Nog eens een avontuur in het Feeënland. DIEH.ENLEGENDEN. K"ieuwo Raadsels. erg op hun gemak, wout ze wisten, dal er wat op zat. Dralende ging Piet du» zijn Vader te gemoet „Zoo beu je daar eiudelijk?" vroeg Va der e txeng en zijn gezicht beloofde niet veel goede. „Wat beduidt dat, bè? je Moedor zoo'n angst op het lijf te jagen? Vooruit! Marsch I dat je thuis komt." En reeds hield Vader zijn stok op, die zeker niet zacht zou neerkomen, waar bij viel. Piet dus aan den haal en Hans ook maar, voor alle se curiteit. Want die voelde heel best, dat bij eigenlijk nog bet moest schuldig was: voca-- eerst had zijn vriend in het begin nag eenig bezwaar gemankt, toen hij sprak van zijn Moeder die hem noodig had en in de tweede plaats had hij die kikkers geschoten! 's Avonds in bed dacht hij daar nog eens goed over na, en ja: Piet had toch wel gelijk. Het was wreed en laf, om die weer- looze boesten zoo te martelen. Beide jon gens hadden dus een goede Us gehad- Hans in de eerste plaats, maar Piet toch ook, want die nam zich voor, in het vervolg beter op zijn stuk te blijven staan, als bet gold, trouw te blijven aan zijn plicht. Op ©en dag, toen Pimmetje zoowat al leen oau het ronddolen was door een groot, groen woud, zag hij daa* ineen9 een paar heerlijk rood© beseen. „Hè, ik wou dat ik er ©en paar had 1" zei hij en 2500 plukt© hij er e©n stuk of wat en ze smaakten hem in één woord, uitstekend I „Jongens, die zijn lekker hoarl" zei bJij, nog met zijn mond vol. Maar daarna kreeg hij zoo'n vreeselijk slaperig gevoel, dat hij er zich niet tegen veer zetten kon. En hij legde zich op het gras neer en wa© het volgend oogeablik al in slaap. „Wat gek!" mompelde hij in ziohzelven toMi hij Weer wakker werd, maar yon dien bes&enstruik is nu niets meer te zien! „Hallo wat doe jij hier?" hoorde hij te> gelijkv- - een stemmetje vragen en een al lerdwaast figuurtje stond daar vlak voor hom: een kabouter met een ontzettend groot hoofd, een langen, puntigen neus, en een paar oocren, van heb-ik.jou-daar 1 „Wat doe je daar, hè?" vroeg hij nog eens en zag Pimmetje diep in de oogen. „Ja, dat weet ik eigenlijk zelf niet", ant woordde Pim, nog één en al verbazing. „Maar wat een gTappig kereltje ben jij!" „Hè, wat zeg je daar? Een grappig ke reltje Hoe durf je zoo oneerbiedig spreken En, gloeiend van verontwaardiging bliee hij op een, voor hem, grooten hoorn en honderden kleine spring-in.'t-velds kwamen van alle kanten aangewipt- „Bindt hem aan handen en voeten en voer hem zóó naar het kasteel," sprak d© kleine inan gebiedend» Onmiddellijk werd het be vel "Uitgevoerd en werd de arme Pim, dus gevankelijk meegesleept naar het alot- „Wat is het mooi, hier! Waar ben ik eigenlijk?" vroeg hij aan één zijner bewa- „Je bent in Feeënland, haasje!' klonk het antwoord. En ineens herinnerde Pimmetje zich, hoe dikwijls hij wel gewenscht had, dat hij daar nog eens komen mocht! Het kasteel was onbeschrijflijk mooi! Het was van marmer gebouwd en overal waren de deuren ©n muren ingelegd met de prach tigste steehen, terwijl overal keurige feeën- lam pén aldien glans verlichtten met haar heerlijken tooverschijn. Pimmetje werd voor den keizer gebracht, die op een trcon zat van massief-goud. „Ha, daar hebben we er weer eentje t" riep de voist hoogmoedig. Én aan de stem van den kaboutertsaar te hoaren, was er niet veel goeds te wachten voor ons jongmensch. „Wat beveelt uw keizerlijke Hoogheid, dat wij doen zullen met onzen gevangene vroeg de kabouter, die hem voor den troon ge leid had. „Werp hem in den onderaardaehen kerker," was het korte antwoord. O, neenneen 1 doe dat toch nietsmeekte Pimmetje, wanhopend. „Weg met hem," was al .wat de keizer hu nog sprak. „Of, jh'. laat hem maar eens pxobeeren of hij kans ziet den draak te doo- den die zich in het bosch ophoudt. Slaagt hij daarin, dan is hij vrij en ten toeken van overwinning moet hij hier dan een draken- tand brengen." „Het zal geschieden, uw keizerlijke Hoog heid," antwoordde de dienaar. Den volgen den ochtend al boel vroeg kreeg Pim een paard, en een zwaard en alles, wat er noo dig kon zijn om den draak te bevechten en reed hij dus in alle glorie heenwant hij had al-heel dikwijls als ruiter te paard gezeten en reed dus flink voort, totdat hij aan een water kwam, waar hij overheen zou moeten. Eén groot© visch. stok met zijn kop naar hoven en vroeg„Ga jo dsn draak dooden, zeg?" „Ja," antwoordde Pimmetje, „maar hoe weet jij dat nu?" „Dat zal ik je eens vertellen, baasje," sprak de visch hu. „Wij zijn ook gllemaal kleine jongens geweest en we waren in het bosch enz." Toen volgde precies hetzelfde verloop van zaken, als Pim had ondervonden. Alleen toen zij, die visschen van nu, op het punt waren gekomen, dat ze ook te paard bij den plas waren aangekomen en dien hadden door waad, was hun beestje gestruikeld over den rotsigen bodem en waren zij in het water gevallen en onmiddellijk, op hetzelfde oogen- blik nog, in visschen veranderd, waar ze ©enige dagen later het spraakvermogen te rugkregen van een vriendelijke fee, Waar door z© nu voortaan de klein© jongens, die kwamen aanrijden vast waarschuwden voor hot gevaar, da.t hen bedreigde- Hij moest voorzichtig zijn voor die en die plek in het water en dan maar recht doorrijden, kwam hij vanzelf aan het hol van den draak. Pimmetje bedankte don vischjongcn en reed in de aangegeven lichting, maar schrok zóó geweldig, toen hij den afschuwe ken draak zag, dat hij al zijn moedige voor nemen© op eenmaal vergat, en er vandoor rende zeker wel mijlen ver, waar hij einde lijk uitgeput van het paard viel. Terwijl hij daar zoo op het gra© lag, voelde hij zich vriendelijk op den schouder tikken en opkijkend, zag hij weer een fee naast zich staan, die bpTr^ toesprak „Wat is er, kleine vriend?" „Kan ik je ook helpen? Moet je soms den draak bevechten Bevestigend knikte Pim met hst hoofd» „Nu, dan zal ik je iets geven, dat heit je heel makkelijk zal maken: Hier heb je een roode pet. Steek die bij je en als je dan dicht by den draak komt, zet je dien op en ben er onzichtbaar door. Zoo kan je hert beest dus gemakkelijk verschalken." Pimmetje bedankte nogmaals hartelijk en ziet: onzichtbaar naderde hij den afschuwe lijke n draak, boorde hem het zwaard door het hart en ontzield lag het beest nu daar! Het spreekt vanzelf, dat er nu nog een heel moeilijk deel der taak volgde, want onze held moest nu den tand uit den bek gaan zagen en dat was nog niet zoo gemakkelijk als hy wel gedacht hadDank zij een paar uur arbeiden©, slaagde hij echter toch en reed in triomf naar het kabouterslot terug, waar hij zijn zegeteeken vertoonde! En, ja, de Elfen-Keizer moest nu wel woord houden, ofschoon het hem eigenlijk speet, dat hij op diè manier, zijn visschen- vijver zoo slecht bevolkt zou krijgen, door al die jongens, die hem nu niet meer, in handen vielen. Maar zijn woord mocht hij toch niet breken, dat had al heel weinig vorstelijk gestaan; en dus mocht Pimmetje weer naar Moeder terug en die was in de wolken, dat zij haar kleinen jongen terug had-, en toen hij van zijn avontuur in hot Feeënland vertelde, toen vond ze het wel de moeit© waard, die te laten opschrijven, en drukken Evenals onder de planten zijn er ook on der de dieren heel wat exemplaren, waar van de een of andere legende valt te vertel len. Die legenden hangen dikwijls samen met den naam of bijnaam van het dier, zoo wordt de glimworm wel Johanneskever ge noemd, omdat de sage wil, dai Johannes de Dooper 't aardige insect, opdat het niet Vertrapt zou worden, opnam en op een blad neerzette, vandaar heeft het zijn glin sterend licht. De groene specht wordt ook wel regenpieper genaamd en dat komt daap vandaan: Die vogel heeft namelijk altijd dorst, want toen God de vogels had aohapen, droeg hij ze op met hun alten een tijver te graven. De groene specht bedankt© er voor mee te doen om zijn voeren niet t® bevuilen en tot 6trof mag hij rui nooit meef uit een vijver drinken. Maar als hij zo<» heel klagelijk om water piept laat onze lieve Heer het uit medelijden wel eens rege nen, vandaar zijn naam. Waarom de staart van het kwikstaartje altijd beeft? Dat heeft ook al zijn reden. Eens namelijk in den heel ouden tijd, had den de vogels den oorlog verklaard aan d# viervoetige dieren. Toen zij nu slagvaardig waren opgesteld, was het kwikstaartje in het eerste gelid, maar nog eens omziend naar zijn kameraden vond hij die zoo bij" zonder klein in vergelijking van de vijan den, dat hij van schrik en angst begon t# beven en nog beeft. Van de bonte kraai wordt verteld, dal zij vroeger geheel wit was en ook in dea zomer bij ons bleef. Maar eens had zij zichi zoo bedronken, dat zij in een koleobak terecht kwam en geheel vuil zwart^rauw werd. In dezen toestand ontmoette zij oflh zen lieven Heer, die haar vroeg wat er mei haar gebeurd was. „Tot straf omdat uw verstand hebt verdronken,zei onze lieve Heer, „zai het in het vervolg altijd winter voor u zijn." Daarom verlaat zij na dien dag bij den aanvang van den zo/met ons land om naar het Noorden te trekken. Nog altijd woj-dt' in sommige streken een soort hijgeloovige eerbied aan 't schrandere bijenvolk bewezen. Men hangt er een roo- den doek over de korf, bij gelegenheid van een bruiloft in het gezin van den bijenhou der en een zwarte bij gelegenheid van een sterfgeval. Van den dood van den bijen houder zelve (ook wel hijenv&der genaamd) wordt aan de korfbewonere behoorlijk aan zegging gedaan. Een mooie rol speelt bet hert in de sagn. Een Eert met een kruis tnaschen zijn gewei verscheen namelijk aan den jager Hubertua, die een woest en zondig leven leidde. Doop deze ontmoeting bekeerd, werd de vrome heilige Hubesrtus later de paüoon due jagera Inge», door „Bosoha&emoon.'' L Mijn geheel bestaat! uit 11 letters en m een plaats in Zuid-Holland. 34 Sis een rivier. 1 7 10 5 is een getal. 3 11 11 4 is een meisjesnaam. 2 10 7 gebruikt men op sohool. 6 10 is een lidwoord. 9 10 10 2 is een kleur. 5 10 10 11 is een ontkenning. Ineez. door „Zoet en Zuur.'* n. Mijn geheel bestaat uit 11 letters en ii de naam van een dor raadselkinderen. 6 7 8 9 is een sch'oone bloem. 2 3 4 is een lichaamsdeel. 10 2 is een verkorte jongensnaam.. 1 2 7 6 is een meisjesnaam. 11 5 is een voegwoord. 6 8 3 1 is een kleur. Ingei dcor „Aronskelk." HL Mijn geheel bestaat uit 14 letters em a in ons land zeer bemind. 10 11 13 12 is een meisjesnaam. 8 12 1^ is een jongensnaam. Een 4 14 1 noemt men een houten kom metje. 10 9 3 is niet vlijtig. Een 8 14 6 trekt men aan* Een 10 6 7 krijgt men op Bchool. 10 12 13 6 4 vindt men m het bosch. 12 4 13 14 is een meisjesnaam. 12 2 gebruikt men 's winters.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 13