ZONDAGSBLAD* lV1 1E.ID5CM DAGBIAD RECEPT. ALLERLEI. Ho. 15*720. Anno 1911. Amuletten. Onder de elegante dames van nlie natio naliteit, die te Nice, Monte-Carlo en ande re paradijs-oorden aan de Azuren kust ver toeven, is een opvallende voorliefde voor allerlei zonderlinge en kostbare amuletten merkbaar. Vooral de dames uit de Fransche en de Russische groote wereld dragen de nieuwe talismans zoo in het oog loopend, dat men haar voor buitengewoon hijgelo> vig zou aanzien, als men niet wist, hoe sterk haar voorliefde voor buitensporige Bieraden is, die zij zelfs dan zouden dragen, als zij vaat van hun onheilbrengonde kracht overtuigd waren. Een bewijs voor dezs be kering levert zelfs de echtgenoote van den Amerikaanschen millionnair Mc. Lean, die onbevreesd den 'mar onlangs de or haar man ten geschenke gegeven ongeluksdiamant „Hope" draagt. Deze geheimzinnige, blau we diamant heeft, zoo gaat het hardnekkig gerucht, tot dusver al zijn eigenaars vree- selijk leed, financieele rampen en plotselin- gen dood bezorgd. Of nu de aan de Riviera in lenteweelde zwelgende modedames aan de den nieuw- sten „mascottes" toegedichte, voortreffelij ke eigenschappen gelooven of niet, in ieder geval ziet men bijna geen dier gedietingeer- de verschijningen zonder den een of anderen talisman. Meestal in den vorm van een aan hangsel aan langere of kortere kettingen van fijne gouden of platina schakels, ver- toonen zich deze amuletten in onderschei dene gedaante. De meest gewilde is op het oogenblik een kleine olifant, gesneden uit roodachtig glanzend ametyst, versierd met oogen van briljanten en een om het lichaam gelegde ring van dezelfde steenen. Het bijzondere aan dezen reed» vroeger zeer be geerden olifant-taliaman ia echter de zeer kleine menagerie-kooi, waarin hij aan zijn kettinkje bengelt. De kleine Kooi is van geurig rozen- of sandelhout,, van binnen met wit fluweel bekleed en van voren voor den van platina tralies.Een van boven aan gebrachte haak van briljant dient voor het doorhalen van den ketting, die uit platina-' geledingen bestaat. Aan den boven-voor- kant leest met het woord „porte-bonheur" (geluksaanbrenger) en cr> den achtersten kooi kant den naam van een verre Indische stad. Een andere amulet, welke niet alleen door de dames, die haar geluk aan de groene tafel beproeven, doch ook door de heeren, althans in de portefeuille gedragen wordt, is een zeer klein, in marokijn gebonden boekje, een boekje echter alleen naar het uiterlijk. Doet men het dingetje open, dan ontdekt men links een roulette in miniatuur en rechte een allerliefst gouden figuurtje in een van juweelen fonkelend kleod: de geluksgodin. Een in briljanten of andere steenen uitge voerd getal in een gouden ring kan aan een korten halsketting 'ikwijls bewonderd wor den. Gewoonlijk is het de geboortedatum en de steen wijst de geboortemaand aan, want iedere maand heeft haar bijzonderen edelen steen. Het getal 20, door opalen ge vormd, laat bijvoorbeeld zien, dat de draag ster van de mooie amulet op 20 October jarig is. Het geboortejaar blijft natuurlijk in den sluier van Ket geheim gehuld. Som mige talismandraagsters zijn zelfs moedig genoeg, om het onheilbrengend getal 13 als gelukssymbool te kiezen. Als gelukaanbrenger wordt ook de zwaan beschouwd, dien men in alle grootten van £oud of platina en met briljanten bezaaid, tón het goudtaschje der speelsters ziet. De roode kleun. Onlangs is gemeld, dat men, na een onderzoek in de tropen, overtuigd is ge worden van de groot© warmte-werende kracht der roode kleuren. Naar^ aanleiding hiervan schreef dr. J. M. in de „Frankf. Zeit."Het schijn baar nieuwe feit, dat de roode kleur tegen do zonnestralen beschermt, is veel ouder dan men vermoedt. Reeds in de middel eeuwen wist men dit en daarom gaf men aan poklijders roode bedgordijnen, ja, hul de hen zelfs in roode zakken, om hen te behoeden voor de huid-prikkelende che mische stralen van het zonnespectum. Deze aan de ervaring ontleende methode kreeg haar wetenschappelijke verklaring begin 1890 door Finsen, die het bewijs leverde, dat niet de warmte-stralen, maar hoofdzakelijk de ultraviolette stralen een prikkelenden invloed op de huid uitoefe nen en onder hen voornamelijk de lang- golvige roode, wier doordringingskracht de grootste is. Brengt men deze nu door stoffen van gelijke kleur tot resorptie (opzuiging), dan schakelt men hun door dringingskracht en daarmee hun prikke lende werking uit. Zandtaart met marmelade. 300 gram boter, 300 gram bloem, 100 gram poedersuiker. Bereiding. De bloem en de poedersui ker doOT een zeef Bchudden. De boter in een kom met een houten lepel kneden, daarbij de suiker voegen en ''als deze door de boter gekneed is, bij kleine hoeveelheden te gelijk de bloem. In het geheel moet men de massa een halfuur kneden. Het deeg daarna in twee of drie deelen verdeelen en ieder deel in een met boter ingewreven taartvorm in een warmen oven licht-bruin en gaar bakken. Wanneer alle taarten gebakken zijn, legt men ze op elikaar met een laagje abrikozenjam er tusschen. STOFGOUD. Terwijl aan de rede de beslissing blijft overgelaten, wat goed en wat kwaad is, moet er tn ons binnenste een stem weer klinken, die ons opwekt om het eerste met ijver te volbrengen en ons af te kee- ren van hot laatste. En, Gode zij dank I zij ontbreekt in ons niet; zij spreekt tot Ona in het geweten. Bij iedere handeling roept zij ons toe: Laat u niet wegslepen door datgene, wat uw overtuiging als zonde verwerpt; en na elke daad, die wij in dienst dor ondeugd pleegden, bestrafte zij ons met plechtigen ernst. Opzoomer. Wat iemand in ziohzelven heeft is het meest wezenlijke van zijn levensgeluk. Schopenhauer. Waarom hij niets zou zeggen. Een kleine jongen was met een leeg steenen pannetje, waarin zijns vaders eten was geweest, op weg naar huis, toen hem een groote buurjongen tegen kwam. „Wat zou je zeggen, als ik dat pannetje eens in de hoogte gooide!" vroeg de groote jongen. „Dan zou ik niks zeggen," antwoordde de kleine. Pas op, hoor, wees niet brutaal I „Wat zou je zeggen, als ik dat pannetje in de hoogte gooide!" „Dan zou ik niks zeggen." „Nou voor den laatsten keer, hoor 1" riep d. groote jongen. „Wat zou je zeggen?" „Ik zou niiks zeggen." Pats I Daar ging het pannetje de lucht in en kwam in honderd -herven neer. „Zeg je nou nog niks?" „Neen, niks!" riep de kleine jongen, zich vlug uit de voeten makende. „Mijn moeder leende dat pannetje van jouw moeder vanmorgen. Je zult er wel van hooren, als je thuis komt!" Kindermond. Fritsje was met de klas naar Artis ge weest en had daar de verschillende beesten bewonderd. Vooral bij de apen hadden zij pret gehad. Thuis komende werd hem gevraagd: ,,Nu, Fritsje, wat heb je zooal gezien?" „Pa!" riep de kleine met bewondering uit, „ik heb in Artis een aap gezien, nog grooter dan u bent." Als die niet praten ka n... Dame (tot een vogelköopman)„En kan ik er zeker van zijn, dat het dier kan pra ten?" Vogelkoopman: „Praten, mevrouw? Baat ik u zeggen, rrevrouw, dat ik het beestje gekocht heb van een dameselub en da' ze allemaal jaloersch op hem waren 1" Goedhartig. Vrouw A,„Mijn man is zoo goedhar tig, dat hij de kinderen niet kan slaan." Vrouw B.„En de mijne is zelfs ts goedhartig, om het kleed te kloppen." Een misrekening. Koopman: „Ik zal je salaris met 50 verhoogen. Je bent in het laatste jaar bijzonder nauwgezet en oplettend bij 't werk geweest. Ik geloof niet, dat je je een enkelen keer hebt misrekend." Boekhouder: „Slechts éénmaal." Koopman: „Wanneer dan?" Boekhouder: „Ik rekende er op, dat ik f 100 opslag zou krijgen." Haar vergee f>m e-n i e t. „Heb je al vergeet-me-njetjea, juf frouw?" Koopvrouw p de toarkt: „Die benne er nog niet, meneer, maar als je .soms mijn grootste vergeet-mij-niet, die diar op zijn twee zatte beenen staat te waggelen, wil hebben, dan kan je 'm van mij cadeau krij gen en nog een paar bloempotten toe Eenprobaatmiddell Vrouw: „Man, ik geloof, dat er dieven in huis zijn Man: „O, ik zal wel even naar beneden gaan en hun je nieuwen hoed laten zien, dan zullen ze hier wel niet langer naar geld zoeken." Klein verschil. „Zou ik er kwaad bij kunnen, als ik haar betreffende mijn leeftijd niet de waarheid zei?" vorscht de bejaarde mil lionnair. „Misschien niét." „Ik ben zestig. Als ik eens vijftig zei?" „Ik geloof, dat uw kansen beter zouden zijn, als go u voor vijf en zeventig uit gaaft." D o u o h e. Jongmensch (een weinig opgeblazen): „Ja, ik mag gerust zeggen, dat itk gister avond op het partijtje..,, eh.... de man was, waar alles om draaide." Meisje (leuk): „Was je zóó dronken?" Getrouwd? Hechter: „Ben je getrouwd?" Beklaagde: „Jawel." Hechter: „Met wie?" Beklaagde: „Met een vrouw." Hechter: „Dat spreekt vanzelf." Beklaagde: „Neen, dat spreekt heele- maal niet vanzelf, want mijn zuster is met een man getrouwd." L o g i o a. Een jongen moest een pond thee halen en bracht de boodschap over bij den krui denier. t „Groene of zwarte?" vroeg de baas. ,,'t Komt er niet op aan", luidde het antwoord, ,,'t Is voor een blinde dame." 20 mei. VAN HE.T f. ill lil üeelemaal schoon! Voorjaar 11 Ik zog dit met allesbehalve stralend ge zicht en met een diepen zucht, omdat ik... een huisvrouw ben. Want voor een huis vrouw beduidt het voorjaar: de groote, zenuwvretende, humeurbedervende schoon- maakplaag, die niet is te ontgaan Eéns, met de kwelling van het vorig jaar nog verscli in mijn geheugen, heb ik het met mannenmoed gewaagd met deze eeuwenoude gewoonte te breken en net te doen alsof het voorjaar ook wel zonder groote schoonmaak van stapel zou kunnen loopen. Het resultaat van deze heldendaad was: mot in twee kisten èn mot met de meiden I Tevens verlies aan prestige over de dienst boden, wier stille verachting ik mij met deze onvrouwelijke, onbuisvrouwelijke daad op den hals had gehaald. Toen ik.het haar meedeelde, werden haar blozende, ronde gezioht-en lang en strak, alsof ik haar een pretje, w-arop zij zicb al lang hadden verheugd, ontnam. De nieuwe katoenen japon, die zij zonder schoonmaak tóch' zouden krijgen, vulde de leegte (want dat beduidde voor haar een voorjaar zonder schoonmaak I) niet aan en maakte mijn verzuim óók niet goed. Het was alsof ik met dit besluit haar vak gedeclineerd, haar flb kort gedaan had m iets, dat haar van rechtswege toekwam. „Nou! Mevrouw mot het dan zelf maar wetezei mijn keukenprinses geraakt, terwijl zij langs mij keek met een blik, die aan welsprekendheid ruets te wensChen overliet. Dan streek zij met haar vleezigen vinger langs baar neus en snoof hoorbaar. „As jij later eens bij 'n knap vrouw- mensch belandtzei ze tot tiet dagmeisje. Ik begreep, dat het haar bedoeling was, dat mij deze boleedigende aanhef zou be reiken I Een dag later hoorde ik haar tegen een buurmeisje zeggen: „Zool! Zijn jelui al schoon? Onze me-' vrouw doet er niet an van 't jaar en laat de heele vuile boel zittel" Volgde gemompel, gesmoes, schouderop halen. Mijn stevige, eerlijke keukenprinses, „helder als een brand" (zooals do Hol- landsche term luidt), een pronkjuweel van properheid en plichtsvervulling, maar eigengerechtigd en heibeiig, schaamde zich' voor haar buitenmodelsche mevrouw. Ik moet aan dat schoonmaaklooze voor jaar terugdenken, nu ik dit jaar midden in die beroemdberuchte Hollandscho schoonmaak zit. Mijn veertigjarige, welgedane dienst maagd van een 180 pond ib nu in haar element en zwaait triomfantelijk haar sohepter, d. w. z. de emblemen der edele schoonmaak, als daar zijn: ragebol, stof doek, matteklopper, spons en zeem, schuiers, enz. Je kunt in dezen tijd geen portaal over steken, of je waagt je nek te breken over groenezeepbakjes, blikken of emmerB zeepsop. Mijn gedienstige straalt en verkeert in een geweldige opwinding. Al haar spieren zijn gespannen. Met op gestroopte mouwen pakt zij 't werk aan! En naarmate zij heviger boent, schrobt, schuurt, stijgt haar stemming, tot zij begint te zingen een... dooden deun. „Het schoonmaken maakt m'n kop óók schoon en helder," zegt ze. En deze helderheid van hersens uit zich in moppen-tappen, dio zij adders nooit te harer beschikking heeft, hetgeen dan weer tot oorverdoovende laehstuipen aanleiding geeft, waar het huis van davert. Langzamerhand heeft de schoonmaak- koorts, die in het voorjaar zooveel offers eischt, ook mijn jong, stil tweede meisje to pakken gekregen. De verschijnselen dezer ziekte zijn in de eerste plaats: luidruchtige over-activiteit, rennen, bonken, stommelen, trappen Op en af stormen en... „Oostindiscli-doof-zijn" voor alle voordeur- en kamerbellen, die brutaalweg worden genegeerd. Alles, wat niet bepaald aan de deur noo- dig heeft, wordt door het open raam, vóór men nog tijd had te bellen, wegge- bonjourd I „Wij zitten in de schoonmaak!" scheeuwt Sien met onmiskenbare jubeling in liaar stem naar beneden den stoeppre- tendenten toe. „Addio 1" lik heb, zoolang deze schoonmaakrage aanhoudt, die mijn gedienstigen compleet gek van opwinding maakt, het gevoel, alsof ik geen baas meer in mijn eigen huis, hier te véél geworden ben! De meiden kijken me weg. Ik ben een overbodig meubel geworden, dat tijdelijk op zij gezet wordt, sinds ik mijn eigen deel in de schoonmaak: h'et redderen der kas ten, heb afgedaan. Vandaag steeg de vloed in de schoon maak zóó hoog, dat ik het huis uitliep; de vlucht nam. Die rompslompZóó'n Kerrie werd me een obsessie De eerste, die ik tegenkwam, was de vrouw van onzen dokter, die bij mij klaag de over het onuitstaanbare humeur harer dienstboden, omdat haar man juist ziek was geworden, nu men aan de schoonmaak had willen gaan. Aan de ziekte van den dokter werd door hen niet gedacht, alleen aan het ongelegen moment, dat hij daar voor had uitgekozen, aan het uitstellen van den eersten schoonmaakdag. En wddr ik ging, widr heen ik keek, scheen men door de voorjaarsziekte te zijn aangetast. Uit alle gordijnlooze ramen wapperende stofdoeken, fladderende kleedjes en langs de open balkondeuren waarden schoon maakstersfacies: een apart soort gezich ten. Op Kaar hoofden, borstelig als de rage bol, dién zij mot zooveel zwier hanteeren, zeilt méést een groezelige muts heen en weer van Oost naar West en in haar zwee- terige, smoezelige gezichten staan fclkij- kend loerende roofvogel-oogjes. 't Zijn stakkers I Zij moesten mijn medelij den opwekken, als ik beter was dan ik ben; als ik was zooals ik behoorde te zijn. Maar... 't- is nu eenmaal zóó; zij werken op me als een rooie lap op een stier Daar naderde ik een kerk, waarvan het melodieus klok-geJui mij altijd als een lieve herinnering uit mijn kinderjaien bijbleef. Wij woonden toen vlak bij die kerk en geen kerk in de heele stad luidde zoo mooi, zoo vertrouwelijk als deze. Ik weet nog heel goed hoe ik op heete zomer-Zondagen mijn oogen in het voorbij gaan in het koele, donkere, stille voorpor taal van die kerk rusten liet en het dan evin minder warm had. Nu was zelfs dóór, op die gewijde plek, de schoonmaakkoorts uitgebroken I In den anders plechtig-stillen ingang stond een vrouw iets uit te kloppen met et.i venijnigen matteklopper, terwijl een tweede soboonmaakmadnm met fikscke knuisten, zonder eenige aarzeling, een en ander met spons en lap bewerkte. Dat schoonmankgedoe op die plaats werkte opeens zóó hevig komisch op mij, dat ik halrdop in een lach s-hoot. Toen... die blik van de werkstersl 't Was als een benauwde droom 1 Overal werd ik door sehoonmaakver- schijnselen en -verschijningen vervolgd, tot in de winkelstraten, waar huismoeders naar sehóonmaakuitstallingen keken, bus sen voor het schoonmaakmenu insloegen en behangerswinkels bestormden, om een soe- zenden winkelbediende op te porren en tot haast aan te manen. 't Werd mij te benauwd in die volle stra ten, tusschen (.1 die schoonmnakschimmen, en ik besloot buiten eens een brokje echts lente te zien; van een stukje sappig voor» jaar te smullen, na aJ die stofopwarrelinj thuis. Daar lagen de groene weiden, waarin ik dook met mijn op de schoonmaak moe- gekeken oogen, de woorden van de oudS moedereend uit een sprookje van Andersen gedachtig, dat „groen goed voor de oogen ia." O, die weldadige onderdompeling in de malsche weilanden I Karren kwamen uit de stad terug met haar leege manden en hotsten aan me voorbij, waar ik van het jonge bloemen- g^jje de handen vol plukte. En alle ont- stming voelde ik van mij ncerglijden. Ik begon een liedje te neuriën. Een mooi lentegedieht van Hclène Swarth kwam mij in de gedachte en ik mankte ér een wijsje bij. In de verte lag de stad in vollen zonne schijn. Dan keerde ik stil naar huis terug. Kocht eerst nog wat extra appetijtelijks voor de boterham der „van schoonmaak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 11