ISo, IS 60S LUlllSCH DAGBLAD, Zaterdag* IS Dfaart. Ëorste Blad. Anno 1911. PERSOVERZICHT. EEN MOEILIJKE OPDRACHT. r De „Kroniek" des* „S fern men. vöör {Waarheid en Vrede" geeft eea na betrachting over de vergadering der .Christely k-Historische Unie en schrijft o. m. Zij, die hadden gedacht, dat daar flink jfen krachtig positie zou worden genomen idoor deze fractie van „de coalitie", zijn bedrogen uitgekomen. De bijeenkomst had meer van een classicaie vergadering dan yan een politiek en partijdag. Predikanten pf ex-predikanten waren gedurig aan het voord, en in de redevoeringen van de hoe ren Lohman en Van der Hoop was veel, idat aan een ouderling der gemeente deed idenken. Zooals door anderen reeds is op gemerkt: de eigenlijk-gelegde politieke kwesties, die nu aan de orde zijn, wer den niet of nauwelijks aangeroerd. Het kiesrecht, de verzekeringswetten, de tarie ven-kwestie, en de kustverdediging bleven yrij wel onbesprolcen. De Unie zelf werd aan de orde gesteld, f&i wel haar reden van bestaan, haar verhouding tot de anti-revolutionairen en Roomschen, en tot de Ned.-Herv. ICerk. Harde dingen werden over haar gezegd idoor leden en bestuursleden. Ds. Vah Hoo- jgenhuyze herhaalde zijn requisitoir. Heeft men hem uitgeworpen? Neen! Is hij te ruggetreden Neen. hij; maar de verga dering was kennelijk met haar positie ver-. Jegen. Men moest toegeven, dat men leefde bij cLö gratie der boadgenooten. En als bewijs, dat men toch zelfstandig was, werd weinig moer aangevoerd dan de stemming yoor de subsidie aan de Openbare Lees zalen. Toen was men toch nadrukkelijk als Protestant opgetreden Of de heer Van Idsinga tegenwoordig was, is mij niet be kend, maar deze christelijk-historische af gevaardigde heeft mede liet amendement ondeiteekend, dat de genoemde subsidie wou ingetrokken zien. Sterk gekleurd is het protestantsche karakter der Unie niet, |en zij is nog verre van hetgeen de heer Van Hoogenhuyze c, s. verlangen, t. w. een pverwegend Hervormde groep. Zucht tot zelfbehoud of zetelbehoud gaf toch eigen lijk den doorslag. Een eigen politiek stand punt trad niet in het licht. Dat de Room- Schen niet goed te spreken zijn over de uitlatingen van vele christelijk-historischen, Is licht te begrijpen. Zij moeten om d©n wille van de coalitie heel wat hooren en iaanhooren. Wanneer zij na zichzelven prij ken over hun edelmoedigheid en verge vensgezindheid, denken wij daar het onze Van. Zij coaliseeren zelfs met de christ.- historischen, zoo lang zy er voordeel in zien voor hun partij. Brengt haar belang fnec, dat zij de liberale steunen, dan krij gen wij een herhaling van hetgeen in de klagen van Thorbecke gebeurde. Er zal nu nóg eens een buitengewone Vergadering plaats hebben van de Christ.- Historische Unie, en het laat zich'aanzien, idat ook daar niets buitengewoons zal plaats hebben. Men had laten verluiden, dat men zich bepaald los zou maken van dr. Kuyper; doch het gebeurde niet, en bet zal niet gebeuren, zoolang men macht, (d. w. z. zetels in de Kamer stelt boven alles; zoolang men het persoonlijk geloof niet losmaakt van economische en poli tieke kwesties. Een eigenaardige vrees schemerde heen Sloor hetgeen de „Nieuwe Rotter- Öamsche Courant" schreef over de Unie-vergade ring. Dat blad schrijft, het mogelijk te achten, dat de vrije liberalen jen de chr.-historischen tot op dichten af stand tot elkander naderen. Ware dat het geval, dan zou daardoor de kracht van de ,,linksche" partijen, of wil men van de liberalen al weder schade lijden. Het Rot terdam sch orgaan is daarvoor ten zeerste beducht. Wij, van onze zjjde, zouden er bns hartelijk in verheugen, indien man- Hen, die wij niet behoeven te noemen, maar die ieder kent als sieraden van de Kamer, en als goede protestanten, met ben fractie van de christelijk-historischen bon middenpartij hielpen vormen, die nu ontbreekt. Wij hopen nog altijd, dat vóór !do eerstvolgende Kamerverkiezing de door ons aangeduide toenadering plaats zal vin tien. Maar dan moet het in de Unie tot ben verklaring of tot een scheuring komen. Op den duur kunnen zij, wier gevoelens tie heer Van Hoogenlmyze uitsprak, niet in de Unie blijven, gelijk zij nu is. En van tie vrije liberoJeu zou men dan verwach tten mogen, dat zij toonen zouden metten daad geen strijd te zien en te dulden tusscben liberale politiek en christelijke belijdenis. MHbt Cenfrüm" feekent hierbij aanl Dr. Bronsveld is niet tevreden. Het anti-papisme tri urn f eerde er nret, ten dit stemt den Ut rechts eken kroniek* schrijver onaangenaam. Een middenpartij wil hp, een midden* partij van conservatief-liberalen en anti papistische christelijk-historischen; en de partij komt maar niet. Het is dan ook wel, om er zijn goed hu meur aangenomen, dat de heer Brons veld in politici» ooit een goed humeur gehad heeft! bij te verliezen. Evenwel, de schrijver der „Stemmee- wil alle hoop nog niet opgeven. Het zou wreed zijn de illusie van den heer Bronsveld te willen verstoren. Het droombeeld van zijn zoogenaamde „middenpartij" is hem daarvoor te dier* baar. Hjj moge er zich mede blijven koesteren. En afgezien hiervan zegt hij één waar ding: zij, wier gevoelens de heer Van Hoogenhuyze uitsprak, kunnen inderdaad niet in de C.-H. Unie blijven. Hun plaats is elders. En niet ter Rechterzijde! „De Standaard" zegt in een drie-: star: Men vraagt ons, of het niet inconsequent is, (djat ons Kabinet de speelholen wil opruimen, en toch zelf de Staatslot e* ry in stand houdt. Er ligt zeer zeker inconsequentie in, al thans wat het beginsel betreft; ook in het Voorloopig Verslag is dit reeds opge merkt; maar toch staan beide gevallen niet geheel gelijk. Zij staan in zoovterre gelijk, dat in beide enkel bet lot of toeval beslist, en dat er van geen kunst, behendigheid of oefening sprake bij is. En ook hierin staan ze op één lyn, dat beide een aanmerkelijk winst cijfer opleveren. De Staatsloterij geeft telken jare zes ton gouds aan dc Schatkist. Maar al staan ze in deze beide kwesties geheel op één lijn, er bestaat toch tusschen beide tweeërlei zeer aanmerkelijk onder scheid. Ten eerste wórden in de speelholen zeer aanzienlijke sommen gewaagd, terwijl een Jot, zelfs een heel lot, in de Staats loterij niet over de honderd gulden loopt. In de speelholen wordt soms avond na avond twintig duizend en meer gulden ver loren bij de Staatsloterij waagt zelfs wie een vol lot neemt, weinig meer dan één gulden per dag. En ten tweede, bij de Staatsloterij bestaat zekerheid, dat het eer lijk toegaat, en dat de speler in volkomen bezonnenheid weten kan wat hij doet. In de speelholen daarentegen ontbreekt elke contróle, en wordt alles er op aangelegd, om de spelers in opgewonden toestand te doen geraken/tot zij ten leste niet meer weten wat ze doen. Hieruit make men nu niet op, dat we de Staatsloterij ook maar eenigszins ver goelijken. Wij blijven er onbekeerlijke te genstanders van, en zullen steeds op haar afschaffing blijven aandringen. Even beslist geven we toe, dat op het stuk van begin sel in consequentie te kort schiet, wie het speelhol sluit en zelf ten behoeve der Schat kist laat spelen. Onze opmerking strekt uitsluitend, om ook op dit punt de billijkheid in het oordeel niet te verzaken. Er zit aan het speelhol heel wat vast, wat bij de Staats loterij volstrekt is buitengesloten. De „Haagsche Courant" komt na teen bespreking van het ingediende wets ontwerp op de tabaksbelasting tot de volgende conclusie: „Onze slotsom is: dat, indien er een nieuwe belasting noo- dig is, de tabak zeker in de eerste plaats een artikel is, dat belast mag worden; dat echter een beduidend verhoogd in voerrecht noodlottig zou worden voor den tabakshandel, die een der bronnen is van onze volkswelvaart; dat dus inderdaad alleen het binnenland- sclie verbruik door een debietrecht mag worden getroffen; dat dit echter op do nu voorgestelde wijze zéér belemmerend en drukkend zijn zou, onevenredig bezwarend in verhouding tot de vermoedelijk onaanzienlijke netto- opbrengst ten dat alzoo het debietrecht met al zyn omhaal van registers, enz. moet worden vervangen door een „vergunningsrecht" (li* oentie), ingericht op de wyze, die bij d$ drankver gunningten proefhoudend is gebta ken omdat dan alleen, zonder inquisi* tonale maatregelen, aan handel en bedrijf de vrijheid wordt gewaarborgd, waarop de Nederlandscbe handelaar rechtmatig aam spraak mag maken." Onder bet opschrift Geen Kaast zegt „Land en Volk"; Het wetsontwerp, door de zes ministers ingediend, tot verbetering onzer kust* verdediging, moest aanvankelijk met bliksemsnelheid worden behandeldhet vaderland was in nood. Het vaderland is echter alweer gered; er is geen haast meer bijde Commis sie van Rapporteurs, rekening houdende met de broosheid van het menschelijk Ie* ven, is begonnen met zich door de photo grafie te laten vereeuwigen. De samen*, stelling van het verslag, zoo wordt bo richt, zak veel tijd vorderen. Over de ook door ons blad vermelde afschaffing der vastenwet door de oud-Kat holieken zegt „D e Tij d" Herhaaldelijk hebben wij te berichten gehad over de moderniseeriug, waaraan de oud-Katholieken hun geloofsleer en li turgie onderwerpen. De oude leerstellin gen worden geleidelijk gewijzigd, de vro me gebruiken losgelaten, de traditiën veis geten. Na de verwaarloozing van het ri tueel bij het toedienen van wijdingen, na de afschaffing van het Latijn als de litur gische taal, na het laten glippen van het priesterlijk celibaat en de verminkingen van devoties, die bij de vaderen nog in ©ere waren, wordt thans ook het vasten afgeschaft. De oud-Katholieke bisschoppen van Utrecht, Haarlem en Deventer dee Len dit in een „herderlijk schrijven voor den vastentijd" aan hun geestelijken en ge- loovigen mede. Zij noemen de vastenwet ondoelmatig en onbillijk, daar deze toch „door bijna niemand geheel onderhouden wordt" en vandaar maar tot „farizeesche deugd" aanleiding geeft. Dat dit ook de meening is van de oud- Katholieke geestelijken vertellen de bisschoppen verder is reeds gebleken op een vergadering, door ons in het jaar 1898 met hen te Utrecht gehouden. Alle daar aanwezige geestelijken achtten het onge- wenscht, het gebruik van bepaalde spijzen te verbieden en meer dan een deelde daar bij mede, dat ook vele leeken er evenzoo over dachten. Daar geestelijken en leeken liet volko* men eens waren over het geval, was da delijk de zaak gezond en aan. iederen pastoor werd vrijheid gegeven om in zijn parochie te laten vasten of niet. De bis schoppen vinden unaniem de vasten „een gebruik, dat toch in den grond niet meer te verdedigen is" en dus hebben zij thans „na rijp beraad besloten, alle wetten om trent de wijze van vasten voor onze Kerk op te heffen, zoodat van nu aan wel de vastentijd moet aangekondigd worden, maar met weglating van de besproken spijs wetten". Commentaar overbodig! Is er, zoo vraagt- heb „U trêohtsch D ag b 1 a d,f' in den lande een spontane beweging voor algemeen kies recht? Een vlammende geestdrift? Een heilig vuur der overtuiging? Of ook zelfs maar een redelijk vertrouwen, dat met en door het algemeen kiesrecht de politieke misère van het oogenblik een einde nemen zal? 't Is mogelijk dat die beweging, die geestdrift, dat vuur en dat vertrouwen er zijn. 't Is mogelijk, maar dan i loeien die bloemen wel heel erg in het verborgene. Waarneembaar is alleen een goeddeels in indolentie verzonken kiezerskorps, dat tien duizenden talrijker kon zijn, als men voor hot bekomen van de kiesbevoegdheid ook maar de onderteekening van een en kel formulier over had. Waarneembaar ia voorts een kunstmatig aangevangen en kunstmatig onderhouden agitatie van so ciaal-democratische partijgangers, die al lea op haren en Snaren zetten om hun volkspetitionnement niet in'het slib der lusteloosheid te doen vastloopon. Waar neembaar is ook, dat er een stelselmatig ontworpen huisbezoek, aangevuld door re- clame-optochten met muziek, noodig blijkt om wat handteekeningen bijoen te garen. Waarneembaar is verder, dat vrijzin nig-democraten, bij ontstentenis van een voldoend aantal eigen geestverwanten, al hun best doen om voor hun zelfstandig peti- tionnementje de handtóekening der Unie-1L benden te verkrijgen. Van Unie-liberalen, die op hun beurt door een paar zoetelijke ge schriftjes pogen te progageeren voor een strijdleus, die al sedert jaren door de so ciaal-democraten is doodgepraat. Onder het hoofd Eenlastige kwes tie zegt de „Provinciale Gronin- ge rOoura nt" Van tijd tot tijd komt weer de aloude kwestie voor den dag of er niet iets te doen is, om de h e o h t e n i s, die de geldboete vervangt, af te schaffen of daaraan een anderen vorm te geven. Als de groot© bezwaren tegen deze hech tenis gelden, dat rij onbillijk is, immers ongelijk drukt, en dat rij een groot deel van het publiek al te zeer vertrouwd maakt met het begrip gevangenis; want het subtiele onderscheid tusschen hechtenis en gevange nisstraf kan men het publiek nooit duidelijk maken ook al houdt men de huizen van be waring en de gevangenissen zoo ver moge lijk van elkaar gescheiden. Nu drukken alle straffen zeer ongelijk. Reeds de instelling van een strafvervolging heeft op versohillende individuen geheel verschillende uitwerking De een wordt er geheel door geknakt, een ander komt daar van nauwelijks onder den indruk. De ge vangenisstraf zelf, die inderdaad juist ge propageerd is als gelijk reoht voor ieder, werkt zeer zeker ook al ongelijk, naarmate de delinquent een grove natuur is of een verfijnde natuur met zwakke zenuwen. Maar toegegeven moet toch worden, dat vooral de, geldboete vervangende, hechte nis, een in zijn aard zeer ongelijke straf is, die in veel gevallen den niet welgestelde bijzonder hard kan treffen. Men stelle zich slechts de vraag: Hoeveel 'gulden zou ik bereid zijn te betalen, om niet een dag hechtenis te behoeven te onder gaan? Voor mensöhen, die absoluut geen geld en absoluut geen welgestelde relaties hebben, is deze vraag gauw beantwoord. De grens van hun be taalvermogen ia hier spoe dig bereikt. Doch de bezitters van vermo gens van tien, twintig, dertig duizend gul den mogen zioh deze vraag eens voorteggen. Tien tegen één, dat zij ten slotte bereid zou den zijn om 1/10, 1/5, 1/2, ja meer van hun vermogen op te offeren om de schande te ontgaan van met de gevangenis te hebben kennis gemaakt, om ook de groot© ongun stige materieele gevolgen, welke uit zoo'n gevangenschap voor hen zouden kunnen voortvloeien, te vermijden. Nu weet men, dat gTOote boeten in ons strafwetboek hoog©, hoog© uitzondering zijn. In verreweg de meeste gevallen be- teekent de geldboete voor den welgestelden overtreder slechts een kleinigheid. Geen oogenblik behoeft hij in beraad te staan of hij de 25, 50, 100 of 200 gulden, die men hom heeft opgelegd, ook wellicht zal verdienen, door die uit te ziuten. Terwijl daarentegen in veel gevallen voor de menschen, die met 10 gulden per week met een gezin moeten rondkomen, een geldboete van f 10 een on bereikbaar hoog bedrag is, dat zelfs niet vergelijkbaar is met een evenredig groot gedeelte van het inkomen van iemand, die veel meer verdiensten heeft. Neem bijv. iemand, die f 3000 verdient, dus pl.m. f 60 per week Nu kan men toch onmogelijk vol houden, dat het voor laatstgenoemde even moeilijk is de f 60 bijeen te brengen als voor eerstgenoemde f 10. En toch zou zoo op het eerBte gezioht een verhouding van 6 1 in dit geval een billijke verhouding schijnen. Ons zou het dus een groote verbetering in de regeling der boete schijnen, wanneer men met deze feiten meer rekening kon houden en hield, wanneer dus de wet den rechter veel grooter vrijheid gaf om de ver houding 'tusschen boete en de daarvoor in de plaats tredende hechtenis in ieder geval zoo te bepalen, dat de keuze tusschen beta len en hechtenis-ondergaan voor iederen delinquent in even hooge mate bestond. Het ligt natuurlijk voor de hand dat dit niet gemakkelijk zal zijn en dat de boeten in sommige gevallen bijzonder groot zullen moeten rijn, zullen zij in dezelfde verhou ding staan tot de vervangende hechtenis als van een geheel onbemiddeld man een heel klein bedrag. Het ligt al evenzeer voor de hand, dat men bij de bepaling der boete zoozeer lettend op de vervangende hechtenis te veel daaraan en te weinig aan de boete denkt. Doch wat gebeurt er, wanneer men an dersom te werk gaat? Van tweeën één: óf men schept hier de ergerlijkste reohtsongolijl heid door den een naar de gevangenis (lees: hechtenis) te zen den voor hetzelfde bedrijf, waarvóór een an der een bedragje betaalt, waarvan hij het genus in liet dageb'jksch leven zelf niet merkt. Of men gaat nog verder gelijk thans velea in Duitsohland doen en eieoht, dat de vervangende hechtenis ge schrapt wordt. Maar wat dan? Dan komt men weer in een nieuwe onbil lijkheid Op den welgestelden kan men na tuurlijk gemakkelijk de boete verhalen. Dooh hoe zal het gaan met de min-wel- gestelden? Zei de Staat daar ir zeer veel gevallen niet eenvoudig nul op het rekest krijgen, wanneer hij zonder eenig extra dwangmiddel om betaling der boete komt* En zal men zoodoende niet de rechtspraak in discrediet brengen, waar zij allerlei uit spraken zal hebben te doen, die van te vo ren gedoemd zajn om nooit te worden uit gevoerd? Wi} gevoelen dan ook niet veel voor deze methode, die door de nieuwe beweging te gen de onbillijkheid van deze straf vooral in Duitsohland wordt aangeprezen. Doch wel achten wij het een verdienste van hen, die deze beweging op het getouw hebben gezet, dat zij dit vraagstuk weer eens aan de orde hebben gesteld, hetwelk een volmaakt goede oploesing nog nergens gevonden heeft, voor zoover wij weten. Ongediplomeerde geneesmeesters. „De Standaard" komt op voor de onge* diplomeerde geneesmeesters, waaronder, naar de meening van het blad, mannen zijn, wier kennis en geneesmiddelen zich meerdere malen probaat hebben bewezen, Het slot van het artikel luidt Het wordt dan metterdaad ook hoog tijd, dat hier een uitweg worde geopend. Tegen echte chariatannerie moet de wet blijven waken, maar ze mag niet voortgaan het feitelijk genezen te belemmeren, veel minder iemand, die metterdaad ge* nas, by rechterlijk vonnis laten veroorde^n len. Reeds vroeger bevalen we ten dezen hef openstellen van een gelegenheid tot oil* derzoek aan, met het doel, om liep bef onderzoek gunstig af, aan hem, die zich. voor het onderzoek aanbood, een akte te geven, die hem het gebruik van het mid* del, dat hij had uitgevonden, vrijelijk toe-, stond. Natuurlijk niet een onderzoek van hef middel zelf. Het is toch alleszins billijk, dat iemand, die zulk een middel uitvond, het octrooi van zijn uitvinding behoude, en er zijn bate by vinde. Zulk een middel draagt uit den aard der zaak een gehteim karakter. Er zou eesn tyd kunnen bepaald worden, bijv. van tien jaren, waarna heC publiek zou moeten worden, of ook koi, men het hem afkoopenmaar iemand dwiiw gen om aanstonds zijn geheim publiek, t© maken, kan men niet. Het komt altoos op het genezen aan, ten op het genezen alleen. Het orderzoek zou derhalve in niets anders kunnen bc staan, dan in het nemen van een proef met een vooraf te bepalen aantal patiën* ten. Bleek dan, dat metterdaad een belang* rijk aantal van die patiënten baat by het middel vond, zoodat men erkennen moest* dat deze k ran ken metterdaad genezen waren, en herhaalde zich dit verschijnsel op eenigszins beteekenende wijze, dan was de kwestie uitgemaakt, en had men dank* baar de hulp te aanvaarden, die zulk eau privaat persoon voor de genezing oer kranken bood. Wel blijft dan nog het moeilijke vraag* stuk van de diagnose. Maar ook hierby vergete men niet, dat tal en tal van doei toren ook zeiven gedurig in de diagnose; mistasten; zoozeer mistasten, dat, als een tweede dokter wordt ingeroepen, deze ma r al te dikwijls een geheel andere diagnc geeft. Waar bovendien bij is op te mer* Het is in den vroegen morgen. Kurt Felsing, een knappe, jonge officier. Staat tegenover eet» gebrande» en gebaar- !den kameraad. Zij staan op dertig pas afstands van elkaar. De secondanten geven liet teeken. Bei den richten de pistolen. De scholen knal len. Een rilling gaat door de aanwezigen. Kurt slaat met dc armen in de lucht, pjn knieën buigen. Hij valt. Daar ligt hij in de sneeuw met door- Schoten hoofd; zijn bloed kleurt de natte Sneeuw donkerrood. Dc secondanten snel len toe, tillen hem op. De dokter consta teert den dood en de eerekwestie is uit tie voeten. Het eerste, wat nu aioet gebeuren, is Htet het regiment mee te deelen, en Kurts oude moeder op het voorgevallene voor te bereiden; zijn moeder, die van na af yan haar oenigen steun is beroofd. Beling werd opgedragen zich zoo goed mogelijk van deze taak te kwijten. Mevrouw Felsing had juist aan de ont bijttafel plaats genomen, toen Beling som ber en wanhopend dc kamer binnenkwam, „Neen maar, hoe aartftg is datl Je drinkt toch een kop thee met me Je komt zeker voor Kurt riep de oude dame verheugd uit. toen haai' matineuze bezoeker binnen kwam. B-eliag stond verpletterd. „Neen, ik wou slechts eventjes komen kijken." „Kurt slaapt nog. Ge moet hem niet kwalijk nemen. Vannacht heeft hij voort durend in zijn kamer op en neer geioo- pen. Ik heb bevolen, dat men hem niet moest wekken: het is immers Zondag 1 Heeft u misschien iets voor hem?" „Neen, volstrekt niet; ik"... „Maar zal ik hem toch maar wekken?" „Neen, dank u, doe geen moeite." Beling balde wanhopig de handen, zon der te weten, hoe hij moest beginnen. Mevrouw Felsing liet zich nu toch niet langer terughouden. „Wat denkt je nu wel, jonge man," zeide zij goedig, toen zij uit de kamer van haar zoon terugkwam, „ik zit hier en pas er voor op, ook maar met een kopje te rinkelen, om hem niet in den slaap te storen, en daar is de vogel reeds lang uitgevlogen. Maar ga toch zitten en drink een kop thee." Zjj glimlachte «o voegde er zacht aan toe: „Wat is et- bij ons in laatsfen $4 veel nieuws gebeurd! Kurt, die het hart steeds op de long heeft, hoeft je zeker alles verteld. Toen hij vannacht niet sla pen kon, heelt hij weer voortdurend over zijn Lize gefantaseerd Altijd, als hij 's nachts zoo aan het fantasoeren is, gaat hij den volgenden morgen naar haar toe Om één ding bid ik voortdurend: dat hij in mijn oude dagen vreugde zal bren gen. Ik geloof zeker, dat in het oogen blik, dat Kurt en Lize man en vrouw worden, al mijn ivenschen vervuld wor den. Hoe gelukkig zal ik dan zijnl Bui ten Kurt heb ik niets noodig. Het koste lijkste voor mij is zijn geluk. Herinner je je al die moeilijkheden met het geld? Nu is alles in orde. Ik heb mijn jongen het noodige verschaft, zoodat zij daarom morgen al wel trouwen kunnen. En Lize heeft mij een brief geschreven; o, zulk een mooien brief, Wat een allerliefst meisje is zjj toch 1" Dat alles hoorde Beling aan en het was hem of hij op naalden zat. Hij wilde haar in de rede vallen; haar zeggen, dat alles voorbij was, dat al haar verwach tingen binnenkort weg zouden zijn; dat Kurt zou worden doodgeschoten, maar hü zweeg. Als hjj in die edele, trouwe oogen keek, dan werd ó/ti Veel als toegeknroeoj HÜ kon niet. De oude vrouw bemerkte niets; geheel met haar eigen gedachten bezig, ging zjj voort: „Ik heb ook voor jou een groet.... Zij mag je zoo gaarne. Wil je den brief hooren Voorzichtig haalde zij den brief uit het couvert en begon te lezen: „Lieve mevrouw von Felsing! Nu zal eindelijk de tijd komen, dat ik u mijn lieve moeder noemen kan. Ik ver lang daar zeer naar en hoop, dat het spoedig zijn zal Zij hield od en keek met vochtige oogen glimlachend tot Beling op. „Dat ziet gij," zei ze. Maar tegelijker-, tijd bemerkte ze, dat zijn oogen vochtig werden. Zij stond op en legde haar be vende hand op zijn hoofd. „Ik dank je, beste Beling," zei ze ge roerd. „Ik heb altijd wel geweten, dat gij en Kurt niet alleen vrienden, maar ook broeders zijt. Vergeef mij. Ik ben zoo onuitsprekelijk gelukkig. God zij geloofd en gedankt!" En stil stroomden dë tranen de oude vrouw over de wangen. Beling verloor geheel zijn zelfbeheer-: sching. Hij greep haar magere hand en bedekte deze met kussen. De tranen dreig den hgm te verstikken. Geen woord kon hij uitbrengen. Had niet hij, zijn vriend, het lijdzaam toegelaten, dat men de pisto len op Kurt's borst richtte? Had luj, zijn broeder, niet zelf den afstand afgemeten en de wapens geladen Dat alles had hij koud en rustig kunnen doen - En nu zat hij daar, de „vriend en broeder", en hjj vermocht niet zijn plicht te doen Hg verachtte zichzelf, maar hij kor deze vreeselgke waarheid niet uitspreken.- Zoo zat hij daar; de tijd verliep. En steeds mieer verlieten hem de krachten, om haar van deze laatste gelukkige minuten re beroovesn. Wat zou hjj haar zeggen? Hoe zou hg haai voorbereiden Duizendvoudig verwenschte hij alle duels en afie heldhaftigheid. Zwijgend greep hjj haar hand, drukte ze nogmaals aan zijn lippen, Jiep, zijn gelaat in de handen ver borgen, de deur uit; trok zijn jas aan en rende 't huis uit, zonder iets te zeggen. De oude vrouw staarde hem verbaasd na en dacht: „Misschien heeft Hg haar zelf wel lieft De armel" En toen verzonk zij weer in gepeins! over bet groote, zoo dichtbijzijnde geluk van haar zoov-, een geluk, dat haai; zoo onwankelbaar zeker oo volmaakt toe- Ktaun

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 9