ïaEIBSCH BAGBLAD, Zaterdag* 29 April. Eerste Blad, PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Os vïare seii&fifsüsaje» Tn do Economische Kroniek van „Onz e |euw" wordt nog eens in critischen zin 'pagegaan wat de laatste tijden op het ge bied van arbeidswetgeving brach ten. Streng veroordeelt de schrijver de meer en meer wortel schietende gewoonte om een deel van de wetgeving over te dragen op het uitvoerend gezag, allerlei belangrijke uitvoeringsbepalingen eener in hoofdlijnen door het wetgevende gezag vastgestelde regeling niet in de wet zelf op te nemen, maar de samenstelling er van op te dra gen, over te laten aan het uitvoerend ge- eag, door in de wet te verklaren, dat een bestuursmaatregel al datgeve zal ëtatuee- ren, wat de wet onbepaald liet. Na eenige beschouwingen te hebben ge wijd aan de nader gewijzigde Bakkerswet, de wijziging van de Arbeidswet en het ont- werp-Stuwadoorswet, wordt uiteengezet welk een onzekerheid voor de nijverheid wordt geschapen door het insluipen van dat veroordeeld delegatiestelsel in de juist ge noemde brokken wetgeving. Het (karakter van de arbeidsinspectie wordt er geheel door gewijzigd. „Deze feitelijke wijziging" zoo lezen we „is reeds door den wetge ver erkend en bekrachtigd." „In de ten jaro 1909 tot stand gekomen verandering der Arbeidswet heeft een nieuwe tekst van art. 12 den vroegeren ver vangen. Tot 1 Juli 1909 bepaalde dit art. 12, datj „onder de bevelen van Onzen Mi nister, met de uitvoering van deze wet be last," het toezichtop die uitvoe ring" opgedragen werd „aan door On3 te benoemen inspecteurs".... enz. Thans leesst men: „De ambtenaren der arbeids inspectie zijn, behalve met de taak, hun bij andere wetten opgedragen, belast met d e handhaving van deze wet en metdemedewerkingaande uit voering er van." In het verschil fcus- .flehen de gespatieerde woorden vindt men terug het feitelijk verschil tusschen de vroegere en de tegenwoordige positie. Ze- kor, ook vóór 1909 was de beslissing op on dergeschikte punten van regeling ■reeds a>an de inspectie opgedragen en was haar taak dus ook niet louter „toeziend" in den meest strikten zia. Doch nu een nieuwe koers wordt gevolgd, nu de dis trictshoofden omtrent gewichtige aan gelegenheden voorschriften gaan geven, nu wordt terecht hun taak niet moer om schreven als een enkel toezicht op, doch ook als medewerking aan de uitvoering. Maar bij dus een stelsel zal de inspectie .nan zeer hooge eischen moeten voldoen. Zij zal niet slechts moeten letten op wat het belang der arbeiders medebrengt, maar in gelijke mate op de belangen van het be drijf. Ten einde die taak naar behooren te kunnen - vei*vullen, dient men de belangen Van liet bedrijf grondig te kennen en dient men een open oog te hebben voor de waar heid, dat een bescherming van den arbeid, waaraan de belangen van het bedrijf wor- i den opgeofferd, o. a. ook den beschermden arbeiders niet haat. Ten aanzien van de onzekerheid voor de industrie, welke door hot gewraakte dele gatiestelsel wordt geschapen, wordt in het artikel gezegd, dat velen, bij het.ontwerpen van arbeids- en sociale wetgeving, niet zien "Voorzitten het streven om ernstig rekening te houden met de belangen der volkswel vaart. En verder: „Zij zien den arbeid meer en meer „ge massregelt" worden, gekluisterd in moei lik verstaanoaro wetten, ter reglementee- ring overgegeven aan nóg onbekende be stuursmaatregelen, welke op een goeden dag u wel zullen vertellen, waarop nu jeigenlijfc do „wettelijke" regeling neerkomt, en die aangeprezen worden met de overwe- ghg, dat zij zoo gemakkelijk weer door een andere regeling kunnen worden vervangen, als de eerste niet goed... of niet streng gs- iocg blijkt of schijnt. Zij zien voor de>n be- jÖrijfsgang en voor de regelmaat van het jvoortbrengingsprooes allerbelangrijkste pun ten als de vaststelling van rust- (en ook van arbeids-) tijden overgelaten aan het inzicht van den ter plaatse bevoegden amb tenaar. Zij zien voor het bakkerijbedrijf een wet ontworpen, welke de groote onder nemingen met behoorlijke arbeidsvoorwaar den benadeelt ten profijte der slecht inge richte (kleinere werkplaatsen, waaraan straks vastgekoppeld wordt een arbeidsuurrege ling, die aan de fabrieken een werktijd, van tien uren oplegt, doch den kleinen bakker vergunt den gezel slechts zooveel korter dan twaalf uren te laten werken, als hij (patroon) den internen knecht wel aan on geregelde rustpoozen wil gunnen. En, bui ten hefc bedrijf staande, zoggen zijheden gij, morgen wij; welke waarborg is er, dat de wetgever niet morgen ons aanpakt? Zoo zien zij in heel ons bedrijfsleven een groot element van onzekerheid ontstaan, hetwelk, een gevoel van ongerustheid en wantrouwen in de toekomst wekkend, ver lammend moet werken op de energie en op den lust om de zaken uit te breiden of nieuwe te beginnen. Want wie kan in zijn berekening opnemen de lasten, die straks wellicht op het bedrijf zullen worden ge legd? Zij zien hun stand, dien der „cap tains of industry", beschouwd als „tailla- blea et corvéables" door een Regeering, die bij het ontwerpen van haar maatrege len niet blijk geeft zorgvuldig vooraf ze overwegen of zoodanige maatregelen met welbegrepen „welvaartspolitick" zijn over een te brengen, die veeleer schijnt uit te gaan van de veronderstelling, dat de kruik der nationale welvaart neg lang op de was sende wateren van steeds dieper ingrij pende sociale wetgeving dobberen kan eer zij barst. Ook Ln de Tweede, ook in de Eerste Kamer zieu. zij niet genoeg waarde toegekend aan de overweging, dat behoud zooveel mogelijk van de ruimste arbeidsge legenheid een primair belang voor heel hefc volk is. En dit alles waarnemende, vragen zij zich wel eens af of zij niet veiliger doen hun zoons een plaatsje te doen zoeken aan de groote staatsruif, waar immers voor steeds meer burgers plaats gemaakt wordt, liever dan ook hen het moeizaam pad van de industrie te doen betreden. Aan artikelen uit „D e S t a n d a a r d" over beffingaandegrenzenis het volgende ontleend: Het blad meent, dat uit het resultaat, waartoe minister Kolkman geraakt, blijkt, dat deze een fiscaal en geen t> e- schorme nd recht heeft ingediend. „Wie alleen eigen nijverheid beschermen wil, cn in hoofdzaak bij zijn tariefregeling zich door dit ééne doel leiden laat, moet, in den eersten tijd althans, uitkomen b ij lager opbrengst van de tariefreohten. Dan toch beoogt men den invoer van net vreemde fabricaat zooveel doenlijk te ver hoeden, ja, zoo mogelijk ganschelijk te stui ten, en als er nagenoeg geen vreemd pro duct meer inkomt, spreekt, hefc van zelf, dat de betaalde rechten, al zijn ze nog zoo hoog, op verre na niet meer het bedrag bereiken kunnen, dat zij haalden toen de invoer nog op groote schaal doorging. Het recht wordt niet geheven dan bij invoer. Neemt derhalve die invoer allengs bijna geheel af, dan wordt er niet dan zeer wei nig aan recht betaald, en is de toevoer van gelden aan 's Rijks kas uit deze bron van inkomsten zoo goed als afgesneden. Die bron blijft dan vloeien voor wat aangaat de bijna nict-belaste of uiterst weinig belaste goederen, maar watteer hoog belast wordt, kan dan niet meer zonder schade worden ingevoerd, en komt dus niet meer over de grenzen. Bij een sterk beschermend tarief 13 dit dan ook het hooge doel. Men wil den invoer juist weren; daardoor de sonsumptie noodzaken binnenlandsch fabrikaat te ge bruiken en hierdoor aan de mlandsche nijverheid een markt openen die loont. Dit echter is juist de tegenovergestelde uitkomst, df.n die bedoeld wordt bij fis cale rechten. Dan toch is het doel niet, de invoerrechten in opbrengst te laten da len, maar juist omgekeerd te doen slim- men, cn dit nu onderstelt, dat de invoer niet gestuit wordt, maar open blijft, en dat het verhoogde Techt op den invoer de schatkist stijft. En heeft al zulk een ver hoogd invoerrecht vermindering van den invoer ten gevolge, dan mag die daling van den invoer toch nooit verder gaan, dan toelaatbaar is, om bij den meerderen in voer, dank zij het verhoogde recht, toch een surplus, vergeleken bij vroeger, ten bate van 'a Rijks kas te geven. Was op zekere producten dusver f 1. per 100 kilo gram geheven bij een invoer van een mil- lioen kilogram, dan bracht dit f 10,000 in de schatkist. Wordt nu dit recht verhoogd met nogmaals f 1, zoodat nu f 2 per 100 kilogram te betalen is, en daalt hierdoor de invoer op 800, 000 kilogram, dan bren gen deze 800,000 kilogram thans f 16,000 aan invoerrecht op, en ontstaat het dubbele voordeel, dat 200, 000 kilogram, die vroeger in het buitenland geproduceerd werden, thans door onze eigen nijverheid worden gefabriceerd, en dat te gelijk de schatkist f 6000 meer binnenkrijgt- Had daarentegen een verhooging plaats van f 1 op f4 in voerrecht, en slonk daardoor de invoer op 200.000 kilogram, dan zou wel ouzo nijver heid bet voordeel hebben, dat ze 800,000 kilo meer plaatsen kon, maar het Rijk zou slechts f 8000 in plaata van f 10, 000 ont vangen en alzoo f 2000 schade lieden. Wie in hoofdzaak protectie bedoelt, weet dus vooruit, dat de invoerrechten op de sterk beschermde artikelen zullen afne men. En omgekeerd, wie ten principale hooger opbrengst van het tarief op het oog heeft, is gebonden aan den regel, dat de tarief verhooging niet verder mag gaan, dan zoo ver, dat ze den invoer laat doorgaan, en ze nooit verder mag doen slinken dan tot op zulk een peil, dat ook bij iets kleiner invoer, dank zij het verhoogde recht, toch het bedrag van de invoerrechten een winst voor hefc Rijk oplevert. Daar nu minister Kolkman in de eerste plaats bedoelde het tarief zooveel meer te laten opbrengen als noodig was, om do komende uitgaven voor de sociale wetten te deklken sprak het van zelf, dat hij slechts in geringe mate te gelijk een beschermende strekking aan zijn onfc- werp-tarief kon geven. Verhoogd reoht doet altoos den invoer eenigszins dalen. Dit zal ook nu het geval zijn, en daarop is dan ook gerekend." Verder schrijft het blad: „Do Sta ten-G ene raai heeft thans met het ingediende ontwerp te rekenen, en uitslui tend het stelsel te beoordeelen, dat in dit ontwerp belichaamd is. Maar juist daarom was het noodzakelijk, duidelijk het inge diende ontwerp te karakteriseeren, en scherp te doen uitkomen, dat in dit ont werp van een beschermend stelsel als zoo danig geen sprake is. Bate zal de nijverheid er bij vinden, maar slechts in geringe mate, en altoos beperkt door de zorge der Regee ring, dat de invoer niet te vee! achteruitga., wijl dit het bedrag van den import niet zou doen stijgen, maar doen .dalen; iets, wat rechtstreeks tegen 't beleden doel van heel de voordracht zou ingaan. Met dit doel voor oogen toch kon geen hooger recht worden voorgesteld dan zulk een, dat den meesten ♦importeurs een deel van hun winst zal kos ten, maar hen tcch niet tot staking van hun invoer zal doen besluiten." „H et Cent.ru m" en „D e Neder lander" zijn met elkaar in polemiek ge wikkeld over de houding, welke laatstge noemd blad aanneemt ten opzichte van de sociale wetten en speciaal van de Bakkerswet, welke geen genade kan viuden in de oogen der christ.-historische redactie. ,,D e Nederlander" zegt nu: Het is onze overtuiging, dat „rechte," in zijn geheel genomen, bij sociale vraagstuk ken sieeds meea* op de lijn overgaat van de sociaal-democraten. Geenszins aanvaardt „rechts" de Marxistische moraal; daar staat het nog altijd principieel tegenover; veel meer principieel dan links. Maar „rechts" begint steeds meer „so ciaal te denken," d.w.z. het individu op te offeren aan de „gemeenschap." Het wordt bijkans in zijn oog iets ongeoorloofds op te komen voor het belang en het reoht van den enkeling, van den individueelen werkman, van den patroon, van den ondernemer. Al leen voor „den arbeider" heeft men oog; d e arbeider wordt beschouwd als een 82) Dit plan was, zooals .wij gezien hebben, gelukt en tegelijkertijd mislukt. De beamb ten van Sootland-Yard waren wel is waar later gekomen dan ik, maar zij waren mij toch dicht op de hielen gevolgd en hadden zich meester gemaakt van Paul, alvorens deze in veiligheid was. Terwijl ik voortdurend om de politie had gelachen, was zij zoo voortvarend te werk gegaan, als het in de gegeven omstandig heden slechts mogelijk was geweest. Ik daarentegen, die mij zooveel had ingebeeld öp mijn succes, was slechts een werktuig geweest in de handen van een man, die in Blnwheid mij aanmerkelijk overtrof. Nochtans had ik het door-Hem aangewe zen spoor verlaten, zóodra ik wegens de kerkelijke feiten van het geval mij een denkbeeld had gevormd, en ten slotte was in list hem de baas geweest. Ik mocht jftet reden trotsch zijn. Het lag niet in de bedoeling van Arthur Harvev, dat ik hem ris den schuldige zou brandmerken. ^Vat bleef mij du allereerst te doen? Kon ih mijn. beweren met bewijzen staven? Dan moest ik onverwijld naar Scotland Yard gaan, om hem aan te geven. Maar welke bewijzen bezat ik. dat Arthur, de ware schuldige was? Een plakbrief je, dat ik irv zak had gevondeneen krul in zijn j fc&ndschrift; een knoop, in een touw ge welke een week geleden, .was losge 1. maakt en dien ik dus niet meer kon too- nen. Meer bewijzen bezat ik niet. En Paul was reeds gearresteerd ondor de drukkende verdenking, de moordenaar te zijn van zijn tante, en Arthur bevond zicih op dit oogenblik vermoedelijk reeds op weg naar Amerika. Ik kon het denkbeeld niet van mij af zetten, dat de zaak, in weerwil yan mijn ontdekking, verkeerd zou afloopen, Arthur zou ontsnappen, Paul zou veroordeeld wor den, mij zou niemand gelooven. De overdenking maakte mij sohier krank zinnig. Na een politie-agent uit Southend te hebben opgedragen het kwartier van Arthur niet uit het oog te verliezen, liep. ik den geheelen nacht door de straten te dwalen. Sedert bijna een week had ik niet meer behoorlijk geslapen; maar ik (kan niet zeggen, dat ik mij vermoeid gevoelde. Ik was aangetast door een koortsachtig ver langen, om den waren schuldige aan het gerecht over te leveren. XXVIII. Met den morgentrein keerde ik naar Londen terug. Terstond na mijn aankomst aldaar zocht ik mijn woning op, geleid door de vage hoop, dat Arthur Harvey mij daar wellicht zou wachten. Natuurlijk zag ik mij in mijn verwachting teleurge steld. Daarom begaf i-Jc mij naar Scotland Yard, waar het mij niet moeilijk viel den persoon te spreken, onder wiens ïei- j ding de nasporingen in het geval-Harvey waren gesohied. Ik had een menigte ken- hnissen onder de detectives van Scotland Yard. Iedereen sprak van den moord cn men was trotsch op de arrestatie van den moordenaar. De heer Bunsby, die dat werkje had verricht,was de held van den dag. „Thans is mij alles zoo helder als pomp water," zoide hij mij opgeruimd. „Nadat wij eenmaal het juiste spoor hadden ge vonden, waren er geen struikelblokken meer. Ik wou maar, dat wij die oude dame te Parijs eer aan 't praten hadden kun nen knjgon. Met haar dochter was niets te beginnen. Zoodra iik hoorde van den neef, ging alles als van een leien dakje: Wij kregen hefc heersohap bij zijn kladden, juist toen hij de plaat wilde poetsen." „En zijt ge er bepaald zeker van den juisten neef te pakken te hebben?' vroeg ik. „Zeker? Lieve Hemel, ja, stellig! Boven dien heeft de kerel bekend." „Hoeft hij bekend?" riep ik. „Arme drommel De heer Bunsby keek mij zeer veront waardigd aan. Eenigen zijner collega's kwa men nieuwsgierig nader. Luister eens,"zeide ik, heelemaal wan- wanhopig, „dat bekennenoch, dat is zoo Fransohe modede bekentenis is hem ongetwijfeld afgedwongen. Dooh laten wij dat ter zijde. Ik ben voor de familie hefc geval nagegaan, en ik raad u, wees er niet zoo heel zeker van, dat ge den rech ten man reeds hebt. Arresteer in elk geval zijn broer óók, als ge kunt. Het zal wel- lioht blijken, dat hij medeplichtig is." Als eenig antwoord ladhte men mij spot tend uit. Staatsdeteetives nemen van par ticuliere niet gauw raad aam Zjj wan- „klasse" apart, waarvoor de wetgever te zorgen heeft; wier leden allen aan elkaar gelijk zijn, allen met dezelfde behoeften; en waarnaar dan ieder, die tot' deze klasse piet behoort, zich heeft te schikken. Op te komen voor patroons, inzonderheid als ze niet onder de „kleine luyden" kunnen wor den ondergebracht, heet1 conservatief of ook, risumteneafcis (houdt uw lachen in) aristocratisch. Onder alle par tijen, rechts èn links, gevoelt men het groot gewicht van het woorde hetzij van Schaper, hetzij van welken sociaal-demo craat ook, wien door de partij behartiging van eenig belang is opgedragen. Niet alsof men den sociaal-democraat een goed hart t-oedroeg, maar men gevoelt, dat men met hem „concurreeren" moet', een uiterst las tige taak, omdat de sociaal-democraten de kunst verstaan, er zijn ook andere zoo danige kunstenaars altijd het licht op ziohzelven te doen vallen, en de houding aan te nemen, alsof elke verbetering aan hun inzicht en aan hun ijver te danken is. Niemand is zoo vlug gereed met „het amen dement" of met „de motie" als 2iijZoo men hen al niet vóór is, laat men althans gelijken tred houden! Een minister moet ni1 eenmaal zijn ont werp trachten te doen aannemen, en daar om kunnen wij hefc begrijpen, dat hij, als praotisch man, eetr den sooiaal-demooraafc dan den Christelijk-Historische die min der dan anderen met „tactiek" zioh inlaat in het gevlij komt. „D e T ij d" teekent hierbij aan: „H et Centru m" zal hierop wel van antwoord dienen. Wij wenschen hier er alleen onze verwondering over uit te druk ken, dat „D e Nederlander" voor het „sociaal" voelen, denken en stemmen een verklaring zoekt, welke beleedigend is voor de bondgenooten. Het christ.-hist, orgaan behoeft het met de katholieke sociologen en sociaal-politici natuurlijk niet eens te zijn, maar het blad mag niet voorbijzien, dat zij, bij den op bouw van hun sociaal stelsel en hun ijveren voor scciale hervormingen, zich laten ge leiden door gevoelens en beginselen, aan hun eigen levens- en wereldbeschouwing ontleend, waarop de geest van het Chris tendom, een geest van rechtvaardigheid en ontferming voor de zwakken, zijn stempel heeft gedrukt. D i e geest is hun groote, algemeene drijfveernaar dien geest dienen zij beoordeeld en niet naar de mogelijke afwijkingen, welke de een of ander zich misschien onder den invloed van de sociaal-democratische praxis, in een zie kelijke richting veroorlooft. „D e Nederlander' is, waar hij ge neraliseert aR hierboven, hard, onrecht vaardig in zijn oordeel over de edeldenken- de en edel voelende katholieke mannen, die zich in en buiten de Kanier aan do spits van de katholiek-sociale beweging hebben, gesteld. Onder hot opschrift Trekhonden komt in „O nze Couran t", a.-r. orgaan voor Overijsel en Drente dit voor: De (klacht is vrij algemeen. De afmetingen, gesteld voor trekhonden, die niet September in dienst mogen blij ven, zijn van dien aard, dat er lang niet genoeg van die geesten zullen zijn, om de gegadigden te voorzien. En men stampt ze niet uit den grond! In bladen van onderscheiden richting in verschillende streken dos lands wordt de zelfde klacht geuit. Ons advies is, dat zij, die in moeite drei gen te geraken, zich alleen of in vereeni- ging tot den Minister wenden, met verzoek dat het Z.Ex. bdhage maatregelen te ne men, om in elk geval den termijn te ver» lengen, indien vermindering van eischen onmogelijk mocht zdjn. Reeds is ons bekend, dat van hooggeachte zijde de Minister op deze zaak opmerkzaam is gemaakt. Het komt er dus op aan, dat ook de belanghebbenden zich laten liooren. Opgericht is een Vereeniging ten behoove van R..K. Marine-perso neel, met het doel: liet bevorderen van de trouwen hen en beschouwen hun bemoeiin gen ah, lastig en van-de-wijs-afbrengend. „En dat bewijst," zei de heer Bunsby met een bij-oogmerk, „hoe verkeerd het is, als particulieren hun neus in onze za ken steken. Vermoedelijk heeft u het oog op rector Harvey. Nu, ik heb het geval grondig onderzocht, en daarom ook inlich tingen omtrent genoemden rector ingewon nen, alhoewel er zelfs geen zweem van ver denking op hem rust. Hij is een persoon van aanzien en heeft dien bewusten nacht het huis niet verlaten, maar al dien tijd op zijn kamer doorgebracht. Zoo staat de zaak en niet anders, hoor!" De heer Bunsby zette een hooge borst en keek mij met triomfantelijk gelaat aan. „Zijt ge daar Jepaald zetker van?" vroeg ik. „Bepaald zeker. Doe maar geen moeite ons van het tegendeel te overtuigendat loont de moeite niet. Het geval is thans maar al te duidelijk. Ik heb het uitge werkt, als een som in de regel van drieën: Paul Harvey heeft den moord gepleegd en Paul Harvey zal daarvoor gehangen wor den." Wat kon ik met zoo'n man beginnen? Ik zag, dat al mijn pogen ijdcl zou zijn, althans op dit oogenblik. Een ziekelijke beklemdheid maakte zich van mij meester. Ik voelde eensklaps, dat ik doodmoede was. In een aan wanhoop grenzende ge moedsstemming keerde ik naar mijn woning terug. XXIX. Terwijl ik langzaam de trap opklom, herhaalde ik by jriijzelvea hni]t geestelijbei en stoffelijke belangen, van de R.-K. schepelingen, behooïende tot de ninklijke Marine. Onder de middelen om dit doel te bereb ken wordt in de laatste plaats genoemd; „door het verleenün van tusschenkoinst bi| de betrokken autoriteiten aan billijke ver* zoeken, (rakende algemeene stoffelijke belang gen van het marinepersoneel en van wat verder tot verbetering dier belangen leiden, kan." W.afc staat ons blijkbaar te wachten Vraagt' het „Handelsblad." Hier meldt ziolr aan een Vereeniging, die niet alleen wil opV komen voor de geestelijke, maar ook voor, de stoffelijke belangen van een deel van; het marinepersoneel. Alzoo een Vereeniging^ die zioh wil schuiven tusschen dei mindekj ten .en de van rechtswege boven hen ge* stcldo autoriteiten. Dan wordt noodwendig de innige band verbroken, die tot het welbetrachten vau 's lands dienst moet bestaan. Dan wordt de krijgstucht ondermijnd en dan worden' ter wille van de belangen eener bepaaldejf partij de hoogere landsbelangen gcsohaad>[ Men moet niet denken, dat het zoo verj niet zal komen en dat de mari n e-autori tcri ten altijd nog wel in staat zullen zijn oml onduldbare inmenging terug te wijzen. Men lette eens op de samenstelling van het be'-l stuur dezer Vereeniging; daardoor id zij tevens met een politiek sopje overgoten en worden haar werkzaamheden reeds a priori door een der groote staatkundige partijen ih de Volksvertegenwoordiging in bescherming* genomen. i Het gaat hieT wezenlijk om groote be langen, zóó groot zelfs, dat ook reeds in het buitenland de aandacht is gevallen op dit Dieuwo uitvloeisel van de tegenwoordige marine-politiek. Men vertrouwt zijn oogen niet, zoo lezen wij in de „K ölnisohoZei* tung" wanneer men dit gedeelte (nl. het geen slaat op de behartiging der stoffelijke belangen) leest. Hot blad acht het ondonkj baar, dat zelfs een clericaal minister vau marine tegenover zulk een aanmatiging nog de gehoorzame dienaar zijner partij speelt,- en Zou eetrder verwachten, dat op gTondi der bedoelde bepaling in de statuten aa-n deze Vereeniging geen rechtspersoonlijkheid zal worden verleend. Het „Handelsblad" vetrklaart, dat heti het met dóZe meening van de „Kolnische» Zig." geheel eens is-; OndeT het hoofd Verzekering on Christenplicht merkt „De Neder» lander" op Overal hoort men van Verzekering. 1 En terecht. 1 Ieder behoorde daartoe mede te werkëh. Allereerst de Christen. Want verzekering bcteekent niet het zich' onttrekken aan beproevingen, maar hot ge zamenlijk dragen yan lasten- Er zijn rampen, die ieder onzer zullen, of althans kunnen treffen. Wij mogen ons daartegen wapenen; wij mogen en moeten trachten de gevolgen daar van voor ons en de onzen draaglijk to mao ken. En dat kan, door in goede dagen geza menlijk bijeen te brengen, wat op den kwaden dag noodig is om in den dan ont- stanen nood te voorzien- Hier heeft do Christen, d.w.z. hij, dio waarlijk Christelijk denkt een roeping. De Christen kan evenmin als wie ook zich aan de maatschappelijke wetten ont trekken, en moet trachten te leven, al staaf? hij door zijn inspanning soms anderen in den weg. Maar als het hem wèlgegaan is, kan hij van zijn overvloed afstaan. Niet allereerst door het geven van aalmoezen, maar beter, nog door het voorkomen van nood. Hoe dikwijls wordt dat voorbijgezien Hoef menige voorspoedige instelling, denkt alleen aan het hóoge dividend van den gelukkigen aandeelhouder, maar weigert mede te wer ken aan hot bevorderen van een rustigen levensavond van lien, die den dagelijkschcn arbeid verrichten, doch na zeker tijdstip minder bruikbaar zijn geworden. Hoe me nige patroon zou, inct minder onkosten, en veel beter, kunnen tot stand brengen, wat nu door den wetgever, niet aan allen, nf.iar, aan een groep dreigt te worden opgelegd. Een rustige levensavond. Dit juist is lioti dat ik nu niets meer doen kon, dat do wet haar loop moest hebben. Wel be schouwd ging de zaaik mij niemendal aan.. Als de politie een flater maakte, dan ï.iocsfc zij ook maar de verantwoording daarvan op zich nemen. Paul zou niet de eenige onschuldige zijn, dien men aan de galg bracht. En als Paul het raadzaam oordeelde, zioh schuldig to verklaren aan een misdaad, welke hij nooit bedreven had, dan was zulks zooveel to erger voor hem Ik moest hem aan zijn lot. overlaten en toch.... Ik deed de deur van mijn kamer open en.... bevond mij tegenover Arthur Har vey. Hij stond aan den anderen kant tafel tusschen de twee ramen, met zijn ge zicht van het licht afgekeerd. Toch be speurde ik, dat hij er zeer bleek en afge mat uitzag en dat zijn Heldere, blauwe oogen koortsachtig schitterden, llij had zijn armen -kruiselings over zijn breede borst ge slagen en onwillekeurig bewonderde ik weer zijn kranige figuur. „Wat is er?" vroeg ik, zoodra ik woor den kon vinden. „Waarom kwaamt ge hier mijnheer Harvey? Wat verlangt ge van mij „Ik wensoh met u te spreken en u een vraag te doen", luidde het bescheid. „Is het waar, dat Paul gearresteerd is?" „Natuurlijk is heb waar. Is u hier geko men, om mij dat te vragen?" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 5