warm werd 1 Neen, dat zou maar half-leven zijn, vindt je ook niet? „Vroolijk Zangstert j e." Ik kan me begrijpen, dat zoo'n lentefeest iets zéér eigenaardigs is! Waarom werd juist het pijpkruid gekozen? Is daar nog de een of andere bijzonderheid aan verbonden? „Ezelsvel"; ja, dat ken ik wel, dat is ook één van die sprookjes van Moeder de Gans. Nu vertel mij nog maar eens hoe jij en de andere vroolijke zangertjes en znngstertjes je geweerd hebt dien avondNog dagen daarna weergalmt het huis zeker van'je ge zang I Theresia Veeren. Jullie beiden, jij en je zusje, hebt dus een gelukkigen tijd achter den rug! Maar dat je Moeder net ziek was trof al erg ongelukkig. Pas jij maar braaf de zieke op, door niemand kan een Moeder beter verzorgd worder dan door haar eigen kinderen. Ada Vlasveld. De raadsels enz. voor Pak-me-Mee, kindje, moeten naai Den Haag gestuurd wordendat zou anders te veel last geven aan het Leidsoh Dagblad, begrijp je wel. Maar zeker mag je mee doen. Dus Tante Louise wacht je daar voor haar correspondentie. MARIE VAN AMJSTEL. No. 15723. 3U t t&IDSCH DAGBIAD 6*. *9 In het land van je doe maar wat je wilt. Ik zal je eens vertellen, hoe een iklein eigenv/ijs meisje leerde inzien, dat ze er toch niet gelukkiger op werd als zo altijd haar eigen zin deed. Alice gooide in een van bfuTr driftige buien haar poppen in een hoek. „Foei Liesjewat ben je toch onaardig 1" sprak juf, „kunnen die arme poppen het nu helpen, als jij uifc je humeur bent? Hoe zou jij het vinden, als wij je zoo eens be handelden? Dat zou mejuffrouw toch zeker ook niet aanstaan, is het wel?" „Het zou me niks kunnen schelen! en die nare poppen vervelen me ook 1 Ik wou graag in het bosck; dat is wat anders!" „Jawel, maar daar regent het nu te hard voor." „Dat geeft niet ik houd wel van den regen. Maar ik mag ocik nooit doen wat ik will Neen, nooit 1 nooitl nooit!" En steeds meer wond ons meisje zich op en driftig stampte ze met den voet op den grond. „Alice," sprak toen juf, die wel inzag dat ze hier streng moest optreden, ik laat je nu verder hier alleen, totdat je uit je zelve om vergeving komt vragen. „Ik doe wat ik wilriep Alice haar nog achterna en daarna wierp ze zich in haar grooten armstoel en ging in de vlammen zit. ten staren, daar er met dit vochtige weer al vuur brandde. Nu moet je niet denken, dat Alice altijd zoo onaardig was, als je haar hier aantrof, maar het was ook al Jagen lang regen achtig weer geweest, zoodat er van uitgaan niets gekomen was I Alice wist zelve niet, hoe ze zoo ineens midden in het boscih ikwam. Het laatst herinnerde ze zich nog van dat zitten bij het vuur in de kinderkamer, maar nu ston den er allemaal boom en om haar heen. Een koniji- J 3 sprong net uit het (kreupelhout te voorschijn en Alioe benijdde het zijn vrijheid. Die had tenminste geen lastige juf, di'© hem voortdurend achterna zat. Die kan alles doen wat hij wil, dacht zij. „Ja dat denk je maar hoorde zij opeens een stemmetje. Zij keek op en zag toen een vreemd beest, het had iets van een varken, maar zij herinnerde zich toch duide lijk, dat zij er in haar natuurlijke historie boekje van gelezen had. „Goeden middag, mijnheer Varken", sprak ze toen beleefd. „Nu meisje, je mocht wel wat beter uit je oogen kijken, eer je me zoo noemde 1 Maar jij wou zeker wel graag eens mee naar het land van je doe maar wat je wil?" „Hè jal" juichte Alice en klapte in haar handjes. „Nu kom dan maarl" Toen sprak het „varken" zullen we dus ook maar zeggen voor het gemak, de een of andere tooverapremk uit en ineens stan den ze toen in het land v: i je doe maar wat je wilt. „We zijn hier in 't apenhok" zei Alice, „hier ben ik al dikwijls genoeg geweest en dan brachten we altijd (kaakjes on nootjes mee voor de apen. Inderdaad, het gebouw waar ze nu voor stonden had veel van een apenkooi. Aan iederen kant waren groote hokken met.... apen er in?of waren het Alice keek eens dichter bij, weineen: kin deren waren het, daar stond ook een bordje aan: afdeehng zoetekauwen. De kinderen daar binnen stonden in een banketbakkerswinkel, rondom in de heer lijkhedenMaar ze hapten niet hard in al dat lekkers, want ze hadden er ruim schoots genoeg van en verlangden meer naar een hartelijk stukje gebraden vleesoh of 1 een gekookt eitje of een paar rauwe vruchten. Zij stonden tenminstu allen met het gelaat afgewend van de zoetigheden en konden ze blijkbaar niet meer zien. Nu moet je hier eons kijken, sprak het zoogenaamde varken, daar heb je de af- deeling kinder en, die niet naar school wil den gaan. „Nou heerlijk, ik zou ook wel altijd vaoantio willen hebben." „Dat denk je maar l Kijk eens wat een prachtige prentenboeken die luilakken alle maal hebben. Maar daar kunnen ze nu geen ietter van lezen, en ze hebben dus spijt ge noeg, dat ze nooit spellen leerden. Ja, zoo heb je van allerlei afdeelingen: van kleine meisjes die buiten wilden spelen, als het leelijk weer was en van jongens die nooit op tijd naar bed wilden gaan en van weer andere kinderen, die altijd dwongen en huilden om hun zin te krijgen en „Ja genoeg, genoeg 1 riep Alice op smee kenden toon, want ze had nu al lang ge noeg gezien van dat land van je doe maar wat je wilt „Wat is het Alice?" klonk juf's stem. „Nu naar bed meisje, je hebt al meer dan een uur zitten dommelen." „O juf, ik ben in een land geweest, maar zoo verschrikkelijk was het daar." „Hoe heette dat land dan, kindje?" „Je doe maar wat je wilt. Maar ik moet er niets van hebben hoorHè, ik hoop niet, dat ik er weer van droom van al die narigheid I" „Jakhals," zei oom Leeuw op zekeren dag en deed de deur van diens woning open, „ga mee op de jacht." In die dagen waren de leeuw en de jakhals vrienden. „Ja, oom Leeuw," antwoordde de Jak hals. Zij gingen samen op weg en staken het jachtveld over. Maar de springbok rende weg en de zebra's woonden niet in dat ge deelte v&n het veld; de pauwen lachten hen uit als zdj over hun hoofden wegvlogen en de zon scheen hoe langer hoe brandei* der. De leeuw wischte zich het voorhoofd af en zei brommend „Het is erg warm, Jakhals. Ik ga wat in dit boschje uitrusten en als je wild vindt, roep mij dan, dan maak ik het dood." De leeuw viel in slaap en de Jakhals slenterde naar de rivier. Een halfuurtje later kwam hij terug. „Oom Leeuw, oom Leeuw," riep hij uit, en schudde hem wakker. „Hml" brulde de leeuw, „wat ia eT aan het handje?" „St, oom Leeuw," fluisterde zdjn vriend, is hier een heuvel dichtbij en toen ik er overheen loerde, zag ik drie groote os sen, waaronder één groote, vette witte os." „Dat is goed," zeï de leeuw en rekte zich uit, „ik zal ze dadelijk dood maken." Toen hij op zijn beurt ovot den beuveJ loerde, zag hij aan den anderen kant drie dikke, vette ossen rustig grazen. De leeuw deed een sprong en kwam op den witten os tereoht. Met zijn sterken klauw pakte hij den os bij den kop en doodde hem zoo; De beide andere dieren redden over het veld, half gek van angst. „Dat is vlug gedaan," zei de leeuw, „ik zal hier blijven, Jakhals, ga jij naaT mijn huis en zeg aan mijn vrouw en kinderen, dat zij hier moeten komen om mij te hel pen het vleesch naar mijn huis te bren gen." De jakhals rende weg, maar ging, in- plaats van naar het huis van den leeuw, na .r zijn eigen huis dat dichtbij wn» en haalde zijn eigen vrouw en kinderen af en nam tegelijkertijd een grooten voorraad messen en touwen mee. Toen hij dichi bij den heuvel was, ver borg hij zijn vrouw en kinderen in een hol en toen ging hij naar den leeuw toe, ter wijl hij deed, alsof hij buiten adem wus en zijn voeten zeer deden van het loopen. „Waar zijn mijn vrouw en kinderen?'' vroeg de leeuw. De jakhals hijgde naar adem en hield zijn hand in zijn zijde, alsof hij er een steek in had en antwoordde: „Toen ik uw vrouw vroeg bij u te komen met de kinde ren, zei zij, dat zij niet gaan wilde, omdat het te warm was." „Watl" brulde de leeuw, „te warm, en daarom wou zij niet komen? Zoo, Jakhals, blijf jij hier en pas er op, dat de gieren niet aan dit stuk wild komen, dan ga ik zelf eens zien, of mijn vrouw niet wil ko men, als ik haar noodig heb." De leeuw ijlde naar huis toe. Toen hij d: ar was, hoorde hij, dat zijn vrouw niets v: de boodschap afwist, omdat de jakhals KccJ eenvoudig niet boj haar geweest was. „Brbrulde de leeuw, dol van woede, „dat is weer een van de streken van den jakhals. Maar ga jij en de kinderen gauw mee en neem zooveel mogelijk zakken mee om den biefstuk in te bergen, want de witte os is een dik groot dier." In dien tusschentijd had de jakhals zjy>n vrouw en kinderen uit het hol te voor schijn gehaald

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 7