ISo, IS 60S
LUlllSCH DAGBLAD, Zaterdag* IS Dfaart. Ëorste Blad.
Anno 1911.
PERSOVERZICHT.
EEN MOEILIJKE OPDRACHT.
r De „Kroniek" des* „S fern men. vöör
{Waarheid en Vrede" geeft eea na
betrachting over de vergadering der
.Christely k-Historische Unie en
schrijft o. m.
Zij, die hadden gedacht, dat daar flink
jfen krachtig positie zou worden genomen
idoor deze fractie van „de coalitie", zijn
bedrogen uitgekomen. De bijeenkomst had
meer van een classicaie vergadering dan
yan een politiek en partijdag. Predikanten
pf ex-predikanten waren gedurig aan het
voord, en in de redevoeringen van de hoe
ren Lohman en Van der Hoop was veel,
idat aan een ouderling der gemeente deed
idenken. Zooals door anderen reeds is op
gemerkt: de eigenlijk-gelegde politieke
kwesties, die nu aan de orde zijn, wer
den niet of nauwelijks aangeroerd. Het
kiesrecht, de verzekeringswetten, de tarie
ven-kwestie, en de kustverdediging bleven
yrij wel onbesprolcen.
De Unie zelf werd aan de orde gesteld,
f&i wel haar reden van bestaan, haar
verhouding tot de anti-revolutionairen en
Roomschen, en tot de Ned.-Herv. ICerk.
Harde dingen werden over haar gezegd
idoor leden en bestuursleden. Ds. Vah Hoo-
jgenhuyze herhaalde zijn requisitoir. Heeft
men hem uitgeworpen? Neen! Is hij te
ruggetreden Neen. hij; maar de verga
dering was kennelijk met haar positie ver-.
Jegen. Men moest toegeven, dat men leefde
bij cLö gratie der boadgenooten. En als
bewijs, dat men toch zelfstandig was, werd
weinig moer aangevoerd dan de stemming
yoor de subsidie aan de Openbare Lees
zalen. Toen was men toch nadrukkelijk als
Protestant opgetreden Of de heer Van
Idsinga tegenwoordig was, is mij niet be
kend, maar deze christelijk-historische af
gevaardigde heeft mede liet amendement
ondeiteekend, dat de genoemde subsidie
wou ingetrokken zien. Sterk gekleurd is
het protestantsche karakter der Unie niet,
|en zij is nog verre van hetgeen de heer
Van Hoogenhuyze c, s. verlangen, t. w. een
pverwegend Hervormde groep. Zucht tot
zelfbehoud of zetelbehoud gaf toch eigen
lijk den doorslag. Een eigen politiek stand
punt trad niet in het licht. Dat de Room-
Schen niet goed te spreken zijn over de
uitlatingen van vele christelijk-historischen,
Is licht te begrijpen. Zij moeten om d©n
wille van de coalitie heel wat hooren en
iaanhooren. Wanneer zij na zichzelven prij
ken over hun edelmoedigheid en verge
vensgezindheid, denken wij daar het onze
Van. Zij coaliseeren zelfs met de christ.-
historischen, zoo lang zy er voordeel in
zien voor hun partij. Brengt haar belang
fnec, dat zij de liberale steunen, dan krij
gen wij een herhaling van hetgeen in de
klagen van Thorbecke gebeurde.
Er zal nu nóg eens een buitengewone
Vergadering plaats hebben van de Christ.-
Historische Unie, en het laat zich'aanzien,
idat ook daar niets buitengewoons zal
plaats hebben. Men had laten verluiden,
dat men zich bepaald los zou maken van
dr. Kuyper; doch het gebeurde niet, en
bet zal niet gebeuren, zoolang men macht,
(d. w. z. zetels in de Kamer stelt boven
alles; zoolang men het persoonlijk geloof
niet losmaakt van economische en poli
tieke kwesties.
Een eigenaardige vrees schemerde heen
Sloor hetgeen de „Nieuwe Rotter-
Öamsche Courant" schreef over de
Unie-vergade ring. Dat blad schrijft, het
mogelijk te achten, dat de vrije liberalen
jen de chr.-historischen tot op dichten af
stand tot elkander naderen. Ware dat het
geval, dan zou daardoor de kracht van
de ,,linksche" partijen, of wil men van de
liberalen al weder schade lijden. Het Rot
terdam sch orgaan is daarvoor ten zeerste
beducht. Wij, van onze zjjde, zouden er
bns hartelijk in verheugen, indien man-
Hen, die wij niet behoeven te noemen,
maar die ieder kent als sieraden van de
Kamer, en als goede protestanten, met
ben fractie van de christelijk-historischen
bon middenpartij hielpen vormen, die nu
ontbreekt. Wij hopen nog altijd, dat vóór
!do eerstvolgende Kamerverkiezing de door
ons aangeduide toenadering plaats zal vin
tien. Maar dan moet het in de Unie tot
ben verklaring of tot een scheuring komen.
Op den duur kunnen zij, wier gevoelens
tie heer Van Hoogenlmyze uitsprak, niet
in de Unie blijven, gelijk zij nu is. En van
tie vrije liberoJeu zou men dan verwach
tten mogen, dat zij toonen zouden metten
daad geen strijd te zien en te dulden
tusscben liberale politiek en christelijke
belijdenis.
MHbt Cenfrüm" feekent hierbij aanl
Dr. Bronsveld is niet tevreden.
Het anti-papisme tri urn f eerde er nret,
ten dit stemt den Ut rechts eken kroniek*
schrijver onaangenaam.
Een middenpartij wil hp, een midden*
partij van conservatief-liberalen en anti
papistische christelijk-historischen; en de
partij komt maar niet.
Het is dan ook wel, om er zijn goed hu
meur aangenomen, dat de heer Brons
veld in politici» ooit een goed humeur
gehad heeft! bij te verliezen.
Evenwel, de schrijver der „Stemmee-
wil alle hoop nog niet opgeven.
Het zou wreed zijn de illusie van den
heer Bronsveld te willen verstoren.
Het droombeeld van zijn zoogenaamde
„middenpartij" is hem daarvoor te dier*
baar.
Hjj moge er zich mede blijven koesteren.
En afgezien hiervan zegt hij één waar
ding: zij, wier gevoelens de heer Van
Hoogenhuyze uitsprak, kunnen inderdaad
niet in de C.-H. Unie blijven.
Hun plaats is elders.
En niet ter Rechterzijde!
„De Standaard" zegt in een drie-:
star:
Men vraagt ons, of het niet inconsequent
is, (djat ons Kabinet de speelholen wil
opruimen, en toch zelf de Staatslot e*
ry in stand houdt.
Er ligt zeer zeker inconsequentie in, al
thans wat het beginsel betreft; ook in
het Voorloopig Verslag is dit reeds opge
merkt; maar toch staan beide gevallen niet
geheel gelijk.
Zij staan in zoovterre gelijk, dat in beide
enkel bet lot of toeval beslist, en dat er
van geen kunst, behendigheid of oefening
sprake bij is. En ook hierin staan ze op
één lyn, dat beide een aanmerkelijk winst
cijfer opleveren. De Staatsloterij geeft
telken jare zes ton gouds aan dc Schatkist.
Maar al staan ze in deze beide kwesties
geheel op één lijn, er bestaat toch tusschen
beide tweeërlei zeer aanmerkelijk onder
scheid. Ten eerste wórden in de speelholen
zeer aanzienlijke sommen gewaagd, terwijl
een Jot, zelfs een heel lot, in de Staats
loterij niet over de honderd gulden loopt.
In de speelholen wordt soms avond na
avond twintig duizend en meer gulden ver
loren bij de Staatsloterij waagt zelfs wie
een vol lot neemt, weinig meer dan één
gulden per dag. En ten tweede, bij de
Staatsloterij bestaat zekerheid, dat het eer
lijk toegaat, en dat de speler in volkomen
bezonnenheid weten kan wat hij doet. In
de speelholen daarentegen ontbreekt elke
contróle, en wordt alles er op aangelegd,
om de spelers in opgewonden toestand
te doen geraken/tot zij ten leste niet meer
weten wat ze doen.
Hieruit make men nu niet op, dat we
de Staatsloterij ook maar eenigszins ver
goelijken. Wij blijven er onbekeerlijke te
genstanders van, en zullen steeds op haar
afschaffing blijven aandringen. Even beslist
geven we toe, dat op het stuk van begin
sel in consequentie te kort schiet, wie het
speelhol sluit en zelf ten behoeve der Schat
kist laat spelen.
Onze opmerking strekt uitsluitend, om
ook op dit punt de billijkheid in het
oordeel niet te verzaken. Er zit aan het
speelhol heel wat vast, wat bij de Staats
loterij volstrekt is buitengesloten.
De „Haagsche Courant" komt na
teen bespreking van het ingediende wets
ontwerp op de tabaksbelasting tot
de volgende conclusie:
„Onze slotsom is:
dat, indien er een nieuwe belasting noo-
dig is, de tabak zeker in de eerste plaats
een artikel is, dat belast mag worden;
dat echter een beduidend verhoogd in
voerrecht noodlottig zou worden voor den
tabakshandel, die een der bronnen is van
onze volkswelvaart;
dat dus inderdaad alleen het binnenland-
sclie verbruik door een debietrecht mag
worden getroffen;
dat dit echter op do nu voorgestelde
wijze zéér belemmerend en drukkend zijn
zou, onevenredig bezwarend in verhouding
tot de vermoedelijk onaanzienlijke netto-
opbrengst
ten dat alzoo het debietrecht met al zyn
omhaal van registers, enz. moet worden
vervangen door een „vergunningsrecht" (li*
oentie), ingericht op de wyze, die bij d$
drankver gunningten proefhoudend is gebta
ken omdat dan alleen, zonder inquisi*
tonale maatregelen, aan handel en bedrijf
de vrijheid wordt gewaarborgd, waarop de
Nederlandscbe handelaar rechtmatig aam
spraak mag maken."
Onder bet opschrift Geen Kaast zegt
„Land en Volk";
Het wetsontwerp, door de zes ministers
ingediend, tot verbetering onzer kust*
verdediging, moest aanvankelijk met
bliksemsnelheid worden behandeldhet
vaderland was in nood.
Het vaderland is echter alweer gered;
er is geen haast meer bijde Commis
sie van Rapporteurs, rekening houdende
met de broosheid van het menschelijk Ie*
ven, is begonnen met zich door de photo
grafie te laten vereeuwigen. De samen*,
stelling van het verslag, zoo wordt bo
richt, zak veel tijd vorderen.
Over de ook door ons blad vermelde
afschaffing der vastenwet door
de oud-Kat holieken zegt „D e Tij d"
Herhaaldelijk hebben wij te berichten
gehad over de moderniseeriug, waaraan
de oud-Katholieken hun geloofsleer en li
turgie onderwerpen. De oude leerstellin
gen worden geleidelijk gewijzigd, de vro
me gebruiken losgelaten, de traditiën veis
geten. Na de verwaarloozing van het ri
tueel bij het toedienen van wijdingen, na
de afschaffing van het Latijn als de litur
gische taal, na het laten glippen van het
priesterlijk celibaat en de verminkingen
van devoties, die bij de vaderen nog in
©ere waren, wordt thans ook het vasten
afgeschaft. De oud-Katholieke bisschoppen
van Utrecht, Haarlem en Deventer dee
Len dit in een „herderlijk schrijven voor den
vastentijd" aan hun geestelijken en ge-
loovigen mede. Zij noemen de vastenwet
ondoelmatig en onbillijk, daar deze toch
„door bijna niemand geheel onderhouden
wordt" en vandaar maar tot „farizeesche
deugd" aanleiding geeft.
Dat dit ook de meening is van de oud-
Katholieke geestelijken vertellen de
bisschoppen verder is reeds gebleken op
een vergadering, door ons in het jaar 1898
met hen te Utrecht gehouden. Alle daar
aanwezige geestelijken achtten het onge-
wenscht, het gebruik van bepaalde spijzen
te verbieden en meer dan een deelde daar
bij mede, dat ook vele leeken er evenzoo
over dachten.
Daar geestelijken en leeken liet volko*
men eens waren over het geval, was da
delijk de zaak gezond en aan. iederen
pastoor werd vrijheid gegeven om in zijn
parochie te laten vasten of niet. De bis
schoppen vinden unaniem de vasten „een
gebruik, dat toch in den grond niet meer
te verdedigen is" en dus hebben zij thans
„na rijp beraad besloten, alle wetten om
trent de wijze van vasten voor onze Kerk
op te heffen, zoodat van nu aan wel de
vastentijd moet aangekondigd worden,
maar met weglating van de besproken spijs
wetten".
Commentaar overbodig!
Is er, zoo vraagt- heb „U trêohtsch
D ag b 1 a d,f' in den lande een spontane
beweging voor algemeen kies
recht? Een vlammende geestdrift? Een
heilig vuur der overtuiging? Of ook zelfs
maar een redelijk vertrouwen, dat met en
door het algemeen kiesrecht de politieke
misère van het oogenblik een einde nemen
zal?
't Is mogelijk dat die beweging, die
geestdrift, dat vuur en dat vertrouwen er
zijn. 't Is mogelijk, maar dan i loeien die
bloemen wel heel erg in het verborgene.
Waarneembaar is alleen een goeddeels
in indolentie verzonken kiezerskorps, dat
tien duizenden talrijker kon zijn, als men
voor hot bekomen van de kiesbevoegdheid
ook maar de onderteekening van een en
kel formulier over had. Waarneembaar ia
voorts een kunstmatig aangevangen en
kunstmatig onderhouden agitatie van so
ciaal-democratische partijgangers, die al
lea op haren en Snaren zetten om hun
volkspetitionnement niet in'het slib der
lusteloosheid te doen vastloopon. Waar
neembaar is ook, dat er een stelselmatig
ontworpen huisbezoek, aangevuld door re-
clame-optochten met muziek, noodig blijkt
om wat handteekeningen bijoen te garen.
Waarneembaar is verder, dat vrijzin
nig-democraten, bij ontstentenis van een
voldoend aantal eigen geestverwanten, al
hun best doen om voor hun zelfstandig peti-
tionnementje de handtóekening der Unie-1L
benden te verkrijgen. Van Unie-liberalen,
die op hun beurt door een paar zoetelijke
ge schriftjes pogen te progageeren voor een
strijdleus, die al sedert jaren door de so
ciaal-democraten is doodgepraat.
Onder het hoofd Eenlastige kwes
tie zegt de „Provinciale Gronin-
ge rOoura nt"
Van tijd tot tijd komt weer de aloude
kwestie voor den dag of er niet iets te doen
is, om de h e o h t e n i s, die de geldboete
vervangt, af te schaffen of daaraan
een anderen vorm te geven.
Als de groot© bezwaren tegen deze hech
tenis gelden, dat rij onbillijk is, immers
ongelijk drukt, en dat rij een groot deel van
het publiek al te zeer vertrouwd maakt met
het begrip gevangenis; want het subtiele
onderscheid tusschen hechtenis en gevange
nisstraf kan men het publiek nooit duidelijk
maken ook al houdt men de huizen van be
waring en de gevangenissen zoo ver moge
lijk van elkaar gescheiden.
Nu drukken alle straffen zeer ongelijk.
Reeds de instelling van een strafvervolging
heeft op versohillende individuen geheel
verschillende uitwerking De een wordt er
geheel door geknakt, een ander komt daar
van nauwelijks onder den indruk. De ge
vangenisstraf zelf, die inderdaad juist ge
propageerd is als gelijk reoht voor ieder,
werkt zeer zeker ook al ongelijk, naarmate
de delinquent een grove natuur is of een
verfijnde natuur met zwakke zenuwen.
Maar toegegeven moet toch worden, dat
vooral de, geldboete vervangende, hechte
nis, een in zijn aard zeer ongelijke straf
is, die in veel gevallen den niet welgestelde
bijzonder hard kan treffen.
Men stelle zich slechts de vraag: Hoeveel
'gulden zou ik bereid zijn te betalen, om niet
een dag hechtenis te behoeven te onder
gaan? Voor mensöhen, die absoluut geen
geld en absoluut geen welgestelde relaties
hebben, is deze vraag gauw beantwoord. De
grens van hun be taalvermogen ia hier spoe
dig bereikt. Doch de bezitters van vermo
gens van tien, twintig, dertig duizend gul
den mogen zioh deze vraag eens voorteggen.
Tien tegen één, dat zij ten slotte bereid zou
den zijn om 1/10, 1/5, 1/2, ja meer van hun
vermogen op te offeren om de schande te
ontgaan van met de gevangenis te hebben
kennis gemaakt, om ook de groot© ongun
stige materieele gevolgen, welke uit zoo'n
gevangenschap voor hen zouden kunnen
voortvloeien, te vermijden.
Nu weet men, dat gTOote boeten in ons
strafwetboek hoog©, hoog© uitzondering
zijn. In verreweg de meeste gevallen be-
teekent de geldboete voor den welgestelden
overtreder slechts een kleinigheid. Geen
oogenblik behoeft hij in beraad te staan of
hij de 25, 50, 100 of 200 gulden, die men hom
heeft opgelegd, ook wellicht zal verdienen,
door die uit te ziuten. Terwijl daarentegen
in veel gevallen voor de menschen, die met
10 gulden per week met een gezin moeten
rondkomen, een geldboete van f 10 een on
bereikbaar hoog bedrag is, dat zelfs niet
vergelijkbaar is met een evenredig groot
gedeelte van het inkomen van iemand, die
veel meer verdiensten heeft. Neem bijv.
iemand, die f 3000 verdient, dus pl.m. f 60
per week Nu kan men toch onmogelijk vol
houden, dat het voor laatstgenoemde even
moeilijk is de f 60 bijeen te brengen als voor
eerstgenoemde f 10.
En toch zou zoo op het eerBte gezioht
een verhouding van 6 1 in dit geval een
billijke verhouding schijnen.
Ons zou het dus een groote verbetering
in de regeling der boete schijnen, wanneer
men met deze feiten meer rekening kon
houden en hield, wanneer dus de wet den
rechter veel grooter vrijheid gaf om de ver
houding 'tusschen boete en de daarvoor in
de plaats tredende hechtenis in ieder geval
zoo te bepalen, dat de keuze tusschen beta
len en hechtenis-ondergaan voor iederen
delinquent in even hooge mate bestond.
Het ligt natuurlijk voor de hand dat dit
niet gemakkelijk zal zijn en dat de boeten
in sommige gevallen bijzonder groot zullen
moeten rijn, zullen zij in dezelfde verhou
ding staan tot de vervangende hechtenis
als van een geheel onbemiddeld man een
heel klein bedrag. Het ligt al evenzeer voor
de hand, dat men bij de bepaling der
boete zoozeer lettend op de vervangende
hechtenis te veel daaraan en te weinig
aan de boete denkt.
Doch wat gebeurt er, wanneer men an
dersom te werk gaat?
Van tweeën één: óf men schept hier de
ergerlijkste reohtsongolijl heid door den een
naar de gevangenis (lees: hechtenis) te zen
den voor hetzelfde bedrijf, waarvóór een an
der een bedragje betaalt, waarvan hij het
genus in liet dageb'jksch leven zelf niet
merkt. Of men gaat nog verder gelijk
thans velea in Duitsohland doen en
eieoht, dat de vervangende hechtenis ge
schrapt wordt.
Maar wat dan?
Dan komt men weer in een nieuwe onbil
lijkheid Op den welgestelden kan men na
tuurlijk gemakkelijk de boete verhalen.
Dooh hoe zal het gaan met de min-wel-
gestelden? Zei de Staat daar ir zeer veel
gevallen niet eenvoudig nul op het rekest
krijgen, wanneer hij zonder eenig extra
dwangmiddel om betaling der boete komt*
En zal men zoodoende niet de rechtspraak
in discrediet brengen, waar zij allerlei uit
spraken zal hebben te doen, die van te vo
ren gedoemd zajn om nooit te worden uit
gevoerd?
Wi} gevoelen dan ook niet veel voor deze
methode, die door de nieuwe beweging te
gen de onbillijkheid van deze straf vooral in
Duitsohland wordt aangeprezen. Doch wel
achten wij het een verdienste van hen, die
deze beweging op het getouw hebben gezet,
dat zij dit vraagstuk weer eens aan de
orde hebben gesteld, hetwelk een volmaakt
goede oploesing nog nergens gevonden
heeft, voor zoover wij weten.
Ongediplomeerde geneesmeesters.
„De Standaard" komt op voor de onge*
diplomeerde geneesmeesters, waaronder,
naar de meening van het blad, mannen
zijn, wier kennis en geneesmiddelen zich
meerdere malen probaat hebben bewezen,
Het slot van het artikel luidt
Het wordt dan metterdaad ook hoog
tijd, dat hier een uitweg worde geopend.
Tegen echte chariatannerie moet de wet
blijven waken, maar ze mag niet voortgaan
het feitelijk genezen te belemmeren,
veel minder iemand, die metterdaad ge*
nas, by rechterlijk vonnis laten veroorde^n
len.
Reeds vroeger bevalen we ten dezen hef
openstellen van een gelegenheid tot oil*
derzoek aan, met het doel, om liep bef
onderzoek gunstig af, aan hem, die zich.
voor het onderzoek aanbood, een akte te
geven, die hem het gebruik van het mid*
del, dat hij had uitgevonden, vrijelijk toe-,
stond.
Natuurlijk niet een onderzoek van hef
middel zelf. Het is toch alleszins billijk,
dat iemand, die zulk een middel uitvond,
het octrooi van zijn uitvinding behoude, en
er zijn bate by vinde. Zulk een middel
draagt uit den aard der zaak een gehteim
karakter. Er zou eesn tyd kunnen bepaald
worden, bijv. van tien jaren, waarna heC
publiek zou moeten worden, of ook koi,
men het hem afkoopenmaar iemand dwiiw
gen om aanstonds zijn geheim publiek, t©
maken, kan men niet.
Het komt altoos op het genezen aan,
ten op het genezen alleen. Het orderzoek
zou derhalve in niets anders kunnen bc
staan, dan in het nemen van een proef
met een vooraf te bepalen aantal patiën*
ten. Bleek dan, dat metterdaad een belang*
rijk aantal van die patiënten baat by het
middel vond, zoodat men erkennen moest*
dat deze k ran ken metterdaad genezen
waren, en herhaalde zich dit verschijnsel
op eenigszins beteekenende wijze, dan was
de kwestie uitgemaakt, en had men dank*
baar de hulp te aanvaarden, die zulk eau
privaat persoon voor de genezing oer
kranken bood.
Wel blijft dan nog het moeilijke vraag*
stuk van de diagnose. Maar ook hierby
vergete men niet, dat tal en tal van doei
toren ook zeiven gedurig in de diagnose;
mistasten; zoozeer mistasten, dat, als een
tweede dokter wordt ingeroepen, deze ma r
al te dikwijls een geheel andere diagnc
geeft. Waar bovendien bij is op te mer*
Het is in den vroegen morgen.
Kurt Felsing, een knappe, jonge officier.
Staat tegenover eet» gebrande» en gebaar-
!den kameraad. Zij staan op dertig pas
afstands van elkaar.
De secondanten geven liet teeken. Bei
den richten de pistolen. De scholen knal
len. Een rilling gaat door de aanwezigen.
Kurt slaat met dc armen in de lucht,
pjn knieën buigen. Hij valt.
Daar ligt hij in de sneeuw met door-
Schoten hoofd; zijn bloed kleurt de natte
Sneeuw donkerrood. Dc secondanten snel
len toe, tillen hem op. De dokter consta
teert den dood en de eerekwestie is uit
tie voeten.
Het eerste, wat nu aioet gebeuren, is
Htet het regiment mee te deelen, en Kurts
oude moeder op het voorgevallene voor
te bereiden; zijn moeder, die van na af
yan haar oenigen steun is beroofd.
Beling werd opgedragen zich zoo goed
mogelijk van deze taak te kwijten.
Mevrouw Felsing had juist aan de ont
bijttafel plaats genomen, toen Beling som
ber en wanhopend dc kamer binnenkwam,
„Neen maar, hoe aartftg is datl Je
drinkt toch een kop thee met me Je
komt zeker voor Kurt riep de oude
dame verheugd uit. toen haai' matineuze
bezoeker binnen kwam.
B-eliag stond verpletterd.
„Neen, ik wou slechts eventjes komen
kijken."
„Kurt slaapt nog. Ge moet hem niet
kwalijk nemen. Vannacht heeft hij voort
durend in zijn kamer op en neer geioo-
pen. Ik heb bevolen, dat men hem niet
moest wekken: het is immers Zondag 1
Heeft u misschien iets voor hem?"
„Neen, volstrekt niet; ik"...
„Maar zal ik hem toch maar wekken?"
„Neen, dank u, doe geen moeite."
Beling balde wanhopig de handen, zon
der te weten, hoe hij moest beginnen.
Mevrouw Felsing liet zich nu toch niet
langer terughouden.
„Wat denkt je nu wel, jonge man,"
zeide zij goedig, toen zij uit de kamer
van haar zoon terugkwam, „ik zit hier en
pas er voor op, ook maar met een kopje
te rinkelen, om hem niet in den slaap
te storen, en daar is de vogel reeds lang
uitgevlogen. Maar ga toch zitten en drink
een kop thee."
Zjj glimlachte «o voegde er zacht aan
toe:
„Wat is et- bij ons in laatsfen $4
veel nieuws gebeurd! Kurt, die het hart
steeds op de long heeft, hoeft je zeker
alles verteld. Toen hij vannacht niet sla
pen kon, heelt hij weer voortdurend over
zijn Lize gefantaseerd Altijd, als hij
's nachts zoo aan het fantasoeren is, gaat
hij den volgenden morgen naar haar toe
Om één ding bid ik voortdurend: dat
hij in mijn oude dagen vreugde zal bren
gen. Ik geloof zeker, dat in het oogen
blik, dat Kurt en Lize man en vrouw
worden, al mijn ivenschen vervuld wor
den. Hoe gelukkig zal ik dan zijnl Bui
ten Kurt heb ik niets noodig. Het koste
lijkste voor mij is zijn geluk. Herinner
je je al die moeilijkheden met het geld?
Nu is alles in orde. Ik heb mijn jongen
het noodige verschaft, zoodat zij daarom
morgen al wel trouwen kunnen. En Lize
heeft mij een brief geschreven; o, zulk
een mooien brief, Wat een allerliefst meisje
is zjj toch 1"
Dat alles hoorde Beling aan en het
was hem of hij op naalden zat. Hij wilde
haar in de rede vallen; haar zeggen, dat
alles voorbij was, dat al haar verwach
tingen binnenkort weg zouden zijn; dat
Kurt zou worden doodgeschoten, maar hü
zweeg. Als hjj in die edele, trouwe oogen
keek, dan werd ó/ti Veel als toegeknroeoj
HÜ kon niet.
De oude vrouw bemerkte niets; geheel
met haar eigen gedachten bezig, ging zjj
voort:
„Ik heb ook voor jou een groet....
Zij mag je zoo gaarne. Wil je den brief
hooren
Voorzichtig haalde zij den brief uit het
couvert en begon te lezen:
„Lieve mevrouw von Felsing!
Nu zal eindelijk de tijd komen, dat ik u
mijn lieve moeder noemen kan. Ik ver
lang daar zeer naar en hoop, dat het
spoedig zijn zal
Zij hield od en keek met vochtige oogen
glimlachend tot Beling op.
„Dat ziet gij," zei ze. Maar tegelijker-,
tijd bemerkte ze, dat zijn oogen vochtig
werden. Zij stond op en legde haar be
vende hand op zijn hoofd.
„Ik dank je, beste Beling," zei ze ge
roerd. „Ik heb altijd wel geweten, dat gij
en Kurt niet alleen vrienden, maar ook
broeders zijt. Vergeef mij. Ik ben zoo
onuitsprekelijk gelukkig. God zij geloofd
en gedankt!"
En stil stroomden dë tranen de oude
vrouw over de wangen.
Beling verloor geheel zijn zelfbeheer-:
sching. Hij greep haar magere hand en
bedekte deze met kussen. De tranen dreig
den hgm te verstikken. Geen woord kon
hij uitbrengen. Had niet hij, zijn vriend,
het lijdzaam toegelaten, dat men de pisto
len op Kurt's borst richtte? Had luj, zijn
broeder, niet zelf den afstand afgemeten
en de wapens geladen Dat alles had
hij koud en rustig kunnen doen - En nu
zat hij daar, de „vriend en broeder", en
hjj vermocht niet zijn plicht te doen
Hg verachtte zichzelf, maar hij kor
deze vreeselgke waarheid niet uitspreken.-
Zoo zat hij daar; de tijd verliep. En steeds
mieer verlieten hem de krachten, om haar
van deze laatste gelukkige minuten re
beroovesn.
Wat zou hjj haar zeggen? Hoe zou hg
haai voorbereiden
Duizendvoudig verwenschte hij alle duels
en afie heldhaftigheid. Zwijgend greep hjj
haar hand, drukte ze nogmaals aan zijn
lippen, Jiep, zijn gelaat in de handen ver
borgen, de deur uit; trok zijn jas aan
en rende 't huis uit, zonder iets te zeggen.
De oude vrouw staarde hem verbaasd
na en dacht:
„Misschien heeft Hg haar zelf wel lieft
De armel"
En toen verzonk zij weer in gepeins!
over bet groote, zoo dichtbijzijnde geluk
van haar zoov-, een geluk, dat haai; zoo
onwankelbaar zeker oo volmaakt toe-
Ktaun