#o.!57I4. - laBÏBSOH BACS-BIsAB, Saterdag* 13 Mei. Eersts Blad. Brieven van een Leidenaar. Kunst, Ietteren, enz. Anno 1911. Gemengd Nieuws. LUXEMBURGSCHE LEGENDE. CCCLÏ. D3 Meimaand is weer m 't land, de echte* de heerlijke, zooals zij anders alleen bestaat in de dichterlijke verbeelding; met warmen zonneschijn, met zoden zuiden wind en verkwikkenden regen. Alles is vol van nieuw frisch leven. Yelden en weiden en bossehen schikken zich op in hun bruids tooi. Zij pronken in de voorjaarszon. Daar komen ze weer in mijn herinnering op versregels jaren geleden geleerd, toen ik nog stond midden in mijn eigen schoone lerens-Mei. Verlaat de stadgoede Englen kwamen» En schoveh 't wolkgordijn ter zij; Voor '8 Hemels open vensterramen Lacht in haar lichtkleed de Eerste Mei! Vergeet de staats- en kerkkrakeelen, Tot walgens in de stad gehoord... Hoor Lier de nachtegalen kweelen Hier heeft Natuur, hier God het woord I Gelukkig de mensch, oud of jong, die ach overgeven, kan, en wel aan dat heer lijk natuurgenot, die genieten kan van een Meimaand, zooals ze ons thans geschonken wordt. Wij behoeven daarvoor niet te gaan naar vreemde oorden, geen verre reizen te on dernemen, een tochtje even buiten de poor- ten onzer stad is al voldoende, desnoods kunnen we plaats nemen op een rustbank in ons mooi aangelegd Plantsoen, of een aardig zitje uitzoeken op een onzer schil- derachtige Singels. Maar, nietwaar, daar liggen op uw tafol twee convocaties (wat klinkt dat vreemde woord gek als men vol ia van een echte Hollandsche Mei), twee convocaties dan van een vergadering van vanavond en ©én uibnoodiging tot een bijeenkomst morgen. een dat is een gewone jaarvergade ring voor een nuttig doel, ik zie daar zoo- iets staan van „bescherming" ten minste, daar kunt ge nog wel van wegblijven met fatsoen, het bestuur knapt het wel op, maar het andere geldt een vergadering \nor voorbereidende werkzaamheden voor de dezen zomer te houden verkiezingen van leden voor den gemeenteraad, daar moet u toch heen, ai zingen er ook een half dozijn nachtegalen de heerlijkste melodieën in fcet boschje achter uw tuin. O ja, hè, het zal dezen zomer weer op een stemmen moeten gaan. 't Was mij waarachtig onder al die mijmeringen over de mooiheid van de natuur d-oor het hoofd gegaan. Zeker, daar zal weer gestreden moeten worden. Hier zal men trachten te behouden wat men heeft, daar pogen de tegenpartij te verdringen, en de hartstochten worden daarbij wakker gemaakt, gelukkig dat dan ten minste het allerschoonste óp veld en akker en in bosch en wei er af is, want dan Yettben wij stadsmenschen voor natuur schoon geheel en al geen oog meer. En waarom vechten wij nu eigenlijk zoo om candidaat A. uit den Raad en Candi das t B. er in te krijgen? ömdat B. zoo veel knapper, zooveel grooter, zooveel be ter, zoo niet sterker of zooveel rijker is? .Ms het dat was dan zou men ze een exa men kunnen laten doen in staathuishoud kunde of welke andere kunde ook, men zou kunnen laten worstelen, of weet ik wat, en de heele burgerij, voor zoover ze op de kiezerslijst geplaatst is, behoefde zich ©r niet warm over te maken. Maar om al die dingen gaat het niet. Men dat zijn dan de hoofdmannen in den ver kiezingsstrijd wil wel graag een wijzen en algemeen geachten candidaat, omdat men daarmee de meeste kans van slagen heej.L, doch de hoofdzaak is de partij, weet je. Ben je van de partij dan strijden de partijmannen voor je, bij nacht en bij dag mee. blanke wapenen liefst, doch als het niet anders kan dan mag er in vredesnaam ook wel een smetje op kleven, als het maar voor de tegenpartij verborgen blijft. Hangt het wel en wee van stad en land in het bijzonder in dit, geval dan van de partij af? Geen enkele partijman die het in zijn ziel gelooft! Ik heb eens een vroedsman te midden van zijn medèvroeds- mannen hooren zeggen: „ik heb de meer derheid van het stadsbestuur links gekend en ik heb het zien overgaan en omslaan naar rechts (het kan ook wel omgekeerd geweest zijn, daarop durf ik geen eed doen) en ik kan niet zeggen dat het zoo veel beter of minder is geworden. Alleen de lasten rijn grooter geworden, maar dat ging zoo wat onder alle partijen gelijk op, de tijdsomstandigheden leidden daar- toe.'» Toen die oude politieker dat zoo met een ondeugend lachje zei, glunderden de jongere politiekers; ze geloofden het al te maal weL En het is immers ook waar voor het grootste deel. Vooral in het gemeentebe stuur komt de politiek zoo weinig te pas en ze wordt er misschien nog wel eens te onpas bij gehaald. Wat h'eeft, om eens een groote actueel© zaak te noemen, de poli tiek te maken met de vraag of de vuilver- wijdering van een stad zal plaata hebben langs den weg der verbranding of volgens het beltsysteem? En zoo zijn er honderden dingen: belastingzaken, bruggenbouw, stra tenaanleg, enz., enz. Hoe zelden hebben we in den Raad een «zuivere partijstemming, en als het zoo is, dan zou men nog kunnen vragen of het niet beter ware dat het anders was ge weest. Zoo bijv. de afschaffing of het behoud van de kermis, het al of niet steunen van een volksleeszaal, zijn zulke zaken nu in haar wezen partijzaken? Ik zou dien feilen partijstrijd bij ge meenteraadsverkiezingen niet willen heb ben. Ik geloof dat wij op die wijze de besta vertrouwensmannen uit de burgerij op den duur niet meer bereid zullen vinden, zich aan de algemeene zaak te wijden. Toen ik deze week las dat twee van onze meest achtenswaardige, en ik durf het zonder partijen of personen te na te ko men, zeggen meest knappe raadsleden, de heeren Fockema Andreae en De Vries, zouden hebben verklaard niet weer voor een herbenoeming in aanmerking te willen komen, zou ik haast veronderstellen dur ven, dat de verkiezingsragezich moeten onderwerpen aan lof en blaam in de verkie- zingsgeschriften, daaraan ook voor een deel soh.dd heeft. Mij dunkt, de hoofdmannen der verschil lende partijen moesten op een regenachti- gen achternamiddag maar eens bij elkaar komen, en rekening houden met de verkie zingskansen, en met de kaart van Leiden het gebied voor elke partij maar verdeelen. Iedere groep kon dan haar vertrouwens mannen voorop schuiven, die er dan zonder strijd zouden komen. Waarschijnlijk zou den dan de aftredenden voor zoover zè zich beschikbaar stelden, allen wel weer zitting nemen. En als er eens een deputatie uit de ver schillende partijen bij de h'eeren Fockema Andreaè en De Vries kwam en hen nog eens uit naam van de heele burgerij een candidatuur aanbood, dan zouden ze onge twijfeld voor den aandrang bezwijken en voor den Leidschen Raad behouden blijven. In ieder geval zou er van den zomer lieel wat minder verkiezingsstrijd worden gevoerd en minder kwaad bloed gezet. En wie meent dat het gemeentebelang daarmede minder gediend zou zijn dan met r felle verkiezingscampagne, die moet het maar zeggen. Wie echter, helaas terecht, oordeelt dat dit ijdele droomerijen zijn van een dwaze idealist, moge bedenken dat ik dezen brief schreef aan den singelkant, met het gezicht op ons mooi Plantsoen, toen de lieve Mei zon door het frissche groen der boomen speelde, en de schoonste kleureneffecten voor mijn oogen tooverde, terwijl mijn ziel lenteliedjes zong, in lang vervlogen dagen geleerd. Koken. De ,,N. R. C." schrijft het volgende: Een aardig en nuttig boek is bij A. W. Sijthoffs Uitgevers-Maatschappij te Lei den verschenen. „Ik kan koken" in 't zelfde smaakvolle pakje gestoken als „Ik kan costuumnaaicn. Op zeer uitvoerig© wijze wordt behandeld alles wat betrekking heeft op de voeding. De behandeling van dit onderwerp ge schiedt in zoo'n aangehamen vorm, dat het doorbladeren van het boek op zichzelf al een genot is en zeer den lust opwekt tot koken en het bereiden van lekkere scho teltjes. Tot de gewone kookboeken tnag „Ik kan koken" niet gerekend worden; in den op zet van het boek en -de behandeling der stof wijken de samenstellers veel af van die der ouderwetsche kookboeken. Naast de ge rechten worden besproken de grondstoffen voor de gerechten eh zelfs de herkomst der grondstoffen. Bij de behandeling van vleesch laten de samenstellers den dierkundige, bij wild den jager, bij fruit den vruentenkweeker aan het woord komen, zoodat de lezer van des kundige zijde iets te hooren krijgt over de voortbrenging der voedingsmiddelen en de zorgen, die er aan besteed worden. De art3 bespreekt er in de voedingswaarde der levensmiddelen en geeft over hun verteer baarheid korte aanwijzingen. Niet het minst aardig zijn de hoofdstukken „Kookkunst en tafelgewoonten" en „het menu.'- Talrijke illustraties versieren het boek, en de illus traties betreffen niet enkel de wijze waarop de spijzen moeten worden klaargemaakt, maar ze brengen b.v. in beeld, hoe men rijn gasten ontvangt, hoe men een tafel aan recht, hoe de knecht of het meisje servee ren moeten en zelfs hoe een mensch van fat soen dient te eten. Iemand, die b.v. niet weet hoe hij aan tafel de asperges dient te hanteeren, vindt het in dit boek afgebeeld. Die amusante en vaak leerzame afbeeldin gen geven het boek een aardig aanzien. Veel van de plaatjes waren zelfs waard op beter papier te zijn gedrukt. Het boek is uit het Duitsc-h bewerkt door mej. H. M. S. J. de Hol!, directrice der Industrie- en Huishoudschool te Amers foort. Door de Koningin-Moeder werden uit de portefeuille van „Puleh'ri Studio," de vol gende aquarellen aangekocht: „Een rustig plekje,' van mej. Anne Ker- ling; „Kerkhof te Hëelsum," van Willem Muller, en „Houthakkers,'* van P. A. Scliipperus. We hebben 't indertijd gemeld, dat Schür. mann, de bekende impressario, ditmaal mo derne Holl. Kunst te Parijs wenschte in gang te doen vinden. De Parijsdie bladen schrijven- thans in waardeerenden zin over het werk van deze artisten. Een honderdtal wérken is er aanwezig, van de volgende schilders: Akker inga, Bauer, Bautz, Van Beever, ,W. van den Berg, Van den Berg Sr., mevr. Bisschop Robertson. Bosch, Breitenstein, Briët, Ives Browne, Coert, Schreuder van de CooJwijk, Cossaer, Dysselhoff, Dooye- waard, Frankfort, Goedvricnd, Gor e-, Hart Nibrig, W. F. C. Jansen, Kameriingh On nes, Koppcnol, Koster, Kramer, Laguna, Mankes, Van der Maarel, Van Masten broek, Melchers, Monnickendam, De Moor, Morgenstjeme Munthe, Van Mou- rik, Piet de Zwart, Ritsema, A. Roelofs, Willem Roelofs Jr., Schregel, Willy Slui ter, Smissaert, Van Soest, Tholen, Toorop, Van der Ven en Wiggers. In „Excelsior" schrijft Henri Frantz, dat men te doen heeft met een geheel van zeer goede artisten, die de groote tradjtie waardig zijn, die ze voortzetten. Het uitvoerigst en meest serieus is een bespreking in ,,Le Temps" van den be kenden criticus «en verzamelaar Thiébault Sisson. -„Mannen van rijperén leeftijd, of nog heel jonge lieden, zij hebben toch die eene gedachte die hen allen bezielt: zij gaan regelrecht naar de openlucht-schilderwijs toe." Het Fransche impressionisme heeft in hun geen volgelingen gevonden maar het doet hen nadenken, en hun palet wordt er te- frisscher om." ï,De krachtige toets h'eeft eenige volge lingen; van den Berg o.a. en De Zwart,- waarvan de doeken zijn van een weidsche breedheid. Een tusschenliggende noot wordt gegeven door Van Soest, wiens Pa norama van Oosterbeek herinnering op roept aan Daubigny en door Mastenbroek wiens: Einde van den dag te Rotterdam onweerstaanbaar herinnert aan de manier en toepassing van Jongkind^ „D e R u bi o o n." Naar „Het VacL" verneemt heeft mevr. Lucy d'Audretsch, die het door Royaards opgevoerde tooneelstuk „De Rubicon" ver taald heeft, een aanklacht ingediend tegen het dir.-hist, dagblad „De Nederlander." Dat blad had n.l. in een artikel „Tooneel van heden" in zijn nummer van 8 Mei jl. geschreven: Nog iets: de vertaalster van dit sabreuze stuk is een dame, medewerkster aan Ne- derlandsche bladen, en schrijfster van eeni- ge romans, waarvan er een niet minder dan pornografie is-" De aanklacht is ingediend naar aanleiding van laatstgenoemde woorden. Nieuwe Schouwburg te Am sterdam. De heer J. London, architect te Haar lem, zal te Amsterdam in opdracht der firma Stoel en Sprce, een modern theater optrekken, waar tooneel-, muziek en opera- uitvoeringen kunnen gegeven worden door ieder gezelschap, hoewel dat van Stoel en Spree er aan blijft verbonden. Het gebouw zal een oppervlakte beslaan van pl.m. 3000 vierk- meter en 2000 personen kunnen be vatten. „Danseresje" door Hans Martin. Uitgave Brusso, Rotterdam. De geschiedenis Yan een jong Engelsch meisje, danseresje in een cafó chantant, heeft dezen schry>'er aangetrokken tot het maken van een roman. Naast deze hoofdpersone is er nog een andere, de jonge man die het meisje lief heeft. Eigenlijk ia deze jonge man wel d e hoofdpersoon van het boek, hoewel het danseresje voor den titelnaam zorgde. De hoofdpersoon dan, heet Boy van Atternbeecke, ia u ziet het web aan al do medeklinkers in den naam nietwaar, doch het wordt nog speciaal door den schr. ver zekerd iemand van heel goede familio. Ook Botsie Yerhaeghen van de Velde, het jeugdvriendinnetje van Boy, was „van heel goede familio". We gelooven het graag, doch is deze qualificatie voor een romanschrijver die ons op de hoogte wil stellen, niet al te gemoe- deiyk gekozen. Er is bovendien iets nadruk kelijks, iets aanstellerigs in dit heele roman- begin dat hindorljjk is en teleurstellend voor ieder, die in deu echryver iets diepors ver wacht dan wat de menigte aan theetafels, op jours en op vergaderingen geeft. Ook het slot van het boek is niet vry van deze aanstellerij, thans in 't philoaophtiche. Het is jammer: al deze onwaarheid, ten eerste omdat onechtheid leeiyk is, en ver volgens omdat de schrijver het beBt op dreef biykt daar, waar hy trouwhartig vertelt zich dicht houdende by oen werkeiyk gebeuren. De oogenblikken welke hy met Violet, het danseresje, doorbrengt tehooren daartoe. Doch ook daar Is de geesteshouding In de geloofs gesprekken om wee van te worden. Eon goeden roman schryven is een zware taak. „Het is heusch niet omdat het zoo gemakkelijk is, dat er zoo weinig verechynen," schreef Herman Robbers onlangs. Aan dat woord moet men na de lezing van „Danseiesje" denken. Een voorval van Prins Hen- drik in Katwijks duinen. De ontmoeting,, die Z. K. H. Prins Hendrik onlangs op' een van zijn wandelingen in de Residentie' had, en waarvan de Haagsche correspond dent van „De Rott." mededeeling deed^ bracht dit blad een voorvalletje in herinne-i ring, d-at verleden zomer in de duinen, on-l der Katwijk, plaats had, en waarbij Zó K. H. evenmin herkend werd. Nu was-1 hier, dat is waar, dan ook geen volwassen1 persoon, doch slechts een aankomende jon-J gen in het spel. Zooals men weet, is de gemaal onzer Ko< ningm een liefhebber van de jacht en ver-! toeit hij nogal eens op een of ander jacht terrein. Zoo bevond hij zich verleden zomer eens in gezelschap van den, nu voor eenige we ken overleden burgemeester van Wasse naar, in de duinen op ongeveer drie vierde uur afstands van Katwijk-uan-Zeer en die bekend staan onder den naam van „Berk- hey." Hier weiden de koeien van een tweetal Katwijksche melkboeren en een cowboy houdt de wacht over het vee. Om de dieren van drinkwater te voorzien, la een put m de duinen gegraven, waarin heb heerlijke, onvervalschte duinwater opbor relt. En niet alleen aan deze viervoeters bewijst de put zijn dienst. Evenails in den ouden tijd bij de bronnen der aartsvaders komt bij dezen put menige voorbijtrekken de zich om wat water ter yerfrisscliing aanmelden. En geweigerd werd dit ver zoek nooit. Doch de goedheid werd ver-1 leden zomer meer dan eens met vuigen on dank beloond. Het water, anders zoo hel der en zuiver, werd dermate verontreinigd, dat zelfs de koeien weigerden, het te dria- ken. Nu moest het uit zijn, was het oordeel, van de eigenaars. En den koejongen werd het terdege ingeprent: bewaar den sleutel op je hart en laat niemand meer bij den put. Toen nu juist in die dagen de Prins met den burgemeester van Wassenaar daar tei plaatse kwamen en wat water vroegen, om de jachthonden te laten drinken, posteerde de koewachter zich' bij den put en zei vast beraden, als de gehoorzame dienaar vaax zijn meesters: „Daar komt niets van in: de put b'ijffc dicht en geen sterveling krijgt hier inter,! water." Glimlachend drong de Prins aan, den put tcch maar te openen. De koewachter, den Prins natuurlijk niet kende, bleef ech ter nog eerst bij zijn stuk. Het deksel ging niet open. Doch na een poosje stemde hij toe. Hij zou het dezen keer dan nog eens doen en de sleutel kwam te voorschijn. Een goede fooi uit de beurs van Jen Prins deed, nadat de honden gedrenkt wa ren, den eenvoudigen koeherder wel eed beetje verbluft staan. In de nabijheid van het dorp Bennekom vertoonde zich gistermorgen een hert, een bijzonder groot exemplaar met een fraai gewei. De mensehen, die op het land aan het wenk woren, maakten er met schoppen en grepen jacht op, tot-^ dat !het beest met zijn kop tegen een wei-4 dehek aanliep en bewusteloos neerviel..; Het werd nu door een arbeider bemachtigd en gedood. De onderzeese he boot. Gisternamiddag is van IJmuiden in Dei» Helder aangekomen Hr. Ms. onderzeesche boot No. I, dio den geheelen afstand on der water afgelegd heeft. Ze is vóór den havenmond van IJmuiden ondergedoken en kwam vóór den havenmond van Nieuwe- diep weer boven. De minister van oorlog, het wenschelijk achtend, dit jaar de opleiding1 van reserve-sergeanten van het wapen der infanterie voor den rang van vaandrig weer meer gecentraliseerd te doen plaats vinden, heeft bepaald dat van 21 Juli tot en met 16 Sept. cursussen daarvoor zul- len worden gehouden te Breda en te Amersfoort. V~N~>~XX>CCOCOCC<XX~~~N~ Het was in de tiende eeuw. Graaf Otto van de Paltz, wiens gebied zich tot in het Eifelgebergte uitstrekte, was een harts tochtelijk jager. Hij vergat alles, om zich aan die geliefkoosde uitspanning over te ge ven, zelfs zijn godsdienstplichten en den eerbied, verschuldigd aan den dag des Hee ren. Op zekeren Zondag van October, voordat het ochtendrood de toppen van de koepels der Triersche kathedraal met zijn purper- tinten begon te Meuren, begaf Otto zich ter jacht. Hij had een vurig ros bestegen. Een groote stoet vergezelde hem. Reeds weer klonk het vroolijk hoorngeschal in de uit gestrekte wouden van den Ei fel, toen de 'Palfazgraaf, op het kruispunt van verschil lende wegen, twee ridders van verschillen de kanten zag aanrijden. Hij hield zijn fier" paard in en wachtte hen af. De een, die van de rechterzijde na derde, was een jongeling, op een wit ros gezeten, met zachte, innemende trekken en hlonde lokken, welke over zijn schouders ^©derdaalden. Een met goud gestikte man- tel bedekte rijn glinsterende wapenrusting. Le ander, die een gitzwarten hengst be- reed, droeg een langen purperen mantel °ver zijn zwart wambuis. Hij was een man 1- de kracht des levens, van een herculische gestalte, met koolzwarte haren en taan- eurig gelaat. Hoogmoed en vermetelheid men op zijn breed voorhoofd. Een spotachtige lach plooide zijn dunne lippen, die minachting, toorn en haat te ge lijk uitdrukten. Zijn kleine, loensche oogen glinsterden als vurige kolen. Kortom, zijn gekeele uiterlijk, dat toch niet van schoon heid ontbloot was, had iets terugstootends en satanisch. Otto verwelkomde de beide ridders en noodigde hen uit, aan den tocht deel te ne men. „Het weer," dus sprak hij, „is over heerlijk. Alles belooft ons een schitterende jacht." „Ik betwijfel h'et," antwoordde de jong ste; „het staat te vreezen, dat de dag de sch'oone beloften van den dageraad niet vervult. Alles moet zijn tijd hebben. De geheel© week moest voldoende zijn voor het vermaak, want de Heer zelf heeft, van de schepping der wereld af, het voorbeeld ge geven van de heiliging van den rustdag. Hoort gij niet van hier het gelui der klok ken, welker indrukwekkende stemmen u nooden tot den dienst? Reeds stijgt het vrome gezang der Christenen, in hun bede huizen vergaderd, ten hemel en paart zich aan het loflied der engelen, die den God des Hemels verheerlijken. Kom dus, edele graaf! Kom en ga uw knieën buigen aan den voet van het altaar, zoo gij niet wilt, dat de Hemel u straffe voor de ergernis, welke gij aan de wereld geeft 1" „Wat drommel, jonge vriend!" hernam Otto, „je spreekt als een apostel, maar voor doovemansoor. Ik heb weinig lust he den naar je predikatiën te luisteren. „Voorwaarts, voorwaarts, Rijngraaf," riep de zwarte ridder, „laat de klokken maar luiden en de liederen gezongen wor den Het koninklijk vermaak der jacht wacht ons. Voorwaarts 1" „Goed gesproken, brave makkerriep de graaf uit; „goed gesproken. Ik zal uw raad volgen. Voort dan, voort 1 HohaHo, HallaliEn onder het aanheffen van dien jagerskreet, rent de graaf aan het hoofd zijner jagers voort. Hij trekt over de akkers en springt over de slooten en kloven; bergen bestijgt hij en daalt hij af. Altoos maar voort, de beide ridders aan zijn zijden, den eersten aan zijn rechter- en den tweeden aan zijn linker hand. Eensklaps vertoont zich in de verte een hert, wit als sneeuw en met een gewei van tien takken. Op dit gezcht schetterden de horens en ontgloeien de jagers in geestdrift.. Allen stormen vooruit ter vervolging van het edele dier. Niets ontzien zij. De te veld staande oogst wondt vernield; stukken vee worden doodgejaagd of vertrapt. De smeekbeden der herders en der landlieden baten niets, evenmin als de tussohenkomst van den jongen ridder. De jacht duurt voort. Het vermoeide dier vertraagt zijn loop. Zichtbaar nemen zijn krachten af. Met bloed bevlekt, met schuim overdekt, dringt het een dicht woud binnen en vlucht eindelijk in de kapel eener kluis. De woeste drom volgt. Maar hij houdt eensklaps stand voor het heiligdom. Waarom? Een eerwaardig kluizenaar vertoont zich op den drempel. Snoekend richt hij het woord t.t den graaf en bidt hem medelij den te hebben met het arme beest, dat zich onder de goddelijke bescherming is komen stellen. Gods heiligdom mag hij niet ont wijden! De ridder aan de rechterzijde voegt zijn vermaningen bij die van den grijze, maar de andere ridder spoort den graaf aan niets te ontzien. Dezo luistert opnieuw naar dien raad. Hij trekt zijn hartsvanger en onder het uiten van allerlei vervloekingen wil hij den kluizenaar op zijde dringen. Doch eensklaps dreunt de grond. De dag verdwijnt. Dikke wolken bedekken den he mel. Somber en doodsch is alles in het rond. De oogen des graven worden door ver blinding getroffen, hem belettende de kapel en den grijsaard of iets anders te onder scheiden. Tevergeefs zoekt rijn blik zijn vrienden, zijn metgezellen, zijn wachten. En dit is niet het eenige letsel, dat hem treft. Zijn stem, zijn bewegingen, zijn adem, alles is door machteloosheid getroffen. Hij wil roepen. Maar zijn tong blijft stom. Het geklap van rijn zweep is klankloos. Zijn jachthoorn geeft geen geluid meer. Alles rondom hem schijnt met uitputting en ver stomming geslagen 1 Een dof geloei weer klinkt te gelijk in de verte. Het nadert. De krijgshaftige fanfares, het geblaf der hon den, de kreten der jagers sterven weg voor het gerommel van een vertoornden hemeL De donder ratelt, de bliksem sist, en te midden van den losbarstenden orkaan ver neem^ men <üt vreeselijk vonnis: „Gij, die God hebt beleedigd en Zijn dienst veracht, dieren noch mensehen spaardet, en zelfs den goddelijken toorn durfdet tarten... Onge lukkige Ga, vlied I" De Rijngraaf heeft gesidderd van schrik.. Toch blijft zijn ziel ontoegankelijk voor be- rouw. Het geratel des donders wordt hevi- ger. Een zwavelachtig licht werpt een on- izekeren gloed over het tooneel van wan- j hoop en ellende, dat nu volgt. Want de aarde heeft zich geopend om doorgang te verleenen aan een reus, die den graaf aan- grijpt, hem den hals omdraait en zijn hoofd het achterste-voor plaatst. Uit den afgrond1 stijgen vurige vlammen en afzichtelijko monsters op, die den ongelukkige schijnen' te wilden bespringen. Dit vreeselijke ge- zicht doet den graaf uit zijn verdooving ontwaken. Der felste wanhoop ten prooi neemt hij, onder het slaken der droevigste kreten, de vlucht. Door de bossohen, oven, de bergen, langs de vlakten ijlt hij voort*? altoos voort. De woeste bende volgt hem steeds op dqh hielen, en hoe snel hij ook voortrent, meö] rijn achterwaarts gekeerd gelaat heeft hifj altoos de oogen gericht op de monsters^:, die hem nazetten en wier geopende muilen'j gereed schijnen om hem te verslinden. Aüdus en dit is de strekking, welk^.j het aan Kerk en Kerideer gehechte en zeei^j goedhartige volk aan deze legende gegeven^ h'eeft moet de dolende Jager een voo*4 beeld en een afschrik rijn yoor allen, diéj in verzoeking mochten worden gebracht omi) de plichten van den godsdienst en de we$c ten der menschelijkh^d te verkïnchtecti

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5