Kwakkelwinters.
Een Indisch-Hollandsche minnebrief.
RECEPT.
AZ,Ï,E1£X,BZ.
Er zijn geen winters meer. Een beetje
vorst, net goed om verkouden ie worden,
wat hagel en sneeuw, koude mist en regen
en dan nog een dag ijzel aan de boomen.
Dat heet dan winter. Neen hoor, zoo
vertelt men elkander het is uit met den
echten Holiandschen vrieswinter, vol ge
zondheid, ijsvermaak en sledevaarten
Weg, hardrijderijen, arresleden, baanve
gers, waxme-slemp-kraampjes, ja wat niet
al! Was dat nu een winter, dien we gehad
hebben? Het was een zomer, een winter-
Bche zomer.
Wat is het onderscheid tusscKen onze mo
derne wintersche zomers en zomersche win
ters? zoo hoort men vragen.
De winter 19101911 moge niet- win-
tersch genoeg zijn, hij kan nog niet in het
lijstje opgenomen worden van warme win
ters, zooals gij hieronder zien zult.
De „Indép. beige" deelt mede, dat de
oudste zachte winter, zoover men het kon
nagaan, die in het jaar 584 was. Er groei
den in de maand Januari rozen aan de
boorden van de Loire.
Ook 808, 834, 844 en 1007 waren merk
waardig zachte winters. In 1172 en 1229
had men in het geheel geen winter. De vo
gels kregen jongen in Februari. Terwijl in
Januari de velden in bloei stonden alsof
het lente was. Een overvloed van bloemen
'den geheelen wintertijd door. Ook de jaren
1421 en 1495 waren winterloos. In het
laatstgenoemde jaar werd einde Januari
de oogst binnengehaald. Het jaar 1529 ken
merkte zich eveneens door prachtig zomer
weder in den wintertijd. Toen plotseling,
na zes maanden genadig prachtig weder
te hebben gehad, in April een verschrikke
lijke vorst den oogst totaal deed mislukken.
Ook de winters van 1538, 1572, 1619, 1622
£n 1739 kenmerkten zich door merkwaardig
hooge temperaturen.
HoogEdeiGestrenge Mejuffrouw.
Haar aanleiding van de bal, waar U op
fn£j gedanst, ik wil U vragen mijn gart
(hart) wil wel, mijn mond durf niet, omdat
ik uitgegleden met U en gevallen.
Mijn gart hij gaat keteplok keteplok,
ketepiok(kloppen). Mijn verstand hij gaai;
yyiftr boven, ik kan niet spreken, mijn tong
als Lij ziet met U hij is verslikt in mijn keel,
ik krijg de hik en word zwarthallig, daar
om ik denk beter U schrijven.
Liever dood U mij gelooven omdat ik ge
loof; U geloof mij niet, en ik denk poera-
poera sadja (maar onzin) beter dood ik,
als zonder U. Nonna, U wil niet zeggen
tramau, (wil niet) want ik ben dood geval
len. Plat op mijn buik gevallen voor U,
durf niet meer opkijken vóór U zeg: Ja,
Die ja, als ik hoor van U, ik spring op en
vlieg in den hemel, want U is een engel op
aarde, waar de ware pisang groeit. Ja,
Juffrouw, er zijn honderd soorten, maar
één goeie, en die pisang is ik."
U zeg ja, beproef mij, U weet eerst hij
is goed. Als U geantwoord: Boleh (mag),
ik kom voorbij, ik gebruik broek zwart, jas
wit, en wil mijn toppie (hoed) voor U open
maken als U wil geven, ik gebruik een
roos op mijn jas. Zoo niet ik gartpijn tot
oogwater er uitkomt, U niet boos met mij.
als U boos, ik spring in de water, maar wil
nog niet dood als nonna leef.
Ik heb met referte aan bovenstaande en
met verzoek van terugzending de eer te
zijn U HoogEdelGestrenge
N. N.
P.S. Na gelezen te hebben, U verscheur
mij.
VreeseBijke winden.
Er is een moorddadige wind, die blaast
over zuidelijk Europa, bekend in Italië als
de Sirocco, in Spanje als de Solano en in
Turkije als de Samiel. Hij komt van de
Sahara, waar hij verstikkende zandstormen
teweegbrengt. Gedurende zyn overtocht over
de Middellandscke Zee wordt hij vochtig
en als hij Europa bereikt, is hij, door de
vieze vochtigheid, die hij brengt in de
atmosfeer, de voorlooper van malariakoort
sen. Als die wind blaast, neemt het sterfte
cijfer in deze streken altijd belangrijk toe.
De mistral- of „mistrer'-wind is -de
schrik van de bezoekers van het zuiden
van Frankrijk. Het is een snijdende, koude
„noordwester" en in sommige tijden van
het jaar is het sterftecijfer onder de inva
liden er door vermeerderd met soms 50
pCt. in een enkele week.
Misschien is de Peruaansche „puna" de
meest doodelijke van alle winden. Overdag
blaast hij, een ondraaglijke hitte bren
gend, en wanneer nacht komt, is hij
ijskoud.
De reiziger ziet zich daardoor genood
zaakt plotseling de dunste zijden kleeren
te verwisselen voor de dikste bontstoffen.
DE EIK.
De stormwind huilt, de stormwind brult,
En zweept u, krachtige eikeboom.
En 't gieren, dat de lucht vervult,
Doordringt het hart met stillen schroom.
Toch heft ge u, even fier en trotsch,
En buigt nauw, waar hij anderen velt:
[Wat mag het zijn, dat, als een rots,
U vast doet staan in 't stormgeweld
„Mijn stam is forsch, - mijn kruin is hoog,
Doch wat het krachtigst mij bewaart,
Zijn (meest verborgen voor het oog)
De wortels, die ikschoot in de Aard 1
„Ik klemde mij aan de Aarde vast
Als aan een trouw en minnend hart
En gaarne duldt zij leed en last,
Als ik de wilde vlagen tart I
„En 't is me, als voelde ik, telken keer,
Wanneer ik worst'lend weerstand bood,
Hoe zij, met nieuwe liefde, weer
In teed're omhelzing mij omsloot!"
O, méér dan zalig, wie beseft
Dat hij den storm het veiligst tart,
Die fier de kruin ten Hemel heft,
Maar wortelt... in een minnend Hart!
Soep van groene erwten.
Twee liter jonge groene erwten worden
met 100 gram boter, een bundeltje peter
selie, een ui, een stukje suiker, een stuk
rauwe ham, wat zout en twee lepels bouil
lon langzaam gaar gestoofd. Als alles gaar
is, neemt men peterselie, ham en ui uit de
pan, maakt puree van de erwten, doet er
zooveel als noodig is zout en bouillon bij,
een weinig peper en een stukje boter en
giet ze op dobbelsteentjes geroosterd brood*
Om deze soep een mooie groene kleur te
geven, doet men er op het laatste oogen-
blik een wemig spinaziegroen bij.
Verstrooid.
Professor X., die een vriend verwachtte,
ging even een boodschap doen en schreef op
zijn deur: „Ik ben in een kwartier terug.
Wacht even op mij". Toen bij vijf minuten
later ihuis kwam en op zijn deur keek, zei
liij: „Nou is die vervelende kerel niet thuis.
Enfin, ik zal maar wachten."
Gevatheid.
Tegen den kort geleden overleden Belgi
schen rechtsgeleerde inr. Lejeune pleitte
eens in een geding een FranscL advocaat-,
die zich in zijn pleidooi nogal opwond, toen
hij bespeurde, dat Lejeune glimlachte om
hetgeen hij zeide.
„U lacht, meester Lejeune," riep hij uit,
„om hetgeen ik zeg?"
„Neen", viel deze hem direct in de rede,
lach om hetgeen ik u aanstonds zal ant-
v oorden."
Wraak,
.""anus was nog niet lang getrouwd en op
zekeren middag bromde hij, dat het etea
niet naar zijn zin was. Zijn vrouw wm
daarmee niet in haar schik.
„Hcor eens," sprak zij, ,,als het je niet
aanstaat, laat je het maar staan; je bent
met geen keukenmeid getrouwd."
Janus zweeg.
Js Nachts werd zijn vrouw wakker en
meende iets te hooren. Zij riep uit' alle
macht: -
„Janus, ik geloof, dat er dieven iü Hurls
zijn
„Dan ga je zelf maar zien," zei Janus.
Je bent met geen politieagent geffrouwdv"
Een„up t o d a t e" mop!
Een dokter had een patiëht opgegeten,
een kwakzalver had hem gezond gemaakt.
Daarop trok zich t-2 dokter beleedigd te
rug.
„Maar, dokter, interesseert u zdch rfu
heel niet voor het middel, dat den "patiëht
heeft beter gemaakt?"
„Beter gemaakt? Volgens de wetenschap
moest hij sterven, en voor mij is bij dan
ook dood, dood als een pier."
W a a r o m
„Waarom," nep de feestredenaar in het
vuur zijner glueiende rede uit, wijzend
naar het nationaal symbool, „waarpm,
vraag ik u, hangt die vlag ddar? Ik her;
haal, wat is de reden, dat die vlag daar der
ganschen muur bedekt?
„Aan uw kant kan ;t niet 1" riep de ver-
huurder der zaal eensklaps; „de spijker*
wouen daar niet houden !"-
E e n f ij n e n e u s.
Marskramer (tot de keukenfee, die
een fiescbje odeur -.j hem wil koopen):
„Hoe wil uwee nou ruiken? As 'n gravin
of as 'n barrenes?"
Zeer eenvoudig.
Waarom zou toch „de Overwinning*
in de gedaante van een vrouw voorgesteld
worden?"
„Dat zal je leeren begrijpen als je een
maal getrouwd bent!"
In ij v e r.
„De roos, juffrouws die u mij de vorige
week schonk, bewaar ik als een dierb&ai
aandenken," vertrouwde een heer zijn reedt
eenigszins bejaarde aangebedene toe.
„Want hoewel zij reeds vérwëlkt is, doel
zij mij aan u denken."
„Mijnheer!" stoof de dame verontwaar>
digd op, ,,u wordt beleedigend 1"
Advertentie.
„Op den hoogen leeftijd van 98 jaren»
overleed gisteravond de heer Jansen, - do
oudste ingezetene onzer gemeente, na een
kortstondig lijden. De talrijke vrienden eoi
bekenden van den heer Jansen zullen ten
zeerste betreuren, dat er thans geen oud
ste ingezetene in onze gemeente meer is."
Onder boeven.
Twee bandieten, die elkaar haatten, had
den gestolen; de een een Vex de tweede
een horloge.
In de gevangenis ontmoetten de kerel#
elkaar en omdat zij elkaar niet te lijf kon
den gaan, snauwde de een den ander toe;
„Zeg, hoe laat is 't?"
„Tijd om te melken", antwoordde d«
tweede.
De nieuwe merrie.
Eerste sportman: „Hoe bevalt
je je nieuwe merrie?"
Tweede sportman: „Vrij goed,
maar ik wou, dat ik een hengst gekocht
had. Ze blijft altijd staan, om naar zich
zelf te kijken in de plassen."