VOOR DE JEUGD F' No. 15W7. Het geschenk der Fee. Woensdag- 1*7 Mei. Hoe vogels elkaar bestelen. Anno 1911 mm i IlSoi i Iliad f 1 is*ii 2 i«tsi i isSti iisii I l' L IBJDSCH DAGBIAD K Vkö&'-i m 0 - f Er was een3 een fee, die prachtige vleu gels had. Ze zagen er uit als die van een vlinder, zoo schitterend gekleurd; en zij» waa er heel trotsch op, zoodat de elfen haar plagende: Prinses IJdelheid" noem den, een naam die spoedig overal bekend werd. „Wat een jjdel &chepsell" zeiden de feeën tegen elkaar. „Zij denkt aan niete dan aaa ziöhzelve. Is zij ooit wel eens lief voor iemand geweest?" Maar Prinses IJdelheid gaf er niet om, wat zij van haar zeiden, zoolang zij haar maar mooi vonden. De Prins van het feeënland was nog niet getrouwd en de feeën waren heel benieuwd, wie hij tot vrouw zou kiezen. Toen zij hoorden, dat de Prins besloten had, de fee met de mooiste vleugels te trouwen, zeiden velen: ^Prinses IJdelheid zal hij wel kiezen; iiaaT vleugels zijn de mooiste uit het heele land." Maar anderen weer meenden: „Neen, die vleugels zijn te schitterend voor een koningin; IJdelheid zal nooit de kroon van feeënland dragen." Het feetje zelve twijfelde er anders niet aan, dat zij de uitverkorene zou worden. Maar er moest nog aan één voorwaarde voldaan worden: de Prins had bepaald, dat alleen die feeen tot het bal zouden wor den toegelaten, die vriendelijk waren ge weest jegens het een en ander menschelijk wezen en IJdelheid had zich daar tot nog toe nooit op toegelegd. „Het zal mij niet moeilijk vallen, dacht zij en spreidde haar vleugeltjes uit. In het land der zorgen is er memgeen die snakt naar een vertroostend woord en een kleine liefdedienst zal al voldoende zijn." Toen zij dicht bij dat land kwam, waar de goede daad verricht moest worden en zij daar de groote steden zag met haar morsige straten en de arme menschen, dia dag en nacht zwoegden om een schraal stukje brood te verdienen werd zij zeer ge roerd en zij begreep nu, waarom de feeën dit het land der zorgen noemden. IJdelheid zweefde een kamer binnen, waar een jong meisje, met zware koorteen te bed lag, terwijl de arme moeder die haar yerpleegde,- geen raad meer wist om haar pijn te bedaren. Zij konden de schitterende fee niet zien, maar toen deze haar koele hand op het gloeiende voorhoofd van de zieke legde, kwam er een glans van rust over het uitge putte gezichtjede slaap deed haar de oog leden toevallen en weldra was zij in het wonderland der droomen gekomen. „Den hemel zij dank," fluisterde de moe der en uitgeput van 't waken, legde zij haar hoofd op het kussen van haar kind en sliep ook in. „Nu kan ik terugkeeren," dacht IJdel heid. „Ik heb een goede daad verricht en heb dus nu het recht om ook op het bal te komen." Maar haar oog viel nu op iets, dat haar tegen hield in haar vlucht en dat haar nood zaakte naar de treurige stad terug te koe ren. Op een armoedig binnenplaatsje zat een arme kreupele jongen. Hij zat daar in zijn eentje en verdreef den tijd met naar den rook te kijken, die uit de leelijke schoorsteenen opsteeg, of hij luisterde naar de vrouwen, die in het nabijgelegen hofje met elkaar praatten. De oogen der fee vulden zich met tranen. „Arm kind," zei zij, .verveel je je niet?" ,,Niet heel erg," antwoordde hij en zette groote oogen op, toen hij naar het schitte rende wezentje keek. „De musschen komen dikwijls bij mij en vertellen mij van allerlei en hier dicht bij in een holletje woont een muis, die dikwijls een praatje met mij komt maken. Maar wie zijt gij „Ik kom uit het land der schoonheid, zei IJdelheid. Verlang je er niet naar dat je evenals andere kinderen kunt rondhuppe len!" „Ja, maar nog liever zou ik vliegen zoo als U." Met een diepen zucht nam de fee de machtelooze beentjes in haar hond en streek er zachtjes over. Maar ditmaal had haar aanraking geen tooverkracht en zelfs de tranen, die als parelen over de voetje» van het arme kind rolden, konden geen ge nezing aanbrengen. Plotseling hield IJdel heid op met weenen en een lichtglans gleed over haar gezichtje. Zij deed haar vleugels af en bevestigde ze aan de schouders van het jongetje. „Nu kan je vliegen," zei zij, „vlieg naar het land der schoonheid, waar geen een zame kinderen zijn." Wat een heerlijk oogenhlik voor het hul peloos ventje 1 Hij schreide van vreugde en kon geen woorden vindon om de fee te dan ken. IJdelheid zelve kon nu niet vliegen en dus moest zij naar het feeënland terugkeeren zonder haar grootste schoonheid. Zij zou dan natuurlijk in ongenade vallen, want een fee die geen vleugels had, werd gemin acht. De andere feeën keken dan ook heel verwonderd naar haar en wezen haar met den vinger na. „0 riepen zij uit, „waar heb je je mooie vleugels gelaten? Nu beeft Prinses IJdel heid niets meer om trotsch op te zijn." Het arme feetje sloop stilletjes weg en stortte tranen, die niet alle door droefheid te voorschijn geroepen werden, want zij dacht aan den kreupelen jongen, die door haar opoffering gelukkig was gemaakt en voelde toen, dat het toch beter was een liefdedienst te verrichten dan Koningin te worden. Hef volgende is een merkwaardig voor» beeld,- hoe een veel kleiner vogel door zijn handjgh^d zich ia hei bezit kan stellgn van j jr. hetgeen een grants toet maeite heeft yea kregen. Dp bruine pelikaan wordt tegenwoordig nog in groote getallen aan de stranden vafll de golf van Mexico gevonden en vooral in Florida ziet men ze in talrijke troepen saii de oevers der, zee rondloopen. j Dit dier is onvermoeibaar in twee bezig» heden,- namelijk in het visschen en hall eten. Het is pen zware, logge vogel met eea lichaam, zoo groot, als dat van een zwaan» ongeveer, maar met reusachtig lange vleu» gels, waardoor hji in staat wordt gesteld Jang en vrjj snel te vliegen. Zijn kop» welke bijna geheel en al snavel is, is niet fraai, m#ar buitengewoon practisch inge» richt, want hij vereenigt een toestel om de, visch te vangen met een ander om die te bewaren. Het bovengedeelte van den' snavel eindigt in een haak, waarmede de visschen als het ware geharpoeneerd worn den ,en het onderste gedeelte bevat een soort van zak,- waarin de visch zoolang opgeborgen wordt,- totdat de vogel ze ver» langt op te' eten. De pelikaan heeft groote pooten, voor» zien van zwemvliezen,- en kan uitstekend zwemmen. Zwemmende vangen deze vogels vpel visch,- maar bovendien hebben ze nog een andere methode om zich van h.uni prooi meester te maken. De pelikanen vliegen namelijk op een aanzienlijke hoogte boven het water rond; en kijken dan scherp uit, om te zien of zij ook visschen in het heldere water zien rondzwemmen. Zoodra zij hun prooi op een gunstige plaats zien, laten zij zich met den snavel vooruit en de vleugels neergestresj ken als een pijl naar omlaag vallen. ZiS verdwijnen gewoonlijk geheel en al in 'tf water en duiken even snel als kurk om» hoog; meestal met den een of anderen visch aan het bovengedeelte van hun sna-: vel geregen. De visch wordt dan in den zak gedaan en de vangst voortgezet, totdat de zak geheel gevuld is. Eerst dan begint de peli kaan aan rust te denken. Hij begeeft zich naar een gedeelte waar de rotsen tames lijk laag zijn en geniet daar in gezelschap, van zijn natuurgenoot en, van de slachtofs fers zijner jacht. Met een handige achten waartsche beweging van den kop, werpt hij een visch uit den zak in zijn keel en na eert fermen slok verdwijnt deze in de maag,] Er wordt eenigen tijd gepauseerd om vari een aangename spijsvertering te genieten» en vervolgens gaat de tweede visch den» zelfden weg op. De pelikaan is van nature juist niet zeei; dom,- maar door hét voortdurend eten tots dat de inhoud van zijn bek begint op te raken, wordt zijn maag overladen, waars door de vogel zelf doezelig en dof wordt, Dan is het goede oogenbük voor de zee meeuw daar, om zich ten koste van deh pelikaan roet diens vischvoorraad te ver» rijten. De zeemeeuw namelijk gaat brutaalweg Op den kop van den pelikaan zitten en wadht kalm het oogenblik af, dat deze weer lust krjjgt om een visch te eten. Open gaat dan 'dö bek,- de visch wordt weer pm- tfiog gswsrp^j maar, gaaj gil den zak nist 1 j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 11